De reis van Donderbaard Juniorhoek BOEKENTIPS BOEKENTIPS BOEKENTIPS BOEKEN DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD Mo)'ra Paulus de Boskabouter DE BOEBOMEN Suske en Wiske De vinnige Viking Lucky Luke - „Met Escorte" Dargaud S.A. -1975 ZATERDAG 20 SEPTEMBER 1975 LEIDSE COURANT Levensboom Roger Cook: De Levensboom (De Haan, Bussnm; 17,90) Na een inleiding met veel gefilo sofeer over de boom der ver beelding, de boom in het cen trum, de boom der vruchtbaar heid, der verrijzenis, der kennis, etc., etc., vol verheven en ge heimzinnige citaten, volgt een prachtige verzameling repro ducties en foto's met de boom als onderwerp, to^t en met de befaamde denneboom van Paul Klee. Angela Davis Angela Davis: Een autobiografie (Uitg. Agathon, Bussnm; 19,50) Op 7 augustus 1970 werd rech ter Harold Haley tijdens een rechtzaak in Californië door een gewapende jongen gedwongen de rechtzaal te verlaten. Buiten gekomen werd de rechter en de jongen," de 17-jarige Jonathan Jackson, door kogels doorzeefd. Jonathan was een broer van een van de zg. Soledad-brothers, die in de Soledad-gevangenis wachtten op hun vonnis. Korte tijd later was de jonge neger-ac tiviste Angela Davis, zeer be vriend met de Jackscn-broers, de meest gezochte vrouw van de VS. Angela Davis, geboren en opge groeid in Birmingham, in de Zuidelijke staat Alabama, heeft vanaf haar vroegste jaren de pesterijen en de steeds groeien de haat van de blanken jegens haar volk en het daartegen zich organiserende verzet van dicht bij meegemaakt. Zij was bril jant als scholier en studente, vervolgens als docente aan de universiteit. Met grote gevoelig heid en een scherp oog be schrijft zij haar steeds toene mende woede tegen het onrecht, waarvoor zij een oplossing meent te vinden binnen de com munistische partij. Haar boek is duidelijk vijandig van toon te gen de blanke: overheidsdiena ren zijn varkens, politiemannen zijn moordenaars. Dat zij toch een meeslepend boek heeft ge schreven, is het resultaat van haar beeldend en ongeremd schrijftalent, waarmee zij het haar en haar volk aangedane onrecht telijf gaaf.p Julien Green is in zijn werk vaak in zekere mate autobiogra fisch, uiteraard in zijn vele be faamde dagboeken, maar ook soms tot een bepaalde mate in zijn romans. Hij is uiteraard niet te vereen zelvigen met de student Joseph Day in zijn roman Moïra, die in een goede vertaling van Matt- hieu Kockelkoren verscheen bij de Arbeiderspers te Amster dam. Maar veel van wat deze puriteinse, angstwekkend ero tisch benarde jonge man over komt, moet het leven van Green niet vreemd zijn. Op de univer siteit maakt Day kennis met openbaringen van de sexualiteit, die hem doen huiveren. Zijn puriteinse opvoedingbrengt hem onmiddellijk in verweer, maar als Moïra verschijnt, blijkt hij tegen haar verleiding niet be stand. Moïra in het Iers Ma ria, in het Grieks noodlot - wordt hem inderdaad noodlot tig, maar ook zij zelf gaat ten onder. Indeze tijd is het haast moeilijk aan zulk een ver krampt zedigheidsbesef als dat van Day en Green te geloven. Daarom is het te verrassender dat dit boek van Green eerst nu in het Nederlands vertaald werd. Juliën Green: Moira Arbeider spers Amsterdam Vierde Rijk Stan Laurijssens: Opmars naar het vierde rijk Wetenschappel. Uitg., Amster dam; 27,50) De Belgische journalist Laurys- sens heeft, dertig jaar na de tweede wereldoorlog, een aantal overlevenden van het Hitlerrijk gesproken die hun Führer trouw zijn gebleven. Velen van hen komen geregeld en anoniem bijeen om te bouwen aan de nazistaat van morgen, via het geheime genootschap De Spin tot voor kort onder leiding van de in Madrid overleden Otto Skorzeny. Lauryssens moet toe geven dat zijn verhaal niet van speculaties is ontbloot, maar verrassend en lezenswaard is zijn relaas in elk geval. Kinderboeken Paddington Michael Bond: Paddington de kleine beer staat zijn mannetje (Uitg. Van Holke- ma en W'arendorf, Bussum; ƒ5,95) Het kleine onhandige beertje uit Peru dat via het Londense sta tion Paddington bij de familie De Bruin is verzeild geraakt, beleeft al het zesde deel van zijn verrassende avonturen, en hij bewijst daarmee zijn populari teit Het blijven gelukkig avon turen uit het leven gegrepen, geen ingewikkelde constructies, maar het simpele brokken ma ken in alledaagse situaties die herkenbaar zijn voor kinderen. De stijl is daaraan aangepast geen superlatieven, eerder un derstatements, zoals in het ver haal van Paddington als lood gieter, waarin de beer tot de overtuiging komt dat de water leiding een zaak voor de lood gieter was en niet voor hemzelf. Een zin die een kleine ramp doet vermoeden. Het boek blijft evenwel optimistisch, want „in zijn hartje was Paddington een optimistische beer". De kleine beer verlaat tenslotte even Eu ropa voor een bezoek aan tante Truus in het Tehuis voor Oude Beren van Dagen in Peru, waar in al een verhaal van nieuwe avonturen wordt beloofd. Vanaf 6 jaar vermeldt de uitgever. Maar sommige lange en samen gestelde zinnen vragen minstens om een jaartje meer. Karate kennen jullie wel, dat wil zeggen, de naam. Karate betekent „lege hand". Oorspronkelijk was het een methode tot zelfverdediging van de Boeddhistische monni ken die geen wapen mochten gebruiken om zich teweer te stellen. Pas op, nooit zelf probe ren iets van karate te doen wat je misschien van een vriendje hebt ge leerd. Karate is zeer ge vaarlijk als het wordt ge daan door iemand die denkt er iets van te we ten of door personen die zich niet kunnen beheer sen. Op les kun je leren hoe het moet maar voor al ook hoe je het moet gebruiken. En dat valt echt niet mee. OPLOSSING VORIGE WEEK Zo moest je de of de - zetten: 5+4+3 12; 5-4+3 4: 5+4-3 6. „Dacht je dat wij met geld op zak rondlopen"? vroegen ze. Maar Donderbaard schudde driftig met zijn hoofd, zodat de veren dansten en de staarten heen en weer vlogen. Hij zwaaide met de hellebaard en greep naar zijn pistool. Toen bedacht de jonge belhamel een list. Hij stootte stilletjes zijn makkers aan, maar riep tegen de boze Donderbaard. Wij hebben het geld in onze plunjekisten op het vlot We zullen het gaan halen". „Dat vertrouw ik niet", schreeuwde Donderbaard, „want éénmaal op het vlot roeien jullie weg en laat mij hier staan zonder geld". Toen stelde de slimme jonge rekel voor: „Kom dan zelf met ons mee, je kunt er met je neus bovenop staan, als wij het geld uit de plunjekisten opdiepen". Morrend stemde Donderbaard toe. Maar de belhamel sprong als een klipgeit vooruit en maakte het touw snel los van de boom. De anderen volgden langzamer met Donderbaard. Aan het water gekomen, pakten ze hem opeens met hun sterke handen beet en tilden hem op het vlot. De belhamel stootte éi... en daar voeren dé gebruinde mannen naar het zuiden met een briesende Donder baard, die zich bedrogen wist. Er zat natuurlijk geen geld in de plunjekisten! Het was al volop dag toen, na dorpen en velden, de mooie stad in zicht kwam. De woedende Donderbaard keek zijn ogen uit. Hij had altijd gehoopt die mooie stad eens te zien en dóór zag hij alle daken en torens die wel van goud leken. Hij merkte niet dat intussen het vlot vlak langs een steiger voer... Opeens pakten de sterke handen hem weer onverhoeds bij de armen, zetten hem op de steiger, en wég roeiden de gebruinde mannen op het houtvlot over het water. Ach, die fraaie deftige stad. Hier liep nu in de morgenzon een vreemd wezen, een levende vogelverschrikker, een wildeman uit een bergspelonk! Straatjongens liepen achter hem aan, eerst bang, daarna brutaal, en zij riepen de arme knecht joelend na. Nieuwsgie rige marktlui sloten zich daarbij aan. Vrouwen die inkopen deden, stoven gillend weg om daarna lachend terug te komen en mee te lopen. Deftige heren keken uit hun ramen: verbazing, gelach, geschreeuw allerwege! Hoé verder Donderbaard liep, des te dichter werd de menigte om hem heen. Hij kwam geen stap meer vooruit. Maar hij was immers niet bang en hij had sterke knuisten. Hij zou er eens óptimmeren met de hellebaard! Maar de opdringende mensen hadden hem die al uit de hand geslagen. Hij greep naar zijn pistool, maar dat was niet geladen. Dan maar op de vuist!! Hij zou erop los geranseld hebben, als daar niet juist de stadswach- ters aangekomen waren. Zij joegen de mensen uiteen en namen de wildeman gevangen. Een deftige en heel geleerde rechter kwam er na veel moeite achter, dat Donderbaard een eerzame boerenknecht was met een nobel beroep, dat hem verplichtte de druiyenaanplant van zijn meester te beschermen. En dat hij daarvoor de voorgeschreven kleder dracht van de streek droeg. Na het vernederend avontuur werd de brave boerenknecht op kosten van de deftige stad met paard en wagen teruggebracht naar zijn „revier", tegen de helling van de wijnberg. Maar nooit meer is hij teruggekeerd naar die mooie stad, om er op zijn gemak nog eens rond te kijken. 0-83 Inderdaad bleken de Boebo men danig in de war gebracht door dat ze telkens door andere figuren gecommandeerd werden. Ze waren nu zover dat ze iedereen wel wilden gehoorzamen, zelfs zo'n onderkruip- seltje als Krakras. Eucalypta kreeg een watjekouw die er wezen mocht. Ze vloog in een fraaie boog door de lucht, luid toegejuicht door haar hulpje. „Goedzo Eucalypta, vliegen maar", jubelde Krakras en voor haar meesteres op de grond kon smakken voegde ze er nog aan toe: „Vang!" Meteen werd Eucalypta door een gretige Boeboom opgevangen. „Suf ferds", krijste de heks, „jullie grijpen telkens de verkeerde. Niet mij moe ten jullie hebben, maar Krakras!" Bit is het schaduwspel. Je hangt een laken in de deuropening. Achter het laken moet licht bran den. Iemand gaat achter het laken staan en zijn schaduw zien de ande ren die ervoor zitten. De persoon achter het laken beeldt iets uit en wie het raadt, mag zijn plaats in nemen. Tegen de helling van de wijnbergen in het zonnige zuiden staan de druivenstokken bijeen als soldaten in de rij. Midden in de zomer zitten ze dik in de bladeren en hangen er lichtgroene druiven aan, die langzaam blauw worden. Wee degene, die in het geheim daar tussendoor sluipt om te proeven of de blauwende trossen al zoet zijn! De boer kijkt uit om zulke rakkers te verjagen. Want straks, als de druiven rijp zijn, begin de oogst om er wijn van te maken. In oude tijden hield de DONDERBUS dag en nacht de velden in het oog. „Donderbus", dat