Uien van Nunen Slechtvalk moet voor uitsterven behoed worden „Stiefbeentje", overgelukkig met ere-loeres, zag zichzelf weer NOG STEEDS IN VOOR EEN GOEDE GRAP Van een onzer verslaggevers OOSTERBEEK De slechtvalk, eenmaal de jachtvogel van Jacoba van Beieren, dreigt als soort uit te sterven. Wanneer die dreiging afgewend kan worden zal dat te danken zijn aan de inzet .van de twintig valkeniers die Nederland nog telt. In Oost-Europa wordt de slechtvalk nog steeds vervolgd. Elke vandaar ingevoerde valk die hier als jachtvogel in leven kan blijven is een kansje meer dat de soort behouden wordt. De valkerij in haar moderne en historische facetten wordt belicht in de tentoonstelling „Vuistvogels en Aanwach- ters", die gisteren in het Nederlands Jachtmuseum in kasteel Doorwerth bij Oosterbeek geopend is. Deze zomer- tentoonstelling past uitstekend in de opzet van het nu twee jaar oude museum, dat de nadruk legt op de jacht als vorm van wildbeheer en als cultuur-historisch verschijn sel. Het Nederlands Valkeniersverbond „Adriaan Mollen", telt twintig actieve leden, van wie de meesten met haviken op konijnen jagen. Enkele gebruiken nog de slechtvalk voor de „hoge vlucht" waaraan vroeger reigers en nu vooral eksters en kraaien ten prooi vallen. Maar evenals in de tijden dat de valkenjacht een hoofs vermaak was, gaat het de valkenier minder om de buit dan om het spel met de vogel. In onze tijd heeft zijn oude handwerk nieuwe facetten gekregen, die alles met natuurbescherming te maken hebben. Bescherming name lijk van de zo bedreigde roofvogelstand. Hij ontfermt zich over gewonde of zieke vogels die gerevalideerd moeten worden. Jachtvogels hebben bovendien meer overlevings kansen dan vogels in het vrije veld. Er is zelfs een opgezette havik op de tentoonstelling waarmee twaalf jaar achtereen gejaagd is totdat de vogel een natuurlijke dood „VUISTVOGELS EN AANWACHTERS" IN NEDERLANDS JACHTMUSEUM Een havik is een vuistvogel, die zonder kapje meegedra gen wordt en zich van de vuist van de valkenier op zijn prooi stort. „Aanwachter" is de term voor een slechtvalk. Deze naam werd vroeger ook voor Smellekens en Sper wers gebruikt die wel een kapje dragen om ze rustig te houden. Het wordt pas in het zicht van de prooi afgeno men. De vogel gaat dan hoog op de wieken voordat hij als een blok op de prooivogel stort. Uitdrukkingen als „een hoogvlieger" of „iemand een loer draaien" worden begrijpelijk op deze tentoonstelling waar de „loer (een leren kussentje met vogelveertjes, dat bij het africhten gebruikt wordt) in velerlei uitvoeringen te zien is. De huis (het kapje) en de leest (een houten roofvogelkop) waarop hij gemaakt wordt, zijn evengoed aanwezig als blok en hoepel waarop de vogel uitrust. Er zijn opgezette vogels en er is een rijkdom aan prenten van het valke niersbedrijf te zien. Valkeniers, hun vogels en hun gereed schap staan afgebeeld op Oudhollandse tegels, schilderij en en andere kunstvoorwerpen uit binnen- en buitenland. Bijvoorbeeld op twee kamerschermen, die Koning Willem de Derde in 1860 cadeau kreeg van de keizer van Japan. Japanse en andere exotische valkeniersgereedschappen afkomstig van het volkenkundig museum in Leiden zijn vaak prachtig uitgevoerd. Het koninklijk huisarchief gaf een rijke collectie prenten en schilderijen in bruikleen, die herinnert aan het valkeniersbedrijf op het Loo in het midden van de vorige eeuw, de laatste bloeiperiode van het vluchtbedrijf in ons land. Piereman, maar ook