H. C. lerlage, bouwmeester RUDOLF GEEL „BITTER EN ZOEF Mislukte levens HAAGSE EXPOSITIE TOONT TEGENSTELLING TUSSEN DROOM EN DAAD „R P. Berlage, bouwmeester" is de titel van de tentoonstel ling die het Haags Gemeente museum tot 17 november wijdt aan de man die veertig jaar geleden het museumge bouw neerzette. De titel lijkt wat arrogant te slaan op „de" bouwmeester, alsof hij ook in historisch perspectief nie mand naast zich hoefde te dulden. Overigens toch een goede titel, want in zijn grote dagen gold Berlage als een paus op wie telkens een be roep werd gedaan als er op gebied van stedebouw of ar chitectuur een bijzondere prestatie moest worden gele verd. Architectuurtentoonstellingen plegen voor de leek dikwijls aan de ontoegankelijke kant te zijn. Men kan niet helemaal voorbij aan het feit dat archi tectuur voor een goed deel vooral een technische aangele genheid is, een zaak derhalve waar de niet-technicus nauwe lijks weet van heeft Prijzens waardig is dat de samenstel lers - Kees Broos, Pieter Sin- gelenberg en Manfred Bock - erin slaagden er een heel le vendige tentoonstelling van te maken. Voor een deel is dat te danken aan Berlage zelf. Hij was een uiterst vaardig tekenaar die van zijn bouwontwerpen ware kunststukjes maakte. Voorts hield hij zich met zo'n breed terrein bezig dat behalve teke ningen, foto's en maquettes ook door hem ontworpen meu belen e.d. kunnen worden ge toond. En, heel ongebruikelijk, in de tentoonstelling kon Ber- lages laatste schepping in zijn geheel worden opgenomen. Want hoewel de eigenlijke ten toonstelling in de nieuwe aan bouw wordt gehouden is het Berlage-gebouw nadrukkelijk als „nummer" erin opgeno men. Met teksten die verwij zen naar speciale Berlage-as- pecten door het museum heen. Zo werd een vrij compleet beeld opgebouwd van de man die in eigen tijd weliswaar te genspraak ondervond, maar die toch gold als de grote ver nieuwer van de nederlandse bouwkunst. Berlage is sinds dien opgenomen in ons natio nale pantheon van grote Ne derlanders. Zijn positie kreeg iets onaantastbaars als schep per van de eeuwen trotserende momumenten. Nu, veertig jaar na zijn dood, lijkt de tijd rijp voor een voorzichtige her waardering. De tentoonstelling en de literatuur die haar bege leidt, biedt daar alle aanlei ding toe. „Berlage vernieuwde ruimte en vorm, meubilair en al dat, wat kunstnijverheid heet. Hij had geen lyrisch temperament en het resultaat is, dat men zijn werk wel bewondert, maar zelden mooi vindt Berla ge was zich van dit laatste bewust, maar hij verwierp ge makkelijke aanspreekbaar heid, die volgens hem gemak zucht van de architect en de gebruiker is." Het citaat, uit de catalogus, is van Berlage-ken- ner bij uitstek Pieter Singelen- berg. Hij bewondert Berlage, maar laat tevens zien waarom zijn werk moeilijk aanspreken kan. Tentoonstelling en catalogus tonen duidelijk waar Berlages grootheid schuilt en ze tonen tevens zijn beperkingen. Ook worden zijn bronnen bestu deerd en dan blijkt veel van wat hem als origineel werd toegedacht ten dele toch afge leid te zijn. Een groot bouw meester? In menig opzicht on getwijfeld. Een groot vernieu wer in de zin van baanbreker naar het echt nieuwe, zoals bijvoorbeeld Rietveld was, lijkt hij niet geweest te zijn. Berlage in de directiekeet van het Haags Gemeentemuseum, ca. 1932. Om de grootheid van Berlage te doorzien moet men hem in zijn eigen tijd zien. Die tijd werd beheerst door de mening dat het verleden onaantastba re stijlen had geschapen die niet te overtreffen waren en die men dan ook maar blij vend moest navolgen. Cuypers bouwde in middeleeuwse ka- thedralenstijl, niet alleen ker ken maar ook het Centraal Station en het Rijksmuseum te Amsterdam. En verder werd er gebouwd in neo-klassieke stijlen voor grote gebouwen en volmaakt stijlloos bij de bouw van arbeidswoningen. In het begin van zijn loopbaan deed Berlage niet anders, maar al gauw kwam hij, inter nationaal béinvloed, tot de overtuiging dat er een eigen tijds bouwen mogelijk moest zijn. Hij pleitte voor strakheid, voor een minimum aan versie ring, voor „eerlijke" bouwma terialen en voor functionali teit, d.w.z. dat men aan het gebouw moest kunnen zien waarvoor het bestemd was. Dat was de theorie. De prak tijk leverde vaak iets anders op. Dat kwam door Berlages dualisme waarvan de tentoon stelling een helder beeld geeft Want de vurige pleitbezorger voor eenvoud en helderheid in de architectuur was in wezen