Er worden nu atleten uit het
De Olympische medailles van
Wim Slijkhuis moeten ergens liggen
Misschien
hebben
anderen er
iets aan
Om een topper
uit de massa
te halen
moet je
alles van
hem weten
mm I
Een perfecte balans, bijna dansend over de rulle sintelbanen van toen: Wim Slijkhuis,
aan zijn stijl te herkennen.
In het jubeljaar van Fanny Blankers-
Koen, die in Londen 1948 vier gouden
medailles uit de Olympische kluis gris
te, bevond zich onder de gelauwerden
Wim Slijkhuis. Twee bronzen medailles,
veroverd op de 1500 en de 5000 meter,
had hij weggestopt in zijn koffer. De
nog steeds opvallend goed geconser
veerde Wim Slijkhuis „lange afstand
lopers blijven na hun carrière hun li
chaam koesteren" weet niet meer
waar die medailles zijn. Ze moeten er
gens in een doos liggen, tussen de hon
derden andere schijven en bekers en
lauwertakken van edel metaal. Ze zeg
gen Wim Slijkhuis ook niet zo veel.
In zijn uiterst comfortabele hoekhuis in
Badhoevedorp is wel in de huiskamer
een soort „uitstalkastje" uitgespaard in
een muur. Daarin staan een zilveren
schaal eenzelfde als de tenniscory-'
feeën krijgen na het winnen van Wim
bledon voor een zege op Wembley,
een leeuw die Slijkhuis ontving van de
Tsjechische president Benes die kort
daarop overleed nadat hij Zatopek
in eigen land had verslagen, houten
voorwerpen als herinnering aan succes
sen in Zuid-Afrika, hier en daar een
kristallen vaas. Geen Olympische me--
dailies uit Londen. Voor Wim Slijkhuis,
gevorderd tot de leeftijd van eenenvijf
tig jaar, waren die Spelen een uit de
grote rij wedstrijden die hij bijna weke
lijks tegen dezelfde opponenten liep.
Juist op die Spelen pakte het wat ver
keerd uit Nog nooit had hij van de Belg
Gaston Reiff, die altijd „voor het vader
land weg" liep, verloren. Daarna ook
niet meer. In Londen hielden de Tsje
chische lokomotief Emile Zatopek met
zijn bonkige, hortende loopstijl en de
stijlvol bewegende Wim Slijkhuis elkaar
zo in de gaten dat Gaston Reiff op de
vijf kilometer zegevierde. Op de 1500
meter veroverde Slijkhuis het brons
achter de Zweden Ericsson en Lennart
Strand. Die twee medailles liggen in
een van de dozen met de trofeeën die
verzameld zijn in de indrukwekkende
carrière van een atleet die uitkwam op
de 800, 1500, 3000 en 5000 meter, Neder
lands recordhouder was op de 1500,
3000 en 5000 meter, een, twee en drie
mijl en over een uur, die de eerste
buitenlander was met een indoortitel
in Amerika, driemaal Engels kampioen
werd, eenmaal titelhouder in Canada,
als eerste buitenlander in Zweden de
Thompsonbokaal verwierf.
„Moet ik dan met die paar honderd
medailles prallen? Ik heb aan sport
gedaan, veel gezien, de wereld rondge
reisd, ik heb het fijn gehad en dat is
Wim Slijkhuis in vroeger jaren (archieffoto) en thans verschilt niet veel. Van zijn vele
trofeeën heeft hij er slechts een paar „uitgestald", prijzen met voor hem een bijzondere
betekenis. Daartoe behoren niet zijn twee Olympische medailles, die ergens moeten
liggen in zijn huis in Badhoevedorp.
afgelopen, verleden tijd. In dat kastje
staan wat speciale herinneringen. Moet
mijn vrouw dan elke keer medailles en
bekers gaan oppoetsen? Weet je wan
neer dat leuk is? Als je er nog middenin
staat, als jong atleet. Nu zegt het me
niets meer."
Toch „zit" Wim Slijkhuis nog in de
atletiek. Hij heeft, wat hij noemt, een
los-vast groepje waarmee hij min of
meer regelmatig een paar keer per
week in het Amsterdamse Bos loopt.
„Ik zeg altijd: denk eraan, dat ik jullie
trainer niet ben. Alsjeblieft niet. Er
lopen er zo veel die het beter kunnen
en weten, of dat denken. Dat is altijd
al zo geweest. Misschien kunnen die
jongens wat van me leren, wellicht ook
niet. Ik kan ze bijvoorbeeld met hun
ademhalingstechniek helpen want daar
aan mankeert wel wat. Dat heeft niets
met rancune te maken, hoewel ik vroe
ger wel eens wat met de atletiekbazen
heb gehad. Ik leef in pajs en vree en
ik wil dat zo houden. Daarom ambieer
ik ook geen functie als trainer. Ze
hebben me wel eens gevraagd maar ik
heb genoeg tijd aan de sport gegeven
en wil dat alleen nog doen op tijden
die mij uitkomen. Maar alsjeblieft geen
trainer. De heb geen zin in nare dingen
die op de loer liggen als je trainer
wordt".
