Jan
Bomans:
„GODFRIED
MOCHT
DRIE
WEKEN
LANG
GEEN
ONZE
VADER
BIDDEN"
CeulóeSouxcwt
Voortdurende botsingen
tussen vader en zoon
waren onvermijdelijk
HEEMSTEDE In het eeuwenoude buitengoed
Berkenrode aan de Herenweg in Heemstede
zoals het betaamt scheidt een ijzeren hek het
30 kamers tellende bakbeest van de rest van de
wereld is nu een fabriek gevestigd, waar
rappe modinettes handschoenen vervaardigen
voor verkleumde vingerkootjes. Of dit een ver
betering is, wordt sterk betwijfeld door archiva
ris Jan Bomans, die een groot deel van zijn
jeugd in dit huis heeft doorgebracht. Hij wijst
volgaarne het raam aan de zijkant aan, waar
achter eens zijn kleine kamer lag. In de marme
ren gang, waar Johannes Bernarthis Bomans
eens zijn gasten verwelkomde, staan de dozen
stukgoed klaar voor verzending. Ook de parter
rekamer, die eens het domein was van de zoon
Godfried is onherkenbaar veranderd. „Godfried
maakte er altijd een enorme puinhoop van",
herinnert Jan zich haarscherp, „zijn kamer
stond vol met afgedankte troep en de muren
had hij volgeplakt met historische platen, die
hij uit tijdschriften knipte".
In diezelfde kamer schreef spoorstudent God
fried Bomans zijn boek „Pieter Bas", die hij na
voltooiing aan zijn vader wilde laten lezen. „Naar
zijn slaapkamer voerde een aparte trap en ik zie
me nog die treden opgaan, het pakje in mijn
hand in een soort blinde vertwijfeling, want
verwachten deed ik hiervan niets. Ik opende de
deur en daar lag hij. Over de bovenste rand van
het boek, dat hij las, bleven zijn ogen op mij
rusten. Ik zei, dat ik iets geschreven had en of
hij het niet wilde lezen. Hij antwoordde niet,
maar beduidde mij met een knik, dat ik het aan
het voeteneinde kon neerleggen. Ik bleef een
ogenblik staan, maar hij las alweer. Enkele
dagen later trof ik het manuscript op mijn
bureau. Het blauwe lint, dat ik er omheen ge
strikt had zat er nog omheen. Ik heb er nooit
meer iets van gehoord. Geen woord".
„Ik betwijfel sterk, of het inderdaad zo is ge
beurd", vraagt Jan Bomans zich met enige zorg
af. „Ik weet wel, dat Godfried en vader elkaar
uiterst moeilijk verdroegen. Ze hadden hetzelfde
karakter, wilden in een discussie altijd het gelijk
aan hun kant hebben. De intense tragiek was,
dat gelijke polen elkaar altijd afstoten. Vader
was een autoriteit, een briljante man, naar wie
je wel ademloos moest luisteren. Ik herinner me
een verhaal, dat Arnold me eens vertelde. Hij
is later als broeder Jan Baptist bij de Trappisten
ingetreden. Arnold voelde zich in de nabijheid
van zijn ongenaakbare vader een onnozele hals,
die het recht niet had om zijn mond open te
doen. Op een dag zat hij naast vader in de
enorme roze Mercedes, die we toen hadden.
Minuten lang overdacht hij in paniek, wat hij
kon zeggen, want de stilte in de wagen benauwde
hem. Hij verzon wel vijftig openingszetten en
waagde het tenslotte om een paar woorden te
stamelen. Vader vroeg niet eens: „Wat zeg je
Arnold?". Vader zei helemaal niets. Hij negeerde
het kind naast hem.
Al
eerder
verteld
Iets dergelijks had Godfried ook. Ik herinner me
een diner, waarbij Arnold en Godfried naast
elkaar aan tafel zaten. Op een gegeven moment
zei Arnold: „Dom Emanuel heeft in een brochure
geschreven". Verder kwam hij niet, want hij
werd genadeloos door Godfried afgekapt: „Dat
heb je al eerder verteld Arnold". In die ene
seconde leek hij als twee druppels water op
vader. Hij vond het etentje een verplicht num
mer, maar dan moesten ze ook nog niet eens
aan zijn hoofd gaan zeuren. Toch mag je daaruit
niet concluderen, dat hij de Trappisten niet
mocht. Hij heeft over die orde een kroniek
geschreven, die ik tot het beste proza reken, dat
hij ooit gemaakt heeft. Later is het boekje her
drukt, maar helaas zonder de oude foto's. De abt
van het klooster had daarom gevraagd, omdat
de meeste monniken, die op de foto's voorkwa
men, inmiddels al waren uitgetreden".
Na de dood van zijn broer heeft Jan Bomans
zich opgeworpen als kroniekschrijver van de
familie. Hij bewoont zelf de witte villa Elba, die
op een steenworp van Berkenrode aan de Heren
weg is gebouwd. Daar, in zijn studeerkamer op
de eerste etage koestert hij de relikwieën uit het
voltooid verleden: brieven, foto's, tekeningen en
jgetuigenissen van vrienden en fans. Op verzoek
van een uitgever is hij ook begonnen aan een
boek over de Bomans-familie, dat ondertussen
uitgedijd tot een monstrueus naslagwerk in
yele spiraalbanden. „Ik heb me nog nooit zo
intens met Godfried bezig gehouden", zegt hij,
L.als na zijn dood. Dat begon al direct na zijn
begrafenis. 2ijn vrouw Pietsi'e vroeg of ik zijn
OUo^a-nXjyYY\.
i i Ci~a 1
In de verzameling van Jan Bomans bevindt zich ook een gele
enveloppe, die Bomans bereikte na de televisieuitzending van
„Bomans in triplo". Het meisje, dat daarin een tekening voor
Godfried had gedaan adresseerde de brief met „AAN GOD VREET
BOMANS, HAARLEM". Een verbijsterde Godfried had er bijgeschre
ven: „Dit is aangekomen".
Johannes Bernardus Bomans trouwde
in 1908. De huwelijksreis voerde naar
Boppard aan de Rijn, waar de „man met
de witte das" zich liet vereeuwigen met
zijn vers verworven eega. Later schreef
zoon Godfried, dat zijn vader die witte das
pas tijdens zijn politieke loopbaan had
aangeschaft, wat volgens Jan Bomans een
stukje pertinente geschiedvervalsing is.
Het eeuwenoude buitengoed Berkenrode in Heemstede, nu een handschoenenfabriek,
was eens de somptueuze woning van de familie Bomans. Daar schreef spoorstudent
Godfried ook zijn Pieter Bas.
Archivaris Jan Bomans heeft zich na de
dood van zijn broer Godfried in 1971
opgeworpen als bezeten kroniekschrijver
•van de familie. Het resultaat ligt in vele
spiraalbanden: foto's, brieven, getuigenis
sen van vrienden en fans.
auto wilde overnemen en toen ontdekte ik pas,
dat onze nummerborden nagenoeg identiek wa
ren. Hij had nummer 41-26-DL en ik 41-26-BL.
Dat zet je dan wel even aan het denken. Op een
Sinterklaasfeestje had hij me nog een foedraaltje
gegeven voor mijn rijbewijs en daarbij een ge
dichtje verpakt: „Sinterklaas rijdt op de daken
om voor Jan iets in te slaan. Dadelijk moet je
bochten maken. Zonder 't hoekje om te gaan".
In zijn familiekroniek heeft Jan Bomans ook een
stuk opgenomen, dat Arnold schreef voor „Her
inneringen aan Godfried Bomans", maar door
uitgever Elsevier geweigerd werd. Inplaats daar
van werd de preek gepubliceerd, die hij tijdens
de uitvaartdienst op de vóóravond van Kerstmis
1971 heeft gehouden. Jan noemt ook de reden:
„De uitgever wilde niet, dat de broers met een
ander vaderbeeld kwamen aandragen dan God
fried in zijn boekje „De man met de witte das".
