massamoord gewonnen Putjes in onze heilige koe: verbijstering bleekgezicht Westen alleen door dee brown: Auto, bedoeld als onze slaaf is onze gebieder gewor den WOENSDAG 30 OKTOBER 1974 191 LEIDSE COURANT PAGINA 11 Dec Brown besteedde het groot ste deel van z'n leven aan het schrijven van zijn boek „Be graaf m'n hart bij Wounded Knee". Tot zijn verbazing werd het een best-seller. In Engeland j werden er 200.000 exemplaren van verkocht, in de Verenigde Staten meer dan een miljoen. 1 Als het een boek was dat ver filmd zou kunnen worden, dan zou hij een erg rijk man zijn. Maar hij is het niet. Want zijn boek was niet zo. Het was een historisch werk, een werk van liefde. Hij was een bleekgezicht, die' schreef over de grote rassen- moord van Amerika, het af slachten van de Amerikaansw indiaan. De aanklacht van het boek kan worden samengevat in twee van de voornaamste cita ten. Een van de held uit de Amerikaanse burgeroorlog, ca- valerie-generaal Philip Sheri dan, de beschermheer van Cus ter: „De enige goede indianen die ik ooit gezien heb waren dood." Het andere van chief Red Cloud van de Oglala Teton Sioux: „De blanke man heeft ons veel beloften gedaan, meer dan ik me ooit zal kunnen herin neren, maar ze hebben er maar één gehouden: ze beloofden ons land te nemen, en ze namen het." In deze trant is het boek ge schreven. Het gewicht achter die aanklacht was als de logis tieke steun van een modern le ger. Voor elk feit en verhaal en legende en bloedbad dat Dee Brown voor zijn aanklacht in zette, was er een verhaal van verraad, moord en diefstal en tragedie's die teruggaan tot de tijd van Columbus. De voetno ten beslaan 11 pagina's, groten deels documenten van het Ame rikaanse congres. De bibliogra fie bevat 8 pagina's met titels van boeken, bijna allemaal ge schreven door blanken. Alles wat we over de boeren in de middeleeuwse geschiedenis weten komt van de pen van de onderdrukkers. Alles wat we weten van de indianen komt van de mondeling overgeleverde legendes, de jammerlijk weinige krante-interviews, en een over De overgebleven indiaan van nu: Russell Means, een van de leiders van de laatste bezetting van Wounded Knee, in 1973. stelpend aantal documenten van blanken. Maar om de rassen- moorden te bewijzen is het ge noeg. Wat moet je nog meer bewijzen, nadat je aangetoond hebt dat toen een van de india nen-verdragen bepaalde dat men land nam in ruil voor de kens, de dekens ongewassen kwamen van de ziekenhuizen, waar men mensen met pokken behandelde. De indianen gingen dood als vliegen. Dee Brown's interesse in de in dianen begon in Little Rock, Arkansas, achter in de twintiger jaren. Er was toen een Cree-in- diaan, Moses Yellowhorse, die honkbal pitcher was voor de Southern League. Het was een traditie dat de jongen die een bal, die buiten de lijnen was gekomen, terugbracht, de vol gende wedstrijd voor niets mocht zien. Yellowhorse gooide wel eens toevallig een bal uit naar de kinderen achter de om heining en werd zo een held voor de jonge Dee Brown. In het diepe zuiden was er wei nig strijd met de indianen en voldoende racisme tegenover de zwarte bevoking om zeker te zijn dat de indianen niet de schurken en de slachtoffers wa ren, zoals ze in de vlakten van het Midden-Westen waren ge worden. Dee Brown liep in de dertiger jaren colleges in Washington, was linkser gericht dan de New Dealers, is nooit lid van de com munistische partij geworden, maar denkt nog steeds dat de socialistische presidentskandi daat van 1948, Norman Thomas, nog teveel rechts voor hem was. Hij werd bibliothecaris in het kleine stadje Urbana in Illinois, zetel van de reusachtige staats universiteit met z'n 40.000 stu denten, en