Laat Wim Slijkhuis maar rustig leven,
als hij vrij heeft in zijn druk bezette
functie van groothandelaar in schilders-
benodigdheden. Maar toch zwellan de
druppelende woorden snel aan tot een
stroom die een mengeling is van terug-
en vooruitkijken, van vergelijken, waar
schuwen, oordelen en veroordelen!
Maar vooral mild, niet als omzien in
wrok. Daaraan heeft Wim Slijkhuis niet
de minste behoefte. Een paar middagen
per week eigen en andermans conditie
koesteren, ,min of meer oppervlakkig
atletiek in geschrift en beeld volgen en
zich verder afzijdig houden is genoeg
voor de atleet die als een van de weini
ge Nederlanders kan terugblikken op
een briljante carrière, opgebouwd in de
verenigingen Holland (Leiden). AAC
(Amsterdam), Trekvogels (Den Haag) en
weer AAC, waarvan hij nog lid is.
BADHOEVEDORP - Hoe hard Wim
Slijkhuis ook iiep, hij was in elk veld
onmiddellijk te herkennen aan zijn per
fecte balans, zijn bijna dansende pas die
hem bijkans zwevend over de rulle sin
telbanen deed gaan, loerend op zijn
kans, eensklaps versnellend, tegen het
eind een spurt ontwikkelend die eindig
de met geheven armen aan de finish.
Wim Slijkhuis beheerste zijn sport in
alle facetten. Hij kende zijn sterke maar
ook zijn zwakkere zijden en rustte niet
voordat hij de evenwichtige atleet was
die de hoogte bereikte van mannen die
nog tot de verbeelding spreken: Emile
Zatopek, Gaston Reiff, Lennart Strand,
Mimoun. En toch is het al meer dan een
kwart eeuw geleden dat zij op de Olym
pische Spelen in Londen behoorden tot
de toppers die onvergetelijke strijd le
verden in het atletiektoernooi dat werd
beheerst door „the flying Dutchmam",
Fanny Blankers-Koen. Maar zo groot
was het talent, zo hoog de kwaliteit van
de deelnemers en deelneemsters aan het
voornaamste onderdeel van de spelen, de
atletiek, dat zelfs Fanny Blankers de
anderen niet in de schaduw van haar
stralenbundel kon doen verdwijnen. Ook
Wim Slijkhuis niet. Hij zit niet mokkend
bij de gedachte aan een verloren gegane
hogere Olympische positie in zijn relax
fauteuil. Ook hij, evenals Zatopek, was
in 1948 van mening dat Gaston Reiff
geen echte concurrent was voor het goud
op de vijf kilometer. Reiff werd wèl
eerste. Uit de veelheid van wedstrijden
kan Wim Slijkhuis moeiteloos die races
in Londen in zijn herinnering opwekken.
Hij kan even moeiteloos de omstandig
heden-van-toen transponeren in het he
den waardoor een betoog ontstaat met
als intentie wat hij doet met de jongens
die met hem wekelijks in het Amster
damse Bos lopen: misschien hebben an
deren er iets aan.
,Jk was in die tijd geen professional
maar ik heb het ergens toch wel als een
vak gezien. Lopen is een instelling. Als
je er niet met je hele body bij betrokken
bent, haal je het niet. Als ze roepen: ik
mag dit niet, ik moet vroeg naar bed, zijn
ze al geen topper. Ik ging vroeger liever
om half negen dan om negen uur naar
bed. Ik dronk niet, nu nog zelfs geen
koffie. Jawel, af en toe een glaasje port
of een biertje. Mag ik eindelijk? Mensen
van vroeger stopten te veel, onverant
woord veel, vrije tijd in de sport. Maar
dat kon toen wel gemakkelijker dan nu".
„Het kan nu niet meer. Er moet geld
verdiend worden want aan alle kanten
moet er betaald worden. Men wordt meer
door het leven in beslag genomen. Je
brood verdien je wel maar wat denk je
van belastingen, verzekeringen, wonen en
dergelijke? Vroeger kon je bescheidener
leven. Ik had een gewoon, zeg maar
armoedig, bestaan. Dat was trouwens
normaaL Toppers van nu willen leven als
iedereen. Dat kan niet En als ze kopzor
gen hebben, hebben ze er geen trek meer
in, gaan ze niet trainen. Als ik nu moest
trainen zoals ik vroeger deed, zeven da
gen per week, zou ik ook niet meer naar
een klant hoeven te gaan. Als je hard
hebt getraind, kun je dat lichamelijk en
geestelijk niet meer aan. Ik heb het zelf
geprobeerd. Lukt niet, je verkoopt niets.
Ik heb vroeger het grote geluk gehad dat
ik bij Van der Kar, sportartikelen, werk
te. Ik kreeg elke middag vrij om te
trainen en als de winkel dicht ging,
kwam Van der Kar naar de sintelbaan
om me te masseren. Ik was de enige die
zo in de watten werd gelegd. Als ik die
verzorging niet had gehad, zou ik niet zo
gelopen hebben. Ik had gratis verzor
ging"-
Achter
Dat hoort er nu allemaal bij. Het ontlokt
Wim Slijkhuis een schamper lachje. „Ze
liggen hier toch met alles achter. Nu mag
een jongen twee keer in de week naar
de masseur. Hij heeft geen geld om zelf
meer te betalen. Nog heeft een topsporter
pnverantwoord veel voor zijn sport over.
Hij is jong, ziet alleen de sport, maar
verdient niets. Zijn maatschappelijke po
sitie komt in het gedrang. Dat wordt
pijnlijk zichtbaar als hij er uitscheidt.
Dan laten ze hem vallen, ook mensen die
de macht hebben om zonder veel moeite
Recordhouder op vele afstanden. Dit is Slijk
huis' race op de twee Engelse mijl die hij
in (Nederlandse) recordtijd aflegde op 21 juli
1946.
maatschappelijk iets te compenseren. Ze
doen het gewoon niet. Ik heb maling aan
Russen en Amerikanen maar door de
staat en de colleges kunnen ze daar toch
leven, aan de kost komen. Hier wordt
alleen maar gevraagd en als een atleet
eens niet in topvorm is, krijgt hij er ook
nog van langs. Velen die aan sport doen
gaan, gelukkig, inzien dat er iets niet
klopt".
„Ze worden ook bang als ze denken: hoe
moet dat over een paar jaar? Atleten van
nu hebben echt niet veel meer dan vroe
ger. Er komt nu een sponsort je die twee
duizend gulden per jaar geeft. Dat is toch
een lachertje. Denken ze soms dat een
amateur niet een beetje apart leeft? Hij
moet aparte voeding hebben, wat vitami-
nepreparaatjes. Kleding krijgen ze weL
Dat had ik vroeger ook al. Maar ze rijn
een aantal maanden van huis en dan
wordt er ingeteerd van het schrale beetje'
dat ze hebben. Nogmaals, ik heb lak aan
Amerika of aan de Oostbloklanden maar
daar zijn ze wel veel verder. Daar wordt
precies uitgerekend door de doktoren
wat een atleet aankan. Als ik vroeger
goed gedisponeerd was, kon ik een goede
1500 meter lopen maar qua mentaliteit
was ik meer geschikt voor de vijf kilome
ter. Verder moest je maar wat aandoen.
Als ik trek had in bruine bonen, at ik
bruine bonen en dat was misschien hele
maal niet goed. Met preparaten en voe
dingsmiddelen kan men een lichaam sti
muleren. Dat moet dan wel voor iedere
atleet apart uitgeknobbeld worden. Dat
geldt ook voor de training. Hoe gaat dat
tegenwoordig? Trainers hebben alles uit
het boekje dus er ontstaat gelijkvormig
heid. Ze maken atleten uit het blik".
Volgens boekje
„Hun wordt een stijl aangegeven die uit
het boekje komt. Maar er rijn toevallig
wel korte, lange, dikkere en dunnere
atleten. Elk lichaam zoekt de gemakke
lijkste manier van bewegen en dat is bij
iedereen anders. Iemand van twee meter
heeft een andere pas dan een atleet van
1.58 meter. Als je dat niet wilt zien, word
je geschoold volgens het boekje, uit het
blik, alles hetzelfde. Waarbij dan nog
komt dat een atleet geen eigen kijk op
de zaak mag hebben want dan is hij
lastig. Dat v/as vroeger ook al zo maar
je ging toch je eigen gang want wat had
je te vrezen? Ze konden je alleen plagen
door je wel of niet voor bepaalde wed
strijden in te schrijven. Nu moet er ge
dacht worden aan dat sponsortje, of aan
de verzorging. Dat is ook een reden dat
het werkelijke talent een beetje begraven
wordt want er rijn in Nederland zat
jongens die erg hun best doen, elke week
uren aan hun sport besteden, hard trai
nen. Soms komt er wel eens een uit maar
als er niet individuele aandacht aan
„Verder moet je iedere dag trainen, ik
deed dat ook. Je kunt beter over een
uitgekiend programma zeven dagen doen
dan driemaal per week twee tot drie uur
achter elkaar. Dan gaat je lichaam kapot.
Ik praat natuurlijk over atleten die een
bepaald niveau hebben. Dan je intentie.
Ik had nog nooit van Reiff verloren, tot
de finale in Londen. Mijn preparatie was
niet ingesteld op Reiff, maar op Zatopek.
Ik dacht: Reiff pakken we wel terug,
maar dat deden we niet. Omdat Reiff
altijd liep als een kip zonder kop, richtte
ik me geheel op Zatopek. Mijn instelling
was verkeerd. Maar wie moest mij dat
zeggen?"
Wat-ben jij?
wordt geschonken, blijft hij toch op een
zeker punt staan. Wordt er geroepen dat
een trainer „maar" acht atleten heeft.
Dèt gaat zelfs niet. Ze doen allemaal
dezelfde oefeningen, maar om een topper
uit de massa te halen, moet je rijn goede
en kwade hoedanigheden, rijn sterke en
zwakke punten, je moet alles van hem
weten".
„Je kunt geen uniforme training geven.
Met het zuiver regelen van je tempo, met
demarreren, sprinten, win je een wed
strijd. Men moet de loper, en dan heb
ik het vooral over een lange-afstandloper
die we in ons land altijd gehad hebben
en nog hebben, de subtiele dingen van
de atletiek bijbrengen. Voorts dient de
verzorging optimaal te rijn en dan moe
ten ze ook het maatschappelijke pad nog
een beetje voor hem effenen. Er wordt
niet uitgehaald wat erin kan ritten. Met
weinig gerichte training komen sommige
atleten tot behoorlijke prestaties. Dan
moet aan die subtiele 2aken gewerkt
worden om van hem een topper te ma
ken. Gebeurt dat niet, dan blijft hij staan.
Voorbeeld? Mij lag het sprinten niet. Ik
verloor een van mijn eerste wedstrijden,
van Wooderson. Toen ben ik dat zwakke
re punt gaan bijwerken en dat was lastig
want als iets je niet ligt, vind je dat het
Wim Slijkhuis op de vierde plaats, attent zijn
tegenstanders observerend op een vijf kilo
meter. Er was slechts een demarrage nodig
om hem tot kopman en onbetwist winnaar
te maken.
„Ik weet nog goed hoe ik begon. Ik kwam
bij mijn eerste vereniging en de trainer
vroeg: „Wat ben jij?" Ik zei: „Hardloper",
„Dan ga jij maar eens tien ronden lo
pen", zei hij en bleef in de kantine zitten
want het was koud. Na tien ronden
kwam ik terug en hij vroeg: „Wat heb
je gedaan?" Ik zei: „Tien ronden gelo
pen". „Dan nog vijf, uitlopen en naar
huis", riep hij en bleef lekker in de
kantine. Wat dat betreft is het nu wel
anders. Ook wat de materialen betreft.
In mijn tijd sprong Lamoree met een
bamboestok, nu worden ze als een kata
pult in de lucht geschoten. Wij liepen op
uitgelopen sintelbanen, een soort ruiter
paden. Nu is er tartan, zijn de banen glad
en ze veren nog ook. Je hoeft er bij wijze
van spreken alleen maar op te gaan staan
en je gaat vooruit. En toch zijn, ondanks
die geperfectioneerde omstandigheden,
de tijden in vergelijking met vroeger niet
zo opzienbarend vooruit gegaan. Op de
5.000 meter scheelt het maar enige tien
tallen meters dat ze sneller rijn. Ondanks
ook de specialisatie waardoor ze de af
stand precies halen op hun top. Dan zijn
ze blut en vallen neer. Wij konden vi
ger misschien niet alles eruit halen wat
erin zat. Wisten wij veel van gerichte
voeding en preparaten. Zonder die brui
ne bonen was ik die dag misschien ook
wel sneller geweest Maar ik was geen
atleet uit het blikje, gelukkig".
„Zal ik eens zeggen hoe je een topatleet
kunt onderscheiden van de andere? Als
je een vent met een nors, ongemakkelijk
gezicht ziet, is dat meestal een goeie.
Atleten rijn individuele sporters met een
individueel karakter. Er is ook geen spe
cifieke vriendschapsband, hoe dikwijls je
elkaar ook ontmoet. Atleten rijn eigenlijk
ongezellige sportmensen. Als je een atleet
onder de training hoort praten, is het
gegarandeerd een slechte. Een goede
kletst niet, maar is wel afgeknapt".
HERMAN VAN BERGEM