Daarin heeft hij geprobeerd om duidelijk te
maken, waarom juist hij zo'n moeite heeft gehad
met zijn vader. Hij verwijt hem humorloosheid,
waarmee hij de man beslist onrecht aandoet. De
andere broers weten wel beter. Het is wel een
feit, dat vader autoritair was. Wat hij meende,
dat goed was, gebéurde. Daar viel niet aan te
tornen. Hij ging bijvoorbeeld elke zondag om
negen uur naar de Mis en bleef dan vooraan
staan, ofschoon onze familie eigen zitplaatsen
had. De pastoor heeft eens gezegd: „De heer
Bomans is onze meest vooraanstaande paro
chiaan". Er werd zondags ook altijd op precies
dezelfde tijd ontbeten en op tafel mochten dan
de niertjes niet ontbreken.
Vader was een indrukwekkende man met borste
lige wenkbrauwen en ogen die dwars door je ziel
sneden. Maar als hij het woord nam, was het
luisteren geblazen, want hij kon de spanning tot
de allerellendigste hoogten opvoeren. Dat had hij
gemeen met Godfried en neef Harry uit Den
Haag, die de onbenulligste dingen tot een eoos
opblies.
Godfried illustreert vaders dodelijke blik met een
waar verhaal: „Een timmerman. Meuringen gehe
ten. moest vaders bibliotheek met enige planken
vermeerderen. De man stond op een ladder en
mijn vader keek van terzjde zwijgend toe.
Opeens zag ik, dat de schouders van Meuringen
schokten. Hij legde de hamer neer en wendde
zich schreiend af: „Meneer", zei hij, „wilt u
weggaan, zo kan ik niet werken". Het incident
staat daarom in mijn geheugen gegrift, omdat
ik eruit begreep in mijn onsteltenis niet alleen
te staan".
Broer Jan tekent hierbij aan: „Uiteraard is ook
dit voorval door Godfried weer gechargeerd. Hij
verleende zichzelf allerlei dichterlijke vrijheden
om meer effect bij zijn lezers te sorteren en daar
namen wij vrede mee. Zolang het maar geen
pertinente leugens waren. Als hij in „Pieter Bas"
zijn broers voortdurend op de pot zet is dat geen
onoverkomelijke zaak. Dat ik op die manier te
kakken werd gezet heeft me geen uur uit de
slaap kunnen houden. Maar wat hij over pater
Borromeus de Greeve schreef bij gelegenheid
van het 100-jarig bestaan van de Katholieke
Illustratie was duidelijk wel over de schreef.
Borromeus was een huisvriend op Berkenrode
en als hij in de buurt was, bleef hij altijd slapen.
Bor was een vrome, eenvoudige ziel, die nooit
over godsdienst sprak, maar liever spelletjes mét
ons deed. En dan niet van dat moeilijke, geen
bridgen of schaken, maar pandoeren of ganzen
borden. Op zulke momenten genoot hij. Bor kon
ook meesterlijke moppen vertellen. Over het
bezoek van de koningin aan Drente bijvoorbeeld.
Die herinner ik me nu toevallig. Hare Majesteit
komt bij een eenvoudige keuterboer en vraagt:
„waar leeft u nou van?". Waarop die man wil
zeggen: „van schapen en geiten", maar in zijn
zenuwen roept: „van gapen en schijten". Kijk,
dat vind ik meesterlijk.
Nu schrijft Godfried, dat hij een handdoek aan
Borromeus moet brengen en hem in de logeerka
mer aantreft, slechts gekleed in onderbroek. Nu
vertel je zulke dingen allereerst niet over een
dierbare huisvriend. Maar daarbij is het ook nog
uitgesloten, dat Godfried die handdoek heeft
gebracht, want daar hadden we een huisknecht
voor. Het is uitgesloten dat mijn moeder haar
zoon van negen met die opdracht belastte. Bor
arriveerde die avond op Berkenrode na de lij
densmeditatie, dus ver na kinderbedtijd. Ik heb
me in de Illustratie openlijk van deze passage
gedistancieerd en dat aan Godfried laten weten.
