Borromeus de Greeve Waar Bor verscheen was verbaal vuurwerk LEGENDARISCHE BEDELPREDIKANT UIT HET RIJKE ROOMSE LEVEN Onder doodse stilte heeft hij de preekstoel van de Heilige Sacramentskerk aan de Sportlaan in Den Haag beklommen. Bor romeus de Greeve, hemelbestormer in bruine minderbroederpij, het witte galge- koord strak gespannen om de machtige tors, taxeert eerst de lading in het kerk schip. Zijn blik dwaalt over de duizenden, die het neo-gothische ruim fót in de uit hoeken vullen. Ze zijn gekomen om door zijn stem gegeseld te worden. Om de striemen te voelen van de volzinnen, die als zweepslagen op hun godvruchtige kop pen zullen neerdalen. Zij weten donders goed, wat hun te wachten staat, want zij kennen zijn preken, die als vlammenwer pers gaten branden in hun portemonnee en de briefjes van tien en vijf en twintig verteren tot meerdere eer en glorie van de Heer. Straks, als het verlossende „AMEN" verklonken is een trompet- stoot als bij de Last Post zullen van alle kanten de collectanten opdoemen, die met hun blinkende schalen een snelle .razzia van bank tot bank uitvoeren. En niemand heeft dan het lef om de stilte te verbreken door het offeren van een munt, die klettert op het offerblik. Ze zijn trouwens tevoren door nem gewaar schuwd: „Laat uw aalmoes geruisloos zijn", riep hij smekend, „laat uw hart op dit moment in stilte spreken. De stilte, die vooraf gaat aan de waarachtige storm van menslievendheid". Hij stond daarbij onbe weeglijk op de kansel, de rechterhand bezwerend geheven. Een Romeinse veld heer, die het volk in de arena zalft. Ze gent. En toen wisten de gelovigen in de ^Sacramentskerk, dat ze weerloos waren 'onder zijn geweld, dat de muren van hun scepsis murw gebeukt waren door zijn verbale mokerslagen. Zij konden alleen nog het hemd van hun lijf schenken om daarmee de eeuwige verdoemenis te ontlo pen. Twintig jaar later, in 1935, schrijft pastoor W. van Berkel over hem in dagblad De Tijd: „Zijn imponerende gestalte, de regel- |matige lijnen van zijn schoon gelaat, het licht en het leven in zijn glanzende ogen, "de diepe, sonore klank van zijn omvangrij ke stem schenken hem de uiterlijke midde len. Daarmee bespeelt hij zijn publiek als ■een instrument. Uit zijn mond golft het geluid van een cello, maar dan krachtiger. Nu eens hard, dan weer fluisterzacht, soms diep beginnend om daarna plotseling stra lend uit te slaan. Nimmer heb ik een man zo overtuigend horen spreken. Deze pries ter zet je het ene moment in het verblin dende licht van de berg Thabor om je een "minuut later weer onder te dompelen in de inktzwarte duisternis van Gethsemané. Hij ontlokt aan de zielen de tonen, die hij wenst en drijft ze moeiteloos tot een over maat van mildheid". "Gave Gods Zelf noemt Borromeus, door zijn vrienden pn bewonderaars Borus of Bor genoemd, "zijn monumentale welsprekendheid een „gave Gods". Hij weet, dat hij geen ziener is en dat zijn woorden visionaire kracht missen. Hij is geen Cicero, geen Demosthe nes of Newman, die de geheimen van het land achter de horizon ontsluierden. Hij is slechts een warmbloedige Amsterdammer, een gewijde marktkoopman, die zijn ge hoor weet te boeien met eenvoudige ✓erha- •len over goed en kwaad. Hij leidt hen door de wijngaard van de Heer als een doorge winterde gids, die wijst op zondige zaken en deugden, die duizendvoudige vrucht dragen. En aan het einde van de rondlei ding staat hij kaarsrecht bij de poort van de hemel en vraagt hij een gift voor de Wen en misdeelden, de stakkerds met Itveren en de gevallen vrouwen. Want wat 'ge aan de minsten der Mijnen hebt gedaan siat hebt ge aan Mij gedaan. Na zijn priesterwijding in 1902 is hij on middellijk op tournee gegaan. Zijn eerste Igzing moet hij houden voor een boeren- Jbond in Gelderland. Een opgaaf, die hem moeilijk valt, want als stadsjongen weet hij niets van de agrarische roerselen, die woe len onder de lage plattelandspetten. Hij roept de hulp in van een medebroeder, die» hem wat werken over de boerenstand leent. Als hij na twee dagen intense studie van bietenteelt en blaarkoppen op het po dium verschijnt verrast hij zijn toehoor ders op een puntgave prélude over al wat leeft en groeit in beemd en bos. Na afloop wordt hij stormachtig toegejuicht en maakt de voorzitter zich tot tolk der aan wezigen. „Zo prachtig heeft nog nooit ie mand onze boeren toegesproken". Eerste stap Gerardus Wilhelmus Maria, op 24 februari 1875 volgende week honderd jaar gele den geboren als twaalfde van de dertien kinderen van Heimig Jan de Greeve en Juliana Anna Maria Kloppenburg heeft daarmee de eerste stap gezet in het rijk der welsprekendheid. Zijn beide broers Jan en Chris zijn al. eerder ingelijfd in het leger van de Heer, Jan als Jezuïet, Chris als Augustijn. Aanvankelijk zou Gerrit ook Augustijn worden, maar het vochtige kli maat in het seminarie van Culemborg ver zwakt hem dermate, dat hij uitwijkt naar Megen, waar de Minderbroeders hun die naren voorbereiden op het werken in Gods wijngaard. Gerrit de Greeve, die zich aan de seminariepost heeft gemeld in een mo dieus grijs kostuum en met een antiek Schaepman-petje op het bleke hoofd on derscheidt zich als student door zijn onder houdende gesprekken. Zijn leraren noe men hem een voorbeeld van reinheid en zeden en roemen zijn kinderlijke ziel. Op collegefeesten steelt hij de show door zijn puntgave creaties in de Venetiaanse Ven detta-draak „Moederbede" en „Janus Punt" van Justus van Maurik. De Gelder lander van 18 augustus 1893 schrijft, dat de student Greeve uit Rotterdam (sic) op onverbeterlijke wijze de rol van Fulvio heeft vertolkt. „Hier is een talent opge staan," schrijft de recensent, „die in de toekomst nog veel van zich zal laten ho- Gerrit de Greeve, die vóór zijn priesterwij ding op 9 maart 1902 de kloosternaam Borromeus heeft aangenomen, is een typi sche solist, die pas in zijn werkkamer tot zijn recht komt. In de conversatie is hij. fantasierijk, dromerig, maar aan zijn schrijftafel krast hij de volzinnen moeite loos in een gelinieerd schoolschrift met groene kaft. In het Klooster van Vorden maakt hij kennis met dr. Alphons Ariëns, de vulcanisch geladen God- en mensenmin naar van Steenderen, die hem ronselt voor dc strijd tegen het drankmisbruik. Een tijdgenoot omschrijft hem als „niet te groot en niet te klein. Zijn handen zijn mooi en blank, zijn voorhoofd is breed en machtig, zijn ogen branden donker, zonnig en stra lend. En in dat lichaam van Borus huist een kinderlijke ziel. De ziel van een waar- lijke Godsvriend." In zijn leven verhuist hij van Vorden naar Woerden en vandaar naar Delft, maar hij gebruikt de kloosters slechts als uitvalsba sis voor zijn hemelse strooptochten. Daar om hebben zijn medebroeders hem bij voorbaat verrast met een grafschrift: „Hier ligt Borus, als hij er niet vandoor is". Tot aan zijn dood op eerste kerstdag 1947 houdt hij 3500 spreekbeurten, die hij tevo ren met zijn bijna onleesbaar doktershand schrift in talloze schoolschriften heeft uit- vijftig procent moet erkennen, dat zij de praktijk van de niet-roomsche wereld heb ben aanvaard. Als ge dat geheel van ernst ontdane Christendom aanschouwt bij sport- dans- en uitgaansmensen. Als ge dat leger ziet van kinderen van heiden-ouders, dat nog rooms gedoopt is en aldus te boek staat, dan zou men wensen, dat Jezus Christus alleen maar geëist zou hebben: „Leef zoals ge wilt en ik waarborg uw eeuwigheid op voorwaarde, dat ge aan het einde van de rit uw leven aan Hem schenkt". Vreugd en jubel Enkele dagen later sluit hij een triduum en weer tovert hij uit de wijde mouwen van zijn pij de slagschaduwen van het Rijke Roomse Leven: „Daar is weemoed. Maar daar is meer jubel en dank. Welk een avond. Het altaar in licht en bloemen, de bruidjes staan gereed in hun witte kleedjes om zo aanstonds vooruit te snellen naar hun Eucharistische koning. Terwijl het Te Deum ons bonst in de ziel. DAT is de aanblik van deze Tempel. Dat is het beeld van al die vreugde en jubel in onze eigen ziele-tempel". En voort waart hij alweer naar de volgen de kansel om Gods volk onderweg in te peperen met de taal der getekenden. „On der de prinsen van het woord is deze monnik koning", schrijft een verslaggever, die hem heeft gevolgd op zijn triomftocht van Haagse Dierentuin naar Antwerpse Lieve-Vrouwe-Kerk, van de Willibrordus aan de Amstel naar een weide in Duisburg. En overal galmt zijn credo staccato over de hoofden: „Jezus zwijgt niet, maar spreekt door mij tot uw geweten. AMEN. Al zijt gij groot onder het applaus van de wereld, gij zijt NIETS als ge zondigt. En gij daarentegen, armen in uw armoede, gij zijt gelukkig, als ge maar rein zijt En gij zieken zo gelukkig, als ge maar rein zijt En sterven is geen leed meer. als ik maar rein ben. Oh mijn God. dat is toch de waarheid. AMEN. In krantenverslagen worden zijn beeld spraken pakkend genoemd en zijn zins bouw van verbijsterende zekerheid. „De woorden ontvlieden hem fluks en gewiekst en een heilige huiver bevangt ons als hij ons toeroept „God kan vele dagen laten schieten, behalve de Oordeelsdog". En wij buigen het hoofd, als hij fluistert: „Als Jezus zwijgt is het ver met ons gekomen". Trillende ziel Rusteloze Borus, de gigant in Gods gelede ren spreekt de Derde Orde nieuwe moed in, werpt zich op als pleitbezorger van de Katholieke Staatspartij en haalt zich prompt de haat der socialisten op de stie rennek Tijdens een verkiezingsbijeen komst roept hij smartelijk: „Ik heb ze zelf gezien, de roden, die in Rotterdam op straat schilderen: „God is het kwaad". Het Dagblad De Voorwaarts schrijft de volgen de dag onder de kop „Geestelijke vuilspui terij": de pater liegt, want het enige, wat onze mannen op straat schilderen is: „Kiest Jan ter Laan. Lijst 23". In 1936 beschuldigt hij de NSB in het openbaar van wild en hoogmoedig gedaas. '„Wie de zijde van Mussert kiest", roept hij, „verliest de erenaam van Christen. Wij Nederlanders bedanken voor het Fuhrer- „Ik vraag u een gebed opdat ik, die u de bloedende wonden van Christus mocht tonen, met u de verheerlijkte wonden zal mogen aanschouwen. Om met u Hem in eeuwigheid te danken en te loven voor zijn Kruisdood". gewerkt. Hij houdt honderden lijdensmedi taties, waarvoor het volk uren tevoren de kerken vult. Want waar Bor verschijnt weten de gelovigen, dat er vuurwerk is. Daar wordt gesidderd en gebeefd, met tanden geknarst en geweend. Ook de plaat selijke armencomité's doen voortdurend een beroep op hem, want Bor de machtige, Gods eigen geluidstrog, de megafoon van de Heer ziet kans om van elke collecte een mateloos geef-feest te maken. Hij zweept de kerkgangers op, stelt hun geweten ma teloos op de proef en rust niet, alvorens in de portefeuilles het vakje met de grotere coupures geleegd is. Ook tijdens zijn leven wordt Borromeus beschouwd als een fenomeen in Gods ar- mée, een rattenvanger, die met zijn koffer tje vol preken rusteloos pendelt van het ene Godshuis naar het andere Hij ver schijnt in stadions en orgelt zijn boodschap over de tribunes, hij is de gevierde gast spreker op talloze congressen en weet tevo ren, dat hij de overige redenaars tot stame laars zal vernederen Op het Eucharistisch Congres in 1916 heeft zijn verschijning het effect van een bliksem. Hij spreidt zijn handen en trilt van teen tot tonsuur, als hij zijn eerste zin de zaal inwerpt. „Als ge de gele haat. de zwarte hoon, de vurige laster, de vloekende smaad, de schallende spot, de brutale loochening, de liederlijke ontering, de verschrikkelijke heiligschen nis moest personifie-ren, dan rijst voor mij de Heilige Hostie niet in wierook op, maar in de walmen van wereldontering. Dan moeten de getrouwen wel samenlopen om eerherstel te brengen. Zoals een kind vliegt om moeders hals, als het moeder ziet wenen. Zoals Magdalena haar balsemkruik stuksloeg, toen de liefde drong, zo vluchten wij in de armen van God". Na die zin slikt hij moeilijk, wist de zweetdroppels van zijn voorhoofd en starend naar de purperen prelaten op de eerste rijen schreeuwt hij: „Liever dan maar 100.000 katholieken min der. Als de anderen dan maar beter zijn. Liever klein, maar rein, dan veel en half. Als ge toch in het publieke leven van (Fragment uit laatste lijdensmeditatie. Naaldwijk 1947). Op de dag van zijn priesterwijding in 1902. Pater Borromeus (Midden) zoals hij, als mijnwerker gekleed, in een steenkolenmijn te Duisburg afdaalde. Borromeus met vader en zuster Anna voor het ouderlijk huis aan. de Singel in Amsterdam. Daar werd hij honderd jaar geleden, in februari 1875, geboren. principe. Hier mag nooit een Duitsland Borus laat zich door niemand de mond snoeren en is ook voor de duivel niet bang. In 1918 spreekt hij in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen een rede uit na de mislukte revolutiepoging van Pieter Jelle Troelstra. Op de eerste rij zitten koningin Wilhelmina en haar man Prins Hendrik. Zijn eerste woord klinkt als bazuingeschal: „MAJESTEIT". De zaal huivert en ziet in hem de man, die in zijn eentje de troon van Oranje heeft gered Na afloop komt een ontroerde Prins Hendrik hem persoonlijk bedanken: „Dit is de mooiste rede, die ik ooit heb gehoord. Uw aanspraak won reeds aller harten". Behoeftigen Maar op zijn best is Borromeus, als er voor de behoeftigen brood op de plank moet komen. Dan schrijft hij een schrift vol met geladen volzinnen, die als scherpe pijlen over de kansel vliegen: „Rijkdom. Armoe de Welk een vraagstuk. Hebt ge er wel eens over nagedacht? Gij, zoon van een miljonair. Ik een kind van een werkmens. Gij rijk. Ik arm Voor u een paleis Voor mij een hut. Waarom? Waarom? Het is geen rebus. Het zijn vragen van vlees en been. Gelijk de gcelverdorrende bladeren rijzen en dalen, dwarrelen en slepen. Zo gaan de fonteinen weliswaar op en neer in de wereld, in het land, in de stad. in de familie. Maar toch immer wordt het woord van Christus bevestigd: Armen zult gij altijd bij u hebben". Na een martelende pauze vervolgt hij: „Ook de staat heeft haar armenhuizen en gasthuizen, haar gestichten en assielen. Maar oh zo menselijk. Oh zo klein. Zo onvolkomen wordt daar gewerkt. Geld- dwang en eer zijn de machten, die het menselijk medelijden ordenen en afmeten. Daar hangt geen kruis in de zalen, geen kruis op de borst der verplegers. Daar galmt niet de echo van Christus' woord. Maar bij ons katholieken is het Christus die de aalmoes geeft Hij, die de Calvarie berg afgezonden is om te steunen en te troosten. Gij rijke, wilt gij van Gods zegen genieten, •schrijf dan een kwitantie aan Hem uit De armen gegeven is Gode geleend. Steek de ene hand diep in de beurs, steek de andere geopend naar de hemel. En wat ge met de ene geeft ontvangt ge dubbel in de andere terug. Ik overdrijf niet. Het woord Gods is mijn borgstelling. Wij katholieken hebben een duur geloof. Maar welke godsdienst heeft een God aan het kruis, die alles gaf en in de hemel alles duizendvoudig teruggeeft? In naam van die God dan. zorg, dat ge thuisgekomen geen spijt hebt niet meer gegeven te heb ben. Geef in zijn naam. AMEN". Bloedende wonde In 1947 houdt pater Borromeus zijn laatste lijdensmeditatie in Naaldwijk. De KRO draagt zijn woorden draadloos over het lage land en scoort een onwaarschijnlijk hoge luisterdichtheid. En in honderddui zenden huiskamers hoort men ademloos toe: „Ik vraag u een gebed opdat ik, die u dc bloedende wonden van Christus mocht tonen, met U de verheerlijkte won den zal mogen aanschouwen. Om met u Hem in eeuwigheid te danken en te loven voor zijn Kruisdood". Op eerste kerstdag van dat jaar sterh hij na een geheimzinnige ziekte. Vier dagen later wordt zijn lichaam toevertrouwd aan de gewijde aarde van het kloosterkerkhof te Wychen. De tuin is kaal en ontluisterd door vijf oorlogsjaren. Uit de grauwe lucht vallen koude regenvlagen. Op die dodenakker wordt op die dag een grafsteen gelegd op een tijdperk, dat voor goed voorbij is. De bliksem van minderbroeder Borromeus is uitgewoed. De katholieken in Nederland zullen voor de volgende generaties moeten wennen aan een trage windstilte. LEO THURING.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 15