is de naam van een ouderwets geweer. Maar het was in die vroegere dagen óók de naam voor de druivenbewaker: een boerenknecht die niets anders hoefde te doen dan streng toezien, dat er geen trosje gestolen kon worden. Als dus de druiven blauwachtig werden, trok die boerenknecht zijn Donderbus-pak aan. En op slag werd hij daarmee een vreemd wezen. Erger dan een vogelverschrikker. Hij leek in dat pak eerder op een wildeman uit een bergspelonk. Want op zijn hoofd stond een bos veren in allerlei kleuren. Daar hingen lange, dikke vosse- en eekhoornstaarten aan, die dansten op zijn rug en langs zijn gezicht. Zijn jak was bedekt met boomschors; wingerdranken slingerden vanaf zijn middel naar beneden. In zijn gordel stak een groot antiek pistool en zijn hand zwaaide met een strijdbijl aan een lange spies: een hellebaard. Zó, afschrikwekkend om te zien, betrok hij zijn post in het „revier": dat is het afgebakend terrein waarover hij was aangesteld. Aan de omheining van de weggetjes, die naar de druiven leidden, hing hij doornige takkebossen met vuurrode bessen, een duidelijk teken dat hier verboden toegang was. Er was eens een Donderbus met zulk een woeste baard, dat hij DONDERBAARD werd genoemd. Deze Donderbaard "had zijn terrein op een glooiende berghelling tot aan het dal, waar een rivier stroomde naar het zuiden. Het water kabbelde voorbij, langs bergen, dorpen en velden en verderop nog voorbij een mooie stad, waar geleerden en hoge heren woonden. In een heldere zomernacht kwam in de rivier aan de voet van de wijnberg een houtvlot aanvaren. Er boomden en roeiden bruin verbrande mannen op, die het hout naar het zuiden vervoerden. Zij waren al vaker bij het „revier" van Donderbaard gekomen, zij kenden hem wel. Soms maakten ze een praatje met hem als ze aanlegden om op de oever hun potje te koken. Nooit hadden zij reden tot klachten gegeven, want zij eerbiedigden het „revier" van Donderbaard. Ook in deze maanverlichte nacht legden zij hier aan en maakten het vlot vast aan een boom. De zon had die dag fel geschenen, de mannen waren dorstig. Zij wilden zoals gewoon lijk hun potje koken... maar hogerop glansden de blauwachtige druiven zo aanlokkelijk. „Laat ons er wat gaan plukken", stelde een jonge belhamel voor. En de anderen bezweken voor de verleiding. Ge olifant op dit plaatje kijkt niet voor niets zo benauwd. Een olifant is er nu eenmaal niet aan gewend zo hoog in de lucht te hangen, hij kan immers niet vliegen! Maar hoe komt-ie daar dan, zo hoog? Als je een potlood neemt en de punten één voor één met elkaar verbindt kom je er wel vanzelf achter. OiE STOUMEwiNSEN HEBSEN OS OAlTONS SiA,TuO«LIJ< WEER LATEN ONTSNAPPEhJ WE V6»TC?EKI*EN OhJM,DOEkUJ< K ZAL ZE WEI- 'M& ve<?TEi_LSN' WAT IK VAN ZE DENK Voorzichtig slopen ze naar boven. Tussen de wijnstruiken plukten ze ongestoord, volop, ze lieten zich de koele druiven heerlijk snaken. Opeens het een schril gefluit ze verstijven van schrik: in het maanlicht leek hij wel tweemaal zo verschrikkelijk. Er vlogen harde woorden heen en weer. Donderbaard eiste van elke dief een boete van twee zilverstukken. Maar de vlotvaarders waren bekomen van de schrik en peinsden er niet over te betalen. 't 5pel begint tl qoor oe WOLKbfi r'jüt PLOTSElihO eeh hrr. getr0hheh 000r bohheh. De urn in oe wrqetl slrrt het l'ti hrher rrrr rue mtetl.qe lucht is oma het o oh der eh biih5eh.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 10