grotere schilders als Jongkind, hebben de valkerij afgebeeld. Ook het vangen van trekkende valken en het „uithorsten" van broedsels worden getoond. Interessant is de vergrote copy van een dertiende eeuws handschrift dat de valkerij en het natuurleven kritisch belicht. De valkerij is waarschijnlijk al voor onze jaartelling in Azië ontstaan. Onze voorouders waren er mee vertrouwd als nu nog de jager met zijn geweer, ook al bleef de beoefening van het handwerk aan enkelen voorbehouden. Daarvan getuigt de rijke verzameling kunstwerken en andere herinneringen op deze tentoonstelling. Er zijn heel zeldzame bij, zoals het boek met levensgrote kleurlithos bij een tekst van Schlegel (circa 1850). In Arabische la'nden is de valkerij nog steeds een status symbool voor de heersende klasse. Nederlandse valkeniers vormen een heel andere elite. Ze worden niet geselecteerd op maatschapelijk aanzien maar op liefde voor en kennis van het voorvaderlijke bedrijf. Het verbond kent op deze punten een zeer strenge ballotage. Dan dient het niet alleen de instandhouding van zeldzame vogels, maar laat het ook een oud cultuur-historisch bijzonder interessant handwerk voortbestaan. Dat maakt deze tentoonstelling die tot 12 oktober duurt heel duidelijk. HAARLEM „Ik heb twee zusters nodig voor het toilet en drie om in bed te komen. Ik heb bonstant overal pijn en kan mijn nek niet draaien. De dokters heb ben veel moeite voor me gedaan, maar die zien het ook niet meer zitten". Het is Rien van Nunen jie dit zegt, de zwaar door reuma bezochte ac teur, die momenteel in de Verpleeginrichting Zui derhout te Haarlem ver blijft, omdat zijn vrouw, de actrice Hella Faasse, en zijn twee dochters hun man en vader niet de verpleging kunnen bie den die hij behoeft. e man, die als „Stiefbeen" des tijds miljoenen plezier bracht, ijie samen met Bert van Dongen m „Breng eens een zonnetje" laphits van weleer voor een oud ^cioor dat nog jong van hart ra zong en die als taxichauf feur Nijdam deze volksjongen ran zijn beste zijde liet zien, praat meewarig over zijn ziekte die toesloeg. Het doet hem zicht baar goed, dat door het 1 April penootschap, meergenaamd de Bond van Handelaren in Feest neuzen, hem voor dit jaar de noogste onderscheiding is ver leend: de „Grand Prix de Joke", bok wel genoemd de Grote Grap Prijs of Ere-Loeres. Hij heeft deze prijs vandaag ontvangen tijdens een feestelijk gebeuren in gebouw De Krocht in Zandvoort, de zaal waar hij vaak voor zijn publiek heeft gestaan. Bij deze gelegenheid werd ook een van de leukste afleveringen uit de Stiefbeen- serie op het scherm gezet, als geste van de Stichting „Vrien den van Rien van Nunen". Deze vrienden hebben hem nooit in de steek gelaten. Hij rijdt ervan in een rolstoel, kreeg thuis in Hillegom een lift en een gemak kelijk bed in de huiskamer, om- jat hij al jaren de trap niet meer op kan. Hij beschikt ook over een aangepast autootje, jvaar hij met rolstoel en al in gereden kan worden. Stiefbeentje Rien van Nunen: „Tien jaar ge laden liep ik nog te voetballen in een wedstrijd met artiesten yoor een inzameling ten bate Van astmatische kinderen. Na afloop ging ik met de pet rbnd en ook daar net als overal riepTnen mij toe: „Stiefbeentje". Ik was ongekend populair. Toch leed ik al die jaren al vaak lievige pijn. Ik kan wel zeggen, (jat'ik nu al 40 jaar reuma heb, (yaarvan dertig jaar ernstig. Dik yijls stond ik op het toneel en vpor de camera's te verrekken van de pijn. Soms nam ik een pil in, die