wan Straaten Peter VADER EN ZOON IN BEELD VADER VAN „VADER EN ZOON" IK BLIJF EEN BANGE JONGEN, DIE ZIJN LEVEN HET LIEFST OVER ZES BOTERHAMMEN VERDEELT." ff AMSTERDAM Nauwelijks gezeten aan de leestafel van het Amsterdamse café American- bruin voorgeborchte vol nutteloze hemelbestor mers - zegt tekenaar Peter van Straaten: „Wat er nu met me gebeurt is om de dooie dood niet leuk meer. Elke dag geef je nieuwe interviews weg. Je hoort jezelf drammen over dingen, die je geen moer interesseren. „Hoe is het nou allemaal begonnen meneer Van Straaten?". Daar word ik goed misselijk van. Ik denk: „dit moet onmiddellijk ophouden", maar als er weer een journalist belt kan ik toch weer niet „nee" zeggen. Althans niet op het goeie moment. Ik probeer achteraf wel onder zo'n afspraak uit te zwemmen, maar de volhouder wint het toch altijd van me. Voordat ik het weet zit ik toch weer in het café te zwammen over mezelf. Ik had pas een journalist bij me, die vroeg, hoe lang ik die strip van „Vader en Zoon" nu al in het Algemeen Dagblad publiceerde. Die had niet eens de moeite genomen om zijn huiswerk te maken. Die wist niet, dat mijn strip in Het Parool staat. Op zo'n moment kan ik alleen nog maar verdrietig worden. Ik dacht ook: „Wat had ik op dit moment allemaal voor fijne dingen kunnen doen?". Ik zou mezelf de tijd willen gunnen om een dag in Amsterdam te verkeutelcn. Lekker op terrassen hangen en naar de mensen kijken. Wat Carmiggelt doet lijkt me daarom het ideaal. Hij loopt wat rond en kijkt. En dat is zijn brood. Dat moet het allermooiste zijn. Carmiggelt heeft jaren lang gedacht, dat ik een fotograaf was. Hij werkt aan dezelfde krant als ik, maar echt ontmoet hebben wel elkaar pas jaren later. Ik heb altijd een enorme bewondering gehad voor die man. En ik vind ook nu nog, dat zijn werk tot de hoge litteratuur behoort. Ik heb een hele tijd mannen achtervolgd, die op Carmiggelt leken. Ik was uit Arnhem naar Am sterdam verhuisd en kende hem alleen van een fotootje. Ik ging dan in een café naast zo'n man staan en hoopte, dat ik getuige kon zijn van het grote wonder. Dat zo'n man opeens iets zou zeggen, dat een geweldige wijsheid bleek te zijn. Maar ze zwetsten alleen en riepen: „schenk nog maar eens in" tegen de kastelein. Al die mannen, waar ik achteraan liep leken alleen op Carmig gelt. Ik wist toen nog niet, dat Carmiggelt de enige is, die niet op zijn foto's lijkt Bar vervelend Ik vind het bar vervelend, dat de kranten tegen-3 9 woordig de mens achter de kunstenaar zoeken. Ze willen weten, hoe je leeft en wat je vrouw er van denkt. Dat is heel eng. Ik was vroeger gek op Bulletje en Bonestaak, maar pas veel later heb ik gehoord, dat die strip door A. M. de Jong is geschreven. Er zijn verrekt beroemde boeken, die ik ademloos verslonden heb, maar vraag me niet, wie de schrijvers zijn geweest Ik vind dat gezond. Een kunstenaar leer je kennen door zijn werk en de rest is bijzaak. Maar nu kun je geen zucht laten of je komt al met je kop in de krant. Van alle kanten reizen de journalisten naar je toe en dan moet je weer aan komen dragen met dat ziekelijke proza over je onzekerheid. Je vertelt voor de zoveelste keer, dat je op school door de hoofdonderwijzer het droomkoninkje werd genoemd. Ik was een stille leerling, die veelvuldig uit het raam staarde en dacht: „het komt er nu nog niet uit, maar mijn tijd zal komen". dacht ik er opeens anders over. Ik vond het on-Nederlands. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik er zelfs hartelijk om gelachen heb. Wat wil je: de beste acteurs deden er aan mee en de beste man had het geregisseerd. Ik hoopte dan ook, dat de mensen zouden zeggen: „hier hebben we al zolang op gewacht. Dit is de kwaliteit, die we zoeken". Zo ambitieus ben ik nu ook wel weer. Het schrijven van dialogen is me trouwens best bevallen. Schrijven vind ik een goddelijke bezig heid, omdat je er meer in kwijt kunt dan in een schilderij of een tekening. Wat een man als Nescio heeft gemaakt, is voor mij het einde. Daar kom je als tekenaar nooit aan toe. Ik weet nu al, dat ik nooit een Rembrandt zal maken. Hoe ik mijn handen ook neerzet Ik heb al moeite genoeg om duidelijk te zijn, om de zaken op een rij te krijgen. Ik ben nu eenmaal lui van aard en als ik een voetje weg kan laten zal ik het zeker doen. Daarom maak ik die „Vader en Zoon"-strip ook zes keer per week. Ik deed het eerst alleen voor de zaterdagkrant, maar daardoor kregen de figu ren te veel gewicht. Je moest elke week voor een geweldige uitschieter zorgen en dat werd me op den duur te zwaar. Mijn luiheid is nu een maal, dat ik alles zo snel mogelijk wil afmaken. Ik ben geen Harry Lammertink, die uren aan één tekening kan pietepeuteren. Die is nog echt op zoek naar de volmaaktheid. Ik zou dat ook willen, maar ik breng er het geduld niet voor op. Een mens mag nooit verder springen dan zijn polsstok lang is. Door die strip elke dag te maken heb ik mezelf een vrijbrief gegeven om rotzooi af te leveren. Als je maar een gemiddeld niveau haalt. Een vlotte pen heet dat. Ik ben de man van de vlotte schetsen. Achter elkaar doordram- men en veel praten met je tekenpen. Als je voor elke dag een strip maakt kun je je grappen lichter maken. Het wordt op den duur een thermometer van je eigen gemoedssteming. Als je op een gegeven moment niets te vertellen hebt is dat geen ramp. Dan ventileer je je eigen zakkerigheid via de vader en de zoon. De ene keer lijk je meer op de vader met zijn eeuwige gebral en het volgend moment zit je weer in de huid van de zoon, die met zijn nutteloze acties tot niks komt. Op die manier Kun je je onzeker heid aardig verdelen. uitgevlucht en heb zitten kijken bij Rijk de Gooyer. Ik heb een half uur zitten loeren, of er in de kamer door de anderen gelachen werd. Ik ging door een hel, want niemand lachte. Nou was dat ook niet mijn bedoeling. Ik mikte op een glimlach, maar ook die kwam er ternauwernood. Rijk zei na afloop: „het heeft nog niet de kracht van Mash. Ik mis de lach". Ik heb hem bezworen, dat die er in de volgende afleveringen komt Na drie keer mag je pas oordelen of het een echte flop is. Dat heb ik ook tegen mijn vader gezegd: die belde na afloop ongerust op, omdat ie dacht, dat ik nu tot de bedelstaf gedoemd was. Moeder had alleen mijn naam op de aftiteling gezien. Die was zeer trots, dat ze een beroemde zoon bij de televisie had. Ik zei tegen vader: „die televisie is alleen een aardige zijstap. Ik hoef er goddank niet van te leven. Als het lukt zou het aardig zijn. Als ie flopt, ga ik er niet verder over zeuren. Ik ga dan ook niet roepen, dat er fouten zijn gemaakt Ik voel er niks voor om in het publick strafwerk uit te delen. Je zult eens moeten wennen aan het idee, dat het hele leven een kwestie van behelpen is. Opschieten Ik ben nu 39 en dat is een leeftijd, waarop je niet meer kunt zeggen: „het is nog niet helemaal wat het moet zijn, maar straks zal ik ze wat laten zien." Dat kun je volhouden, als je op het gymnasium zit Nu is het een kwestie van 0|>- schieten geworden. Voordat je het weet ben je een ouwe man, die in cafs zit te kijken naar jonge meisjes. Je ziet het om je heen gebeuren: iedereen betaalt een zware tol aan het ouder