Een fijne verjaardag,
maar hoe vertel
ik het mijn kinderen?
Na honderd interviews
hult vrolijke beeldenstormer
zich in stilzwijgen
De vrolijke kalende heilspredi-
ker Fons Jansen wordt vrijdag
vijftig jaar. Men mag hem dit
overigens niet al te kwalijk ne
men, want zoiets zit er dik in
bij mensen, die in 1925 op 12
oktober zijn geboren. Het Ne
derlandse volk zou trouwens
geheel onkundig zijn gebleven
van dit feit, als de heer Jansen
tot nog toe had volhard in het
uitoefenen van de weinig spec
taculaire broodwinningen, die
hij tot 1962 had. Geruime tijd
las hij met zijn vertrouwde
stem van gebrande kandij het
ANP-nieuws voor en daarna
trad hij op als gespreksleider in
het vormingscentrum Waalheu
vel. In die laatste functie in
strueerde hij dienstplichtige
militairen, hoe ze met zichzelf
en de Heer in het reine moesten
komen, alvorens de vijand in de
pan te hakken. In diezelfde pe
riode scheidde zijn rusteloze
geest enige werkjes af over lief
de en huwelijk, die opvielen
door hun jolige ondertoon en
progressieve benadering der
nijpende problemen.
Tot zover was er nog niks aan
de hand. Ook het feit, dat hij
nog korte tijd fungeerde als om
roeper bij de wereldomroep zou
geen waterdichte aanleiding zijn
geweest om nu zijn vijftigste
verjaardag te memoreren. De
noodzaak daartoe werd pas ur
gent, toen enige vrienden hem
vertelden, dat zijn verfrissende
kijk op kerk en samenleving
goed was voor volle schouwbur
gen tot in lengte van dagen.
Daarop besloot de heer Jansen
om voortaan uitsluitend zijn ei
gen gedachten om te roepen en
'voor deze werkzaamheden het
gebruikelijke vermakelijkheids-
tarief in rekening te brengen.
Hij begon met „De lachende
kerk", een éénmans beelden
storm, die van het Rijke Room
se Leven een clerikaal geplukte
kip maakte. Met een vertrou
wenwekkend hoofd, dat door de
paters Jezuieten maatgevend ge
modelleerd was wierp hij volzin
nen de zaal in, die de toege
stroomde gelovigen aanvanke
lijk verbijsterden, maar al snel
een gelukzalig gevoel van op
luchting bezorgden. „Het hoes
ten na de consecratie begint
vandaag bij de achterste ban
ken", was er zo één. „Om de
gedialogeerde volksmis ordelijk
te laten verlopen zal kapelaan
Hendriks optreden als volksmis
leider" was een andere. Of deze:
„Zij die op witte donderdag
wensen deel te nemen aan de
voetwassing worden vriendelijk
verzocht vantevoren thuis even
hun voeten té wassen". En deze:
„Ik kom wel eens bij de Bene-
diktijnen. Dat is die orde met
zo'n stuk in de kraag".
Openbaar leven.
Met deze uitspraken trad de
heer Jansen automatisch uit de
anonimiteit, die het gros der
stervelingen vrijwaart van jour
nalistiek huisbezoek. „De la
chende kerk" was een voltref
fer. die 450 maal bomvolle zalen
trok. Dat is dus duidelijk andere
koek dan nieuwslezen voor het
A.N.P.
Jansen ging daarna blijmoedig
voort en braadde in zijn tweede
programma „Hoe meer zielen"
de laatste vatikanen uit de ge
loofsgemeenschap. Een paar
echo's uit die tijd: „Vragen ze,
waarom loop je met je arm in
het gips? Afgelopen zondag. On
der de preek. Van mijn geloof
gevallen." En: „Namens de on
derontwikkelde gebieden; harte
lijk dank voor het sparen van
het zilverpapier. Het smaakte
erg lekker".
Een duidelijke zaak: het open
bare leven van de heer Jansen,
volgzame zoon van twee muzi
kale geesten van het Concertge
bouw-orkest, was begonnen. En
daarmee kwamen de journalis
tieke zaken gelijk anders te lig
gen. Bekende figuren hebben
immers sinds mensenheugenis
de taak om voor bladvulling van
kranten en tijdschriften zorg te
dragen. Derhalve reisden ver
slaggevers uit alle windstreken
naar de heer Jansen om van
hem te vernemen, hoe hij dacht
over God, geluk, spruitjes, Ma-
ria-koekjes, trouwen in de kerk
en oecumene. En de heer Jan
sen, die inmiddels al joviaal
werd aangesproken met zijn
voornaam, Fons dus, want hij
was nu bezit van het publiek,
trok bedachtzaam aan zijn
kromme pijp en beantwoordde
de vragen der interviewers met
afgeronde citaten uit zijn pro
gramma's. Dan zei hij: „Vroeger
bouwden de steden om strijd
kathedralen. Nu schouwburgen.
Ben ik nog bijtijds overgescha
keld". En over God: „Als er nou
geen God zou zijn, zou ik toch
wel verdomd graag willen we
ten, hoe een mens dan aan het
vermogen komt er één te verzin
nen. Weet je, wat een leuke God
zou zijn? Een God, die binnen
pretjes heeft als je denkt, dat hij
niet bestaat. En dan na je dood
zegt: „kiekeboe".
Kroonjaar.
Zo naderde de vijftigste verjaar
dag van deze twijfelende laat
bloeier, die inmiddels met twee
nieuwe programma's .Driemaal
Andermaal" en „Kwartetten"
zijn aanwezigheid op de vader
landse podia volledig had ge
rechtvaardigd. De kranten
maakten zich ondertussen al
weer op om in gesloten gelede
ren naar de heer Jansen op te
rukken, want in de Nederlandse
journalistiek is het goed gebruik
om mensen, die een afgerond
aantal jaren bij elkaar geleefd
hebben, te vragen, hoe ze den
ken over God, geluk, spruitjes,
Maria-koekjes, trouwen in de
kerk en oecumene.
Als zij echter belden voor een
afspraak werd medegedeeld,
dat Fons Jansen geen trek meer
had in interviews. Doorgaans
verwees hij de verslaggevers
naar zijn boekje „Beleefd-Be-
dacht" van uitgeverij Gottmer,
waarin hij zijn dagboeknotities
van de laatste tien jaar gebun
deld heeft In dat boekje (klain,
maar fijn, kopen dus maar in
Godsnaam) rekent hij en pas
sant op hardhandige wijze af
met de vaderlandse journalis
tiek.
„Na het honderdste interview
even de rekening opgemaakt",
noteert hij, „75 van de 100 jour
nalisten hadden de voorstelling
nooit gezien. Kwamen in op
dracht van de hoofdredacteur,
soms met door hem gedikteerde
vragen, soms met het verwijt
achteraf: „hij is er veel te mooi
uitgekomen". De ondervragers
zitten te azen op harde, kontro-
versiële uitlatingen. Waren
soms niet eerder tevreden, dan
als ik dingen zei, waar ik later
spijt van zou krijgen. Als je die
dingen NIET zei, werd de on
dervrager wrevelig. In enkele
gevallen schreven ze dan iets
rottigs. Anderen wisten vantevo
ren wat ze wilden horen. Kwa
men testen of je van hun level
was".
bereid is iets over zichzelf te
vertellen, maar die wel ver
wacht, dat jij je vol vertrouwen
open stelt Ben je gereserveerd
(in het besef, dat er 100.000 wild
vreemde lezers meeluisteren)
dan wordt de ondervrager wre
velig en dreigt het portret on
gunstig uit te vallen. Het is de
situatie, die maakt, dat de on
dervraagde zich kwetsbaar en
ondergeschikt voelt Verschil
met een bordeel: de ondervraag
de krijgt geen cent, de bezoeker
verdient een paar honderd gul
den. Journalist Huub Schoon-
dergang schreef eens: „Het toe
staan van een interview wordt
steeds meer gezien als het on
dergaan van een psychologisch
onderzoek, waarvan het resul
taat niet geheim blijft maar mét
de krant de straat op gaat Geen
wonder dus, dat er wel enige
overredingskracht voor nodig is
om mensen zover te krijgen".
Wat mij betreft: sinds Bibeb in
Vrij Nederland beschreef, hoe
dikwijls Guus Hermus tijdens
het interview naar de w.c. ging,
denk ik: „ze kunnen me de
boom in".
De maat vol.
En aldus is geschied. Zittend
tussen het stervend lover op'
mijn eigen houtje denk ik nu
met vertedering terug aan een
gesprek, dat ik op een winter
dag in 1971 had met de heer
Jansen. Ik beken het ruiterlijk:
ook ik behoor tot die honderd
getekenden, die zijn maat heb
ben volgemaakt Het onderhoud
vond plaats in de Haagse Post
hoorn, een schemerig voorge
borchte, waar eigenzinnige bur
gers met elkaar de kelkjes van
het dagelijks verdriet ledigen.
De heer Jansen wekte bij die
gelegenheid niet de indruk, dat
hij zich een prostituée voelde.
Hij droeg een decente coltrui en
was omgeven door een geur van
smorende tabak en vriendelijke
vaderlijkheid.
Ik wees hem op de onmogelijke
situatie van twee heren, die el
kaar nooit eerder ontmoet heb
ben en plotseling aan een café
tafel het glas heffen op de rede
lijke afloop van eikaars leven.
Ik heb namelijk aan hetzelfde
Jezuïeten-college gestudeerd als
hij en ben daar ook nooit geheel
van hersteld. Hij wenkte haastig
de ober en zei: „Ben je gek.
Daar moet je niet zo zwaar aan
trekken. Laten we er samen het
beste van maken".
Als ik op die middag geweten
had, wat hij later over intervie
wers zou schrijven, had ik waar
schijnlijk voortijdig afgerekend
en zou ik het bordeel op lood
zware'voeten hebben verlaten.
Maar ik, hemeltergend stuk on
benul, dacht toen nog, dat hij
het rollenspel van harte mees
peelde, omdat hij wist, dat zijn
bekendheid het volk nieuwsgie
rig h^d gemaakt. Ik had die
middag ook liever met mijn
dochters langs de Noordzee ge
wandeld of met vrienden tijde
lijke bescherming gezocht ach
ter de borstwering van een tap
kast. Maar domme plicht maak
te het onmogelijk om die verlan
gens te verzilveren. Het is he
laas mijn beroep om prosti-
tuée's te vragen, hoe ze denken
over God, geluk, spruitjes, Ma-
riakoekjes, trouwen in de kerk
en oecumene. Ik doe dat op
basis van een vaste wedde en
met recht op een uitkering bij
het bereiken van de pensioenge
rechtigde leeftijd.
Ik heb lange tijd gedacht, dat
het een eerbaar beroep was.
Maar inmiddels heb ik het boek
je „Beleefd Bedacht" bij de
hand en daarin lees ik: „Tiucje
van interviewers: „Ik vraag dit
niet voor de krant". Antwoord
wordt even zo vrolijk gepubli
ceerd met de toevoeging, dat je
het liever niet in de krant had.
Andere truc: „In tegenstelling
tot collega Z houdt u meer van
opschieten, hè?" Hij wil publice
ren: „Jansen vindt Z te lang
zaam". Enig mogelijke ant
woord: „volgende vraag".
Of: bloknoot dichtklappen, dan
ken voor interview en tijdens
jas aantrekken vragen: „Een
privé-vraag, vindt u X ook zo'n
zak". De kop werd: „X is een
zak".
Heffing ineens
Het is natuurlijk achteraf ge
praat, maar had ik op die win
termiddag toch niet beter met
mijn dochters kunnen gaan
wandelen langs de Noordzee?
Het was een dag met veel zon
en wind. Het is dus niet uitgeslo
ten, dat we verkwikt thuis wa
ren gekomen.
Nu is het gevaar niet denkbeel
dig, dat ze het boekje „Beleefd-
Bedacht" vinden en lezen, wat
ik in al die jaren heb uitgevre
ten.
Een fijne verjaardag, Fons.
Maar .goeie hemel, hoe vertel ik
het mijn kinderen?
LEO THURING
Tegendeel
In datzelfde boekje schrijft hij:
„Praten gaat ongeveer 5x vlug
ger dan schrijven. Bij een ge
schreven interview gaat dienten
gevolge vier vijfde deel de mist
in. Wat er dan overblijft zit
menigmaal vol slordigheden. Ik
zei: „Het is in het leven nog een
hele kunst niet minder lullig te
schijnen dan je in feite bent".
Stond in de krant: „Hij heeft er
nog een hele toer aan op het
toneel niet zo onhandig te lijken
als hij in feite is". Precies het
tegendeel".
Dat kunnen de journalisten als
hapklaar brok in de zak steken.
Evenals de volgende hartekreet:
,3ij een interview voel ik me
net een prostituée. Er komt een
vreemde kerel binnen, die niet