ik van de dokter Kreeg, maar dat hielp niet altijd. Het publiek heeft nooit wat ge merkt. Dat moest ook niet. Het gaat het publiek niets aan of je persoonlijk wat hebt. Die men- sen komen voor hun plezier en niet voor jouw ellende. Dus je verstopt het. Je zet door. Je hebt nfialing aan de pijn. Je weet dat Het steeds erger wordt, maar je zet het van je af, want je zingt en speelt het toch niet weg. Toen kwam zeven jaar geleden die ellendige beenbreuk. In de nacht op weg naar het toilet, niet de mouw aan een deur knop. Been verbrijzeld. Ik ben j^ren medisch behandeld en vjermaal geopereerd, maar de reuma belet genezing. Dat been is nog steeds gebroken en de reuma werd steeds erger. Na die beenbreuk werd ik gelijk uit de Swiebertje-serie gezet. Ik was daarin een jaar of tien bur gemeester met voor mij Jan Blaaser en Guus Hermus en nu Bert Dijkstra. De schrijver van Swiebertje, Johan Uittenbo- gaard, was erg gelukkig met mij. Hij vond mij in zijn serie de ideale burgemeester. Ik heb n® de beenbreuk nog voorge steld om de burgemeester te spekyi uitsluitend vanachter een Rien van Nuneri: „Max Tailleur beschouw ik als een beginneling op het ge bied van de reuma". mondde uit in „Stiefbeen". Het liep in zes jaar tijd uit tot rond 50 afleveringen, waarvan de laatste op krukken. „Met een manke poot", zoals Rien zelf zegt, „terwijl ze me bij een kast lieten staan, om me eraan te kunnen vasthouden en terwijl zë uit de kantine de koffie moesten halen, die ik zelf niet bereiken kon. De strop zat hem er vooral ook in, dat ik als „Stiefbeen" geen zaken meer kon openen. Dat leverde altijd goed op". Rien heeft uitsluitend goede woorden over voor de dokters. Maar ze hebben hem niet kun nen genezen. Hij bleek niet meer te kunnen herstellen. Bij droog weer is de pijn draaglijk, bij vochtig weer scheurt deze door zijn lijf. Het vuur trekt heel onhandig in een sigaretje en het sigaretje bereikt zigzag de mond. De peuken worden niet gedoofd. Daarvoor ont breekt de kracht in de vingers. Rien zocht in Spanje genezing in de zon, in het Noordwijkse duinhuis „Sole Mio" baat bij dokters. Thuis' zeulde zijn vrouw met zijn onwillig li chaam. Rien verwacht ~geen ge nezing, voelt zich wel de ene dag wat beter dan de andere. Rien van Nunen: „Je gaat han gen aan wat de dag nog te bieden heeft. Brieven van mensen: „U bent nu ongelukkig uit, maar hoeve- len hebt u niet al die jaren gelukkig gemaakt met uw spel op de tv? Wij zijn en blijven u erg dankbaar". Een briefje van Christine Deutekom, die in het verre Venezuela een zaal streelde met gouden keelklank, maar mij niet vergat, ofschoon ze het adres van de verpleegin richting in Haarlem was verge ten. Ze schreef aan „Rien van Nunen, ergens in Nederland". De brief kwam gaaf terecht. Ik krijg trouwens post uit alle de len van de wereld. Ik spel die brieven uit, net als de krant of tuur uit het raam. Max Tailleur beschouw ik als een kind op het gebied van de reuma, een be ginneling die een hoop herrie schopt, al is hij ook niet te benijden. Verder word je verge ten, net zoals ze Cees de Lange tijdens zijn ziekte alleen heb ben laten liggen. Ik kijk wel tv en, als je dan zo'n knoeistukje van een tv-spelletje ziet, denk je: „Dat kan ik beter". Niet dat- het waar is, hoor, maar je denkt het wel. En verder heb ik mijn eigen ijskastje met een hapje en een borreltje. Ik slaap best, maar vroeg naar bed is er nog steeds niet bij. Dan gein ik met de nachtzus ters, een soort nachtvoorstelling voor ze me naar bed dragen. Daar wordt in dit huis wel eens over geklaagd, dat ik 's nachts te druk ben. Vooral de mensen, die doof zijn, hebben de meeste klach ten. Snap jij dat nou?" TON OLIEMULLER Foto's SIMON E. SMIT bureau. Dat wilden ze niet. Wel kön ik blijven zingen in het „Zonnetje". Ik werd dan in een hoge stoel gezet naast Bert van Dongen, zodat we beiden even groot leken. En Wij maar zonni ge liederen zingen. In „Stief been" stelde de regie het zo in, dat ik leunend op een dessoir of zo de rol kon blijven doen. Het is rot om er mee op te houden en je wil niet opgeven, maar het is een duidelijke zaak, dat er een keer een einde aan komt. Ik ben geen man om te kniezen. Bovendien heb ik het aan zien komen. Ik ben ook alles kwijt wat ik graag deed, vissen en voetballen kijken. Ga je dat vasthouden, dan raak je met jezelf in de knoei. Ik heb geluk gehad. Het publiek heeft altijd van me gehouden en de pers heeft altijd positief over me geschreven. Toen ik finan cieel in de knoei raakte, ont stond er een Stichting „Vrien den van Rien van Nunen" met een actie, die 80.000 brieven en De brand wil maar moeilijk in het sigaretje. kaarten bij mij in de bus deden belangen. Die hebben we alle maal gelezen. De postzegels zijn naar een liefdadige instelling ge gaan. Dank zij die vrienden krijg ik wat ik vraag als ik het werkelijk nodig heb in verband met mijn toestand, zo'n aange past autootje bijv. In die stich ting zitten mensen, die niet ja loers zijn als een ander in een autootje rijdt. Voorzitter Peter van Kampen van de NCRV heb ik leren kennen als een gene reus man, die ik ook daarom dankbaar ben, omdat de hele ellende over me heen kwam, juist toen ik er aan dacht om nog tien jaar hard te werken voor een extra bedragje voor als ik niet meer zou kunnen wer- Nu zit ik hier met een breed uitzicht over een landschap, waardoorheen een autoweg, en een al even fraaie kijk op lieve zusters, die op zijn tijd ook van een grapje houden. Daarvoor kun je ook nu nog terecht bij Rien van Nunen. Ik ben een geboren Brabander. Van al die artiesten met wie ik vroeger heb gewerkt, zie je hier niemand meer, of het moest die trouwe Bert van Dongen zijn. Maar neem Piet Römer, zes jaar lang mijn zoon in „Stiefbeen", die heb ik in geen jaren meer ge- Dispensatie Rien rolde destijds in het vak als kleine jongen, toen de jong gezellen hem nodig hadden. Met dispensatie van de pastoor, om dat hij zo jong was, werd hem dat toegestaan. Daar ontstond de hang naar het toneel, die hem nooit meer verliet, al moest hij van zijn vader een vak leren. Hij werd machinezetter bij Het Vrije Volk. De vader van zijn vroeg gestorven eerste vrouw, een limonadefabrikant, zette hem later in een wijnzaak. „Dat ging lekker", zegt Rien, die best een glaasje lustte; „te lekker", vond zijn schoonvader die hem vooral een goede klant van ei gen waar vond. Het werd na de oorlog tenslotte toch toneel, waarvoor Rien een eigen groep stichtte, de Amsterdamse Come- die, het aangewezen adres voor kluchten in vrije produktie. Tussen de bedrijven door speel de hij ook nog in „De Jantjes" met Beppie Nooy en in „Op hoop van zegen". Je kwam vroe ger niet gemakkelijk binnen bij de tv. Het binnenkomertje voor Rien lag besloten in een piep klein rolletje als kastelein in een klucht met Johan Kaart, hem aangeboden door Walter v.d. Kamp. Dit leidde naar kinder stukken respectievelijk bij de AVRO, de NCRV en de KRO en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 17