verzot op het monumentale. Hij ontwierp feestelijke con structies van paleizen, mauso lea en reusachtige museum complexen, die hij nooit zou bouwen, maar die zijn bouw kundig denken wel bleven be heersen. Zijn vroege kantoor gebouwen kregen toch iets van kasteelachtige behuizingen, al ging hij nooit zover als de echte art-nouveau- architecten tegen wie hij zich afzette. Omdat Berlage, zowel in Am sterdam als in Den Haag veel gevraagd was als ontwerper van verzekeringskantoren en andere zakenpanden, is er nog al wat werk van hem overge bleven. Het heeft een onmis kenbaar eigen stijl. Men kan die bijvoorbeeld zien in het pas gerestaureerde kantoor aan de Driehoekjes in Den Haag, dat er na de verbouwin gen in 1901 en 1909 overigens heel wat minder flamboyant bijstaat als Berlage het des tijds ontwierp. Onder het vele dat Berlage "bouwde springen drie markan te scheppingen naar voren: de Koopmansbeurs te Amster dam, de Christian Science- church in Den Haag en het Haags Gemeentemuseum. Over de beurs is destijds veel te doen geweest. Berlage was hier inderdaad een driest ver nieuwer wiens schepping tot vinnige polemieken leidde. Het gebouw staat er nu zo'n drie kwart eeuw en het heeft zich goed gehouden als waardevol in architectonische zin. Voor de beurs, als voor veel andere Berlagegebouwen, trad de meester overigens op als compleet ontwerper. Hij te kende niet alleen het gebouw zelf, maar ook het meubilair, de ornamenten, de verlichting en soms zelfs het tafelbestek. En hij trok de beeldhouwer aan die precies zoals Berlage het wilde voor de versiering mocht zorgen. Bouwen was voor Berlage vóór alles het scheppen van ruimte. Wat dit betreft is wel licht de Christian Science- church zijn meest geslaagde werkstuk. Overigens heeft in dit gebouw Piet Zwart een ste vige hand gehad al is ook op de tentoonstelling niet hele maal duidelijk in welke ver houding beider scheppen hier tot elkaar stond. In het Haags Gemeentemu seum kon Berlage gestalte ge ven aan de gedachten die hij al tientallen jaren op het ge bied van museaal bouwen had. Wellicht heeft dat als een be lasting op hem gewerkt, kon hij maar met moeite terug schakelen van het grootse dat hij droomde en de praktijk die op zijn tekentafel moest groeien. Daar kwam bij dat hij in zijn droommusea de vrije hand had terwijl hij hier te maken kreeg met een bouw heer (museumdirecteur H. van Gelder) die met een moeilijk eisenpakket kwam waar Ber lage zich naar voegen moest. De samenwerking tussen bouwheer en bouwmeester was bijzonder goed maar als het puntje bij het paaltje kwam kon dr. Van Gelder op zijn stuk blijven staan. Ui teindelijk is het Gemeentemu seum, waarvan Berlage de opening niet meer zou beleven, minder geslaagd geworden dan bijvoorbeeld ongeveer ge lijktijdige gebouwen als Boy mans-Van Beuningen van A. van der Steur of de als „voor lopig" bedoelde bouw van het Kröller-Müllermuseum van Henry van der Velden. Van der Steur maakte een museum waar het publiek zich gemak kelijk thuis kon voelen. Van der Velden schiep iets geniaals dat zijn invloed zou hebben op vele musea die nog gebouwd moesten worden. Berlages museum is al te gede tailleerd om het een werkelij ke eenheid te verlenen. Het geeft zich in zijn moeilijke in deling niet gemakkelijk aan de toevallige bezoeker. De achter zijde is uitgesproken lelijk. In een apart boekje dat Singe- lenberg aan het museum wijdt blijkt overigens dat de bejaar de meester zich met grote in spanning heeft geworpen op de ingewikkelde technische ei sen die een museumgebouw stelt op gebied van verlichting, verwarming, bereikbaarheid. Daardoor is het museum ook nu nog voor de staf erg bruik baar en de regelmatige terug kerende bezoeker profiteert van de vele voorzieningen die Berlage inbouwde en die nog steeds hun nut bewijzen. Die regelmatig terugkerende be zoeker weet dat de ingewikkel de constructie van Berlage in feite simpel is, als men de weg eenmaal weet. Berlage was vurig socialist en als zodanig voorstander van goede volkswoningbouw. Ook hier spreekt zijn dualisme, want de man die verzot was op grote monumentale vormen zou pas betrekkelijk laat zijn eerste volkswoningen ontwer pen. En als hij een „volks plein" voor Den Haag tekent, moet dat uitmonden in een monumentale afsluiting. Toch, en hier ligt misschien wel Ber lages grootste verdienste, wijst zo'n tekening op het feit dat Berlage kon denken buiten de grenzen van een bouwontwerp om. Hij kon hele