Dat kon niet verhinderen, dat we in dat jaar
weer allergenoegelijkst samen Sinterklaas heb
ben gevierd. Dat blijft toch een wonderlijk feest.
Godfried schreef ook, dat vader zo verstandig
was om zijn toekomstige karakaturisten tege
moet te treden door in een onderdeel van zijn
kledij een kleine afwijking aan te brengen. Dit
was de beroemde witte das. Dat vader die witte
das als student droeg en ook op zijn trouwdag
kon Godfried niet gebruiken. Wat hij wilde
schriiven was immers veel aardiger. Hij wekte
zijn geheel op zich nemen. Je wordt er koud van.
Daar rijdt vader de straat in en hij komt niet
naar buiten. Hij hoort vader de trap opkomen
en hij treedt hem niet tegemoet. Hij doet de deur
niet eens open en als zijn vader binnenkomt trekt
hij zich terug in een hoek van het vertrek. Dan
zet vader een fles wijn op tafel, maar ook daarop
geen reactie. Nog geeft vader het niet op. Hij
gaat naar het raam en zegt wat over het uitzicht.
Doch er komt geen wederwoord. Seconden
heerst er dan een dodelijke stilte. Dan keert
vader zich om en gaat de deur uit Godfried
hoort hem langzaam de trap afgaan en rent hem
niet na. Hij bleef alleen achter in die kamer. De
fles staat op tafel. Hoe moet hij naar die fles
gestaard hebben? Wat heeft hij er in Godsnaam
mee gedaan? Niets heeft hij er mee gedaan. Want
het is de schepping van een kunstenaar. Zo
zuiverde Godfried zijn vader van alle blaam. En
daarmee ook zichzelf.
Broer Arnold voegt er aan toe: „Godfried werd
inderdaad door mijn vader als een mislukkeling
gezien en door moeder ook wel. Niet zonder
reden, want Godfried was erg slordig, zorgeloos,
uithuizig en weinig gezellig. Hij lag meestal thuis
ergens met een boek op de grond en de rest kon
hem niet schelen. Heel wat meisjes trok hij aan
die dan stapelgek op hem werden, maar dan liet
hij ze opeens in de steek, wat die arme kinderen
diep ongelukkig maakte. Zijn boekenkast was
een enorme chaos en de boeken, die hij uit de
schoolbibliotheek leende, werden nooit terugge
bracht Tientallen boeken met het stempel van
het Triniteitslyceum heb ik later teruggeven.
Een
lange
slungel
Dit ongedisciplineerde in Godfried ergerde mijn
vader hevig en kweekte een soort afkeer en
scheiding tussen hem en zijn oudste zoon. God
fried was in zijn ogen een lange slungel, die aan
de kleintjes Jan en Arnold geen goed voorbeeld
gaf. Vader kon over kleine foutjes geweldig te
keer gaan. Op een avond stormde hij naar boven
omdat Godfried zijn vloeiblad gebruikt zou heb
ben. Wij lagen te rillen van angst in onze bed-
Dat vader Bomans werkelijk een moeilijk mens
kon zijn, zal mede veroorzaakt zijn door het feit
dat zijn eigen vader eveneens een uitgesproken
lastige autoriteit was. De verhalen die over deze
grootvader op Berkenrode de ronde deden, had
den een verbijsterende uitwerking. Hij had een
oeverloze dadendrang, was oprichter van het
Haarlems Dagblad, stichter van een autobuslijn
Rijswijk-Den Haag en directeur van een kaasma
kerij en een steenbakkerij. Tussen die werkzaam
heden door verhuisde hij 23 maal, wat hij aan
tafel aankondigde met de woorden: „Vanmiddag
komt de verhuiswagen voor". Zijn gezin moest
dan maar afwachten, waar de rit nu weer heen
ging. Grootmoeder Bomans nam in elk geval de
gordijnen niet meer in noch verlengde zij deze.
In de verzameling van vorser Jan bevindt zich
ook een gele enveloppe, die Bomans bereikte na
de televisie-uitzending van „Bomans in triplo".
Het meisje, dat daarin een tekening voor God
fried had gedaan adresseerde de brief met „AAN
GOD VREET BOMANS. HAARLEM". Een ver
bijsterde Godfried had er bij geschreven: „dit
is aangekomen".
Korte tijd later vertrok hij naar Engeland om
voor de televisie opnamen te maken voor een
programma over heksen en spoken. Hij sprak
zijn tekst uit in een stoel, waarvan de slotvoogd
zei, dat iedereen, die in deze zetel plaats nam
binnen het jaar zou sterven. Bomans beant
woordde deze waarschuwing met: „Nou, dan ga
ik er maar eens goed voor zitten". Een half jaar
later werd hij bij het vallen van de winternacht
in de Bloemendaalse duinen begraven.
„Het vreemde", zegt Jan Bomans, „is, dat God
fried nog steeds dicht bij ons is. Datzelfde heeft
Adriaan Roland Holst geschreven in een gedicht,
dat hij opdroeg aan Pietsie, de vrouw van God-
„Nu hij zijn afscheid nam uit dit korte leven,
zijn laatste woorden sprak en heeft geschreven,
bemerkten we, na de eerste diepe schok,
dat hij onzichtbaar naast ons is gebleven".
LEO THURING.
in zijn beschrijvingen de indruk, dat mijn vader
een zonderling was. Ten onrechte, want evenzeer
als ik Godfried geen zonderling noem, wens ik'
ook niet, dat vader achteraf met dat epitheton
versierd wordt. De zaak is alleen, dat die twee
aan elkaar gewaagd waren. Daarbij kwam nog,
dat alle broertjes Bomans de pest hadden aan
dingen, dje moesten. Godfried kon eenvoudig
geen dwang boven zich verdragen. Als iets per
se moest, liet hij het juist na. Hij is eens met
zijn broer Tex naar Italië gereisd, maar konse-
kwent weigerde hij om ook maar één stap in
een museum te zetten. Als Rex zei: „Hier vlak
om de hoek staat een schitterend beeld van
Michel Angelo", zei Godfried: „Ga dan maar
even kijken, ik wacht hier wel op je".
Twaalf,
uurtje
Ook Rex Bomans heeft geprobeerd de delicate
relatie tussen vader en zoon te ontrafelen. „Ik
geloof, dat hij gebiologeerd is geweest door de
vaderfiguur, die blijkbaar zijn eigen ontwikke
ling in de weg stond. Ik herinner me, dat God
fried eens een tijdlang zijn twaalf-uurtje niet
meenam naar school, maar dat elke dag in een
hoek van de provisiekast gooide. Toen de schim
melende hoop brood ontdekt werd, gaf vader
hem niet gewoon een flinke uitbrander, maar hij
verbood hem drie weken het Onze Vader te
bidden. Merkwaardigerwijs trok Godfried zich
dat geweldig aan. Ik sliep met hem samen op
één kamer en dagenlang hoorde ik 's avonds zijn
verontwaardigd en steeds weer herhaald: „Daar
heeft hij het recht niet toe". Dat was zijn eerste
verzet, dat daarna langzaam verder groeide. Dit
proces werd nog in de hand gewerkt, omdat
beiden zulke enorme persoonlijkheden waren.
Wat moesten twee dergelijke mannen nu met
elkaar? Om tot eigen ontplooiing te komen moest
Godfried langs die figuur heen. En die was te
breed. Hij heeft hem toen maar smaller gemaakt
Hij moest dat doen. Het was zijn noodlot.
Ondanks dat heeft zowel vader als Godfried
gevoeld, dat ze elkaar tekort deden. Godfried
maakt dat duidelijk in „De man met de zwarte
das". Het is ongeveer het laatste, wat hij geschre
ven heeft. Het is ook voor mij het meest aangrij
pende. Alleen hij kon zo alle schuld die er mocht