hij begon enorm veel te lezen over het Westen. Het resultaat daarvan werd „Woun ded Knee". Het boek werd een succes, gro tendeels dankzij de bekende tv- persoonlijkheid Dick Cavett, die ermee dweepte. Cavett is zelf een liefhebber van het Westen. Hij heeft juist de enige overge bleven spoel opgespoord van Buffalo Bill in een film, ge maakt van een jichtige Buffalo Bill in 1914. Het boek werd enorm goed verkocht. Dee Brown werd de deskundige. Tijdens het proces van de Ame rikaanse Indiaanse Beweging na de belegerings-demonstratie van Wounded Knee, werd Brown op geroepen als getuige om het be toog van de verdediging te steu nen dat de Amerikaanse rege ring de bepalingen van het in 1868 met de Siouxindianen ge sloten verdrag schond. (Toen de rechter uiteindelijk toegaf dat het verdrag nog steeds van kracht was, werd de boeiende wettelijke positie vastgesteld dat de Sioux- indianen eigenaar zijn van al het land tussen de Mis- souri-rivier en de Badlands - of Wounded Knee: een eenzame indiaan die door de kijker op zijn geweer de omgeving in de gaten houdt terwijl achter hem de zon opkomt. De laatste keer dat de indianen in actie kwamen tegen de schending door de blanken van de gesloten verdragen. bijna de twee Dakota-staten sa- Dee Brown cn ik ontmoetten elkaar op de dag dat de india nen van Wounded Knee werden vrijgesproken van opzettelijke brandstichting, oproer, poging tot moord en samenzwering. „Ik kon niet geloven dat het zou gebeuren", zei hij, „en op lange termijn is het misschien ook niet van belang. De indianen kunnen het toch niet overleven. Zelfs nu niet." Wist ik dat in de afgelopen tien jaar Apachen werden gedwongen hun land te verlaten, omdat ze door de ont wikkeling in de huizenbouw in de voorsteden hun water waren kwijtgeraakt? Dat het zelf moord-cijfer bij de indianen tien maal zo hoog was als bij de blanken? Dat je je schuldig kan maken aan rassenmoord door mensen wanhopig te ma ken? Ja, zei ik, ik kende deze dingen, maar ik kon niet hegrijpen dat ze over de lippen kwamen van een man die burgerlijk ambte naar was, die heeft gewerkt voor het Amerikaanse ministe rie van landbouw,//,{.ontspan nen die burgeremployee is ge weest bij het Pentagon, van een man die langzaam en gemakke lijk praat als een veehouder met de zorgeloosheid van een uitge strekte kudde dieren achter hem. Er is iets in zijn manier van doen dat je herinnert aan John Wayne, een ontapannen zeker heid, een gevoel uit het Westen dat elk soort regering haat, dat niet gelooft in de staatsrechten die hun oorsprong vinden in de anarchistische Amerikaanse tra ditie uit de tijd van Jefferson. Dee Brown zal binnenkort zijn nieuwe boek „The Westerners" presenteren, een korte geschie denis voor de koffietafel van het Westen dat is gebaseerd op een serie individuen: Zittende Stier, Custer, Sheridan.. Brigham, Young the Mormon. John But- terfield van het wegtransport, William Russell van de Pony Express, George Train van de grote transcontinentale spoor weg, -Charles Goodnight, de baas van de grote vcchoudcrs- branch. Het is misschien de be ste en eenvoudigste introductie op het Westen die tot nu toe is gepubliceerd, maar na „Woun ded Knee" lees je het alsof de mannen die de King James Bi ble hebben gemaakt, hadden meegewerkt aan een voortzet ting op het leven van Jezus voor beginners. Hij erkende dat z'n laatste boek niet meer dan een .Job" was geweest. „Wounded Knee" was een boek geweest. Hij zei hoe de verdedigers bij het Woundcd- Knev-proces hem hadden om helsd en hem hun bloedeigen broer hadden genoemd. En hoe de verschrikkelijke overtuiging bij hem was ontstaan, toen hij z'n onderzoekingen verrichtte, dat het Westen niet was gewon nen door de vindingrijkheid van de Yankee's en niet door mense lijke blunders, maar door ras- senmoord. Hij sprak erover op dezelfde verbazende en onbegrijpende wijze als over z'n zoon die vrij willig in het leger ging om in .Viatnam te vechten. Alles wat hij nu nog wilde doen, zei hij, w%s een boek schrijven over de interessante dingen die een bi bliothecaris kan meemaken en een stukje land kopen waarop hij iets kan laten groeien. Dan zou hij zich pas zorgeloos voe len. 1 De auto, ons metalen tweede ik, onze heilige koe DEN HAAG Er is in de vroege ochtend 'een noodweer over het land getrokken en de krant kan er nog juist melding van maken in een bericht van vijfentwintig regels. De helft van dat bericht han delt over de schade aan warenhuizen en gewassen; de andere helft gaat over „putjes" in autodaken en doet omstandig uit de doeken, hoe dat kon. De verhoudingen in dit bericht weerspiegelen de aard der verbijstering: men doet de ellende der hoveniers en het natuurfenomeen zelve af in enkele nuchtere regels: zulke dingen komen nu eenmaal voor. Maar halverwege het nieuwsbericht komen de putjes in de autodaken en daar maakt een grote onsteltenis zich van de opsteller meester: putjes nota bene. Het natuurgeweld, waarvan men zonder meer te aan vaarden heeft, dat het oogsten vernielt, bomen ontwortelt, ja zelfs mensen verwondt, is deze keer te ver gegaan. Het heeft zich gekeerd tegen de- onaantastbaar geachte heilige koeien van onze maatschappij, waaraan we eerbiedig land en milieu offeren, die in hun blinkende verschijning onze welstand weerspiegelen en die we drenken met de laatste bodemschatten, die onze planeet rijk is. Putjes. De dagbladopsteller wijdt er de helft van ziijn verhaal aan; instinctief weet hij, dat niemand, ofschoon de catastrofe in duizenden deukjes zicht baar is, wil geloven dat dit gebeurd is. Vernielde oogsten: best, een kind begrijpt het, maar de putjes vergen een verklaring met kantige ïjsbrokken en dan nog staan we er niet-begrijpend bij te kijken, machteloos en laten we het maar uitspreken lichamelijk gekwetst. De putjes immers zitten niet slechts in het autodak, ze zitten ook in onszelf, want die auto: dat zijn wij. De auto is ons betere ik op rubberbanden, ons opgespeelde aanzien, onze twee de huid, die heel wat sterker geacht werd dan het magere velletje, waarmee de schepper ons op de laatste dag der schepping heeft uitgerust, toen hij te vermoeid was om iets beters te bedenken. De auto is ons harnas voor de sterke ogenblikken, maar ook: een metalen moederschoot, waarin we, wan- •r we ons machteloos weten, terug mogen keren teneinde herboren te worden als snelle, machtige nensen in de vaart der tijden. De auto: het onkwets- aare heilige moederdier; en daar zitten putjes in. De natuur is te vergegaan en de journalist, die ook ■naar een mens is, geeft onbewust aan zijn verbijste ring daarover uiting. Wanneer de natuur toeslaat, is ook de auto maar een mens: het is een verwarren de ontdekking. Verbijsterd strelen we de deukjes in ons autodak als onbegrepen .rimpels in het gezicht van een moeder. En iedere rimpel is een vlijmende snee in de eigen ziel. De heilige koe lijdt in twaalf van de vijfentwintig berichtenregels: stom lijden we mee. Het is op zulke ogenblikken, dat we ons ontwakend afvragen, hoe ze ons zo maf gekregen hebben met die koe, die op dit ogenblik jaarlijks 7.62 procent van het gezinsinkomen opvreet, welk percentage in 1980 gestegen zal zijn tot elf a dertien. Dat heeft het Economisch Instituut voor het Midden- enKleinbedrijf recentelijk laten becijferen. De tijd, dat we van iedere gulden, die moeizaam verdiend moet worden meer dan een dubbeltje aan de ijzeren koe opvoeren is derhalve zeer dichtbij en omdat het uit de lengte of uit de breedte zal moeten komen, zal het aan de auto bestede geld van andere gezinsuitgaven af moeten: van de kle ding bijvoorbeeld of van het eten. En daar gaat het dan ook van af, zo becijfert het instituut. Roomboter bijvoorbeeld wordt in 1980 nog maar amper gege ten. In 1972 gaven we nog zestig miljoen aan roomboter uit, in 1980 zal het nog maar twaalf miljoen zijn: een schijntje van een gulden per man. De boterconsumptie zal dan nauwelijks groot ge noeg zijn om aan de galg te smeren, waaraan de kledingverkopers hun illusies mogen ophangen, want de 9.16 procent van het gezinsinkomen, die in 1972 nog besteed werden aan kleding, zullen in 1980 zijn teruggelopen tot rond acht procent. De heilige koe vreet door: niet tevreden met de boter, die ze van onze tafel wegpakt, vreet ze ook de tafel zelf op. Nu nog geeft het Nederlandse gezin 11.95 procent van zijn inkomen uit aan meubilair, huishoudelijke apparaten, radio, tv. cn allerlei ande re zaken, die het leven in huis veraangenamen. Over vijf jaar zullen deze uitgaven nog maar acht procent bedragen: dan zal de heilige koe de eerste plaats in de besteding van het gezinsinkomen hebben bereikt, al het overige ver achter zich latend. Waar schijnlijk zelf een beetje van deze cijfers geschrok ken, voegt het Economisch Instituut voor het Mid den- en Kleinbedrijf aan de resultaaten van haar onderzoek hoopvol toe, dat de mensen misschien wel gaan zoeken naar andere behoeften dan een rollende afgod, dat ze mogelijk rekening gaan hou den met andere inzichten t.a.v. milieu en grondstof- fenvoorraden, welke inzichten toch wel gewekt moe ten zijn door de publikaties van de Club van Rome. Maar erg veel hoop koestert het instituut op korte termijn niet. Zeker tot 1980 vreet de heilige koe verder aan het gezinsbudget, aan de ruimte, aan het natuurlijk evenwicht. Haar vererend, verblin den we onszelf, zodat we haar bloeddorstigheid niet meer zien. We gaan voorbij aan het feit, dat de heilige koe elke week een dubbele treinramp van Charleroi veroorzaakt cn dat ze ons dwingt tot een levenspatroon, waarin niet langer wijzelf de hoof drol spelen, maar zij. Haar opdringerige aanwezig heid bepaalt afstand, aard en karakter van satelliet steden: wee de mens die daar terecht komt en de koe niet aanbidt; hij verkommert in de afgesloten heid van zijn woonladc, mijlenver van het natuurlij ke samenzijn in stad of dorp. Zonder koe is hij niets. Een koe per gezin is zelfs niet voldoende meer: wanneer de huisheer zich 's morgens met zijn auto naar het verre werk begeven heeft, moet er een tweede gereed staan voor de huisvrouw, die immers haar boodschappen moet doen of wat minstens even belangrijk is weg moeten vluchten uit de sfeerloosheid van het beton, dat haar om geeft. De heilige koe speelt een boosaardige rol: na de catastrofe mede veroorzaakt te hebben, biedt zij zich aan als vluchtmiddel. als een weldaad in de ellende De heilige koe wordt engel cn duivel tege lijk; opdringerig en onontkoombaar de ruimte bezet tend waarop eigenlijk kinderen zouden moeten spe len. En we doen op dit stuk een verschrikkelijke ontdekking: de auto is niet alleen ons ik of onze Hoe hebben ze ons zo maf gekregen moederschoot, maar ook ons kind geworden, het „voorgetrokken kind" zelfs, want de zorg om de behuizing van de auto kwelt vaak meer dan de zorg om het verblijf van het kind van vlees cn bloed. Hoe hebben ze ons zo maf gekregen? De heilige koe speelt haar rol bij het ontvolken van de stadscentra; doende, alsof zij de mens in staat stelt, de benauwde opeenhoping te ontvlieden, creëert zij mede nog benauwdere opeenhopingen in de onnatuurlijke omgevingen vanstaai cn beton, waar men dan poëtische namen als „Bijlmermeer" vooruitvindt. De oude stad, gegroeid als natuurlijk milieu voor het menselijke samenleven, verandert in een parkeerplaats: een stenen weide, waarin de heilige koeien de ruimte afgrazen en de pleinen verstikken met hun almachtige aanwezigheid. En we kunnen niet terug, we zitten gevangen in een ijzeren liturgie rond het totemteken van onze welstand; we laten toe, dat het ons verdringt en maken van die verdringing een nieuwe reeks deugden. De omke ring der waarden is vrijwel voltooid: niet langer past het verkeer zich aan de mens aan, de mens moet zich aanpassen aan zijn eigen schepping cn krijgt de wet gesteld door zijn eigen auto, waar hij straks ook nog eens slaafs dertien centen van elke verdiende gulden in moet stoppen. Als hij het niet doet, straft hij zichzelf met isolatie en verlies van maatschappelijk aanzien. De mens is een auto-on derdeel geworden, weliswaar een belangrijk onder deel. maar toch: een onderdeel, een soort bougie. In deze ontwikkeling wordt de auto een met rede begaafd wezen. Reeds bouwt men ver buiten de steden reusachtige markten, waar alleen auto's kun nen winkelen zonder dat zij last hebben van hinder- lijke voetgangers. In vakantieoorden legt men gigan tische stenen pleinen aan, waarop de vermoeide wagens hun rust kunnen vinden en waarbij het geenszins hindert, dat de duizenden rustende heilige koeien het landschap voor het menselijk oog ontsie ren. Wat heet overigens ontsieren? Is er iets frnaiers dan een tulpenveld van bonte auto's, blinkend in de zon, een tulpenveld, waarin men zijn eigen stuk persoonlijkheid weet te staan, dat onze kracht de monstreert wanneer we er slechts met c aan raken? Het is maar een vraag, die overigens veel gemakke lijker te beantwoorden is dan de vraag, hoe zc ons zo maf gekregenhebben. De auto, bedoeld als onze slaaf, is onze gebieder geworden. Wanneer we hem alleen maar zien als een weldadig ontvluchtingsmid del en niet geloven in zijn dwingelandij over ons, maken we ons zelf iets wijs. Niet de auto brengt ons naar de vrije natuur: we brengen er de auto heen en zetten hem neer aan de buitenste rand van het bos, want dat is de plcjt waar de auto het naar zijn zin heeft Verder kan niet want daar zou de wagen zich wonden aan de takken. Zelf gaan we ook niet verder: we versleren ons met de naam bermtoerist, wetend dat daar, waar dc auto geen genoegen kan beleven, ook het menselijk genoegen onvindbaar is. We laten de heilige koe uit «eggende, dat we „met de auto gaan rijden" maar in feite rijdt de auto met ons. Niet wij bepalen het tempo, maar dc koeien zelf, die wanneer zij zich in de avonduren tezamen vinden In dc kudde, die wij „file" noemen omdat dat beter klinkt zich grom mend vergenoegen in onze onmacht Natuurlijk is dit allemaal niet waar, het zal gelogen wezen, maar over vijf Jaar voeren we wel dertien centen per verdiende gulden aan die leugen op, we zouden niet anders durven. We kunnen niet terug: onze koe blijft heilig en onaantastbaar. En toch: er zitten putjes in. De ontdekking daarvan op een ochtend na het noodweer betekent een verbijsteren de schok. De natuur is deze keer te ver gegaan. We zijn gekwetst. Verbijsterd. Putjes in onze heilige koe: het schijnt dus toch te kunnen, ook ons metalen tweede ik moet op de een of andere manier onder worpen zijn aan de natuur. Het is een gedachte waar we nog aan wennen moeten. En we zullen met de putjes in onze ziel moeten leren leven, want als ze er eenmaal in zitten, krijg je zc er nooit meer JO VEUGELERS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 11