wijken teke nen en was dan niet de fanta serende dromer van onuitvoer bare projecten maar de man die met een grote greep een plan kon opzetten dat in lengte van dagen zijn bruikbaarheid zou bewijzen. Zo tekende hij Amsterdam-Zuid, een uitbrei dingsplan voor Den Haag, Rot terdam en Utrecht zouden een beroep op hem doen. Berlage bleek een groot stedebouw- kundige met gevoel voor de eisen die de komende tijden zouden stellen. Veel op reis, liet Berlage nooit na zijn indrukken in den vreemde vast te leggen. Ook daarvan geeft de tentoonstel ling een beeld. Het vormt een leuk aspect dat de on-lyrische, wat barse Berlage toont op momenten dat hij echt verte derd was. Daarmee het beeld afrondend van een man die wellicht niet zó belangrijk was als ooit werd gedacht, maar inderdaad belangrijk genoeg voor die plaats in ons nationa le pantheon. Vg. Interieur van de Koopmansbeurs te Amsterdam. Het eerste ontwerp voor het kantoorgebouw aan de Driehoekjes te Den Haag. Schets voor het Gemeentemuseum, 1920. Er Is misschien op het ogenblik in de nederlandse letteren geen rustiger schrijver dan Rudolf Geel. Hij heeft het in de verha len, die hij in „Bitter en Zoet" bijeenbracht en die bij De Bezi ge Bij te Amsterdam versche nen, soms over mensen, die het tegendeel van rustig zijn. Hij vertelt over hen in een heldere, schijnbaar eenvoudige stijl, in de ik-vorm, maar die is nu eens niet te vereenzelvigen met de auteur Het is namelijk telkens een andere ik. In het eerste verhaal, dat „Een plechtige onthulling" heet, is het Rob, de broer van het wonderkind Paultje Tellegem, in het tweede verhaal „Met langzame slagen" is het Lodi, de zoon van een „universitair docent" in de geschiedenis en in het laatste ,3itter en Zoet" is het een free lance journalist, onder meer bij Het Pa rool. Deze drie verschillende vertellers gelijken echter wel op elkaar als de ene druppel water, op het blote oog, op de andere. Ze zien zich alle drie gesteld tegenover een ander soort mensen dan zij zelf en ze bekijken die met een kalme nieuwsgierigheid. Ze vragen zich alle drie af: hoe komen die mensen zo, wat is het doel van hun leven, hoe rechtvaardigt zich hun bestaan? Wonderkind Zij trachten daarbij ook min of meer de rechtvaardiging van hun eigen bestaan te vinden. Ondanks de welbezonnen ge dachten daarover, lukt hun dat niet be slissend. Het wonderkind Paultje, de te kenaar en schilder, die, elf jaar oud, reeds bijna een miljoen bijeen heeft ge schilderd en getekend, reist met Rob en hun loszinnige zuster Harriet een goed deel van de wereld af. Maar al gauw ziet Harriet, dat die wereld hem niet interes seert. Voor zijn werk heeft hij haar nau welijks nodig. Hij tekende nog thuis „een vuilnisbelt, waarop de resten van een autobus verspreid lagen. Onderaan de vuilnisbelt speelden ratten om een bloe dend mensenhoofd." Hij maakte schilde rijen van zijn zuster, „waarop zij kleurig, in frivole houdingen, stond uitgedost, aan bars, in wankele spiraalbedden met vo luptueus lofwerk." Maar op zijn hotelka mer zat hij alleen, stil, naar het leek volkomen eenzaam. Dat wordt de „uni versitaire docent", de matige historicus, wiens vrouw op een bepaalde dag is verdwenen, zo maar ineens, op zijn wad deneiland ook. Die vrouw, die hem soms nog verschijnt, heeft hem eens gevraagd wie hij eigenlijk is. Ze gaf zelf het ant woord. Hij is als iedereen die men op straat achteloos voorbij loopt. Hij is nie mand. Juist als zij zelf, meent ze, een ouder wordend mens. Filmster Angie Hoffman uit het laatste verhaal, een nederlandse filmster, die gelijkenis vertoont met Marilyn Monroe, wil wel iemand zijn. Zij zet haar hele leven daar op in. Zij is een „erotiserend comedien ne" en, evenals de zuster van Paultje Tellegem, loszinnig, in feite zonder enig besef van moraliteit Rudolf Geel be schrijft niet zonder humor, haar uitspat tingen met veel verwijzingen naar de vaderlandse filmwereld, maar altijd kalm. Juist door die kalmte slaagt hij er in de volkomen ontreddering van dit schijnbaar geslaagde, maar mislukte le ven duidelijk gestalte te geven. Angie, die eigenlijk Ingrid heet, wordt daardoor een beklagenswaardige figuur, die uite raard niet tot zelfrechtvaardiging komt, alleen steeds geïsoleerder en banger wordt, ontzettend bang. Rudolf Geel qp zijn portret op het omslag zit met een glas bier in zijn hand en glimlacht Niet eens hopeloos. JOS PANHUIJSEN Rudolf Geel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 15