worden. Je probeert je leven zo rationeel mogelijk in te delen. Je zoekt naar geluk, maar als je denkt: „ha, dit is het" wordt je alweer overvallen door een razende melancholie. Soms denk ik: ik zou in mijn boerderijtje in Giethoorn gelukkig kunnen zijn. Met een verre kijker achter de vogels aan. Of postzegels inplak ken en 's avonds bij de haard een fijn boek lezen. Ik heb het allemaal geprobeerd, heel serieus. Ik ben er voor naar Giethoorn verhuisd, waar we een tweede huisje hadden. Eerst zaten we er ,,Met die televisie-serie in mijn leven overkomen, speelgoed is." van „Vader en Zoon" ben ik mooi op mijn bek gevallen. Dat was me al eerder Maar nooit zo nationaal. Ik begrijp nu pas, dat televisie levensgevaarlijk Gemanicuurd Van Straaten staart over de leestafel naar de gasten, die in verpletterend nietsdoen het klokje van gehoorzaamheid verbeiden. Hij spreekt zacht, binnensmonds en de terzijdes, die hij door bijna gesloten lippen ventileert lijken tevoren zorgvuldig te zijn gemanicuurd. Zijn ogen achter dc ronde dienstbril stralen een verpletterende melancholie uit, als hij zegt: „ik tekende al in de schoolkrant, omdat ik dacht, dat ik daarmee een beste beurt zou maken. Ik vond het vaak bitter slecht, maar ik had toen al diezelfde schlemielerige doorzetterigheid van Carmiggelt. Gewoon te verlegen om „nee" te zeggen. Ik bakte toneelstukjes en dacht serieus, dat ik het beter deed dan Paul Vlaanderen. Dat soort borden had ik toen al voor de kop. En als er op het gymnasium declamatieavonden waren was ik ook altijd van de partij. Ik zou nu voor geen goud meer in het openbaar willen spreken. Maar in die tijd deed ik het. Eerst kwamen de meisjes met de vlechten en de gebreide jurkjes aan de beurt en na de pauze volgden de improvisaties. Ik deed altijd mee. Ik sprak zogenaamd komisch en in de zaal werd hard gelachen en na afloop was er altijd een prijs voor mij. Vaak een tweede, soms zelfs een eerste. On-Nederlands Ik heb die televisie-serie over „Vader en Zoon" een hele tijd kunnen tegenhouden. Ik wilde het niet, omdat ik vond, dat mijn strip geen bruik baar materiaal was voor de buis. Toen ik een maal de pre views (proef-opnamen) had gezien. Ik ga ook niet onder die twee gebukt. Denk niet, dat ik de hele dag koortsachtig rondloop om te zien, of er nog wat leuks is, dat ik ze kan laten zeggen. Als het moment daar is, komt het heus wel. Het is bij mij een soort ziekte van Parkinson geworden. Als ik de tekenpen pak beginnen mijn handen vanzelf te trillen. Vader en Zoon zijn trouwens al lang niet meer mijn eigen bezit. Ze zijn zo langzamerhand een eigen leven gaan leiden en ik moet er afblijven. Toen ik er in 1967 mee begon was het generatie conflict net in volle hevigheid losgebarsten. Het ging jong tegen oud en links tegen rechts. Ik liet daarom een dikke man schelden tegen alles wat alternatief was. En tegen die figuur plaatste ik een aantal jongeren, die hem alsmaar inpeper den, dat ie een vermolmde ouwe rechtse vent was. Op een avond zei één van die jongens in een aflevering: „dag pa, tot vanavond". Toen bleek opeens dat het om een vader en een zoon ging. Ik heb zelf die serie nooit „Vader en Zoon" genoemd. Dat hebben de lezers zelf er van gemaakt. Storend element Ik heb ook geen moederfiguur in mijn strip zitten. Ik heb het wel met haar geprobeerd, maar ik kon haar niet gebruiken. Voor mij was ze een storend element in de hele opbouw van de serie. Ik had geen behoefte aan een vrouwtje, dat alsmaar sussend tussenbeide komt. Ik kan trou wens moeilijk vrouwtjes tekenen. Dan krijgen ze toch weer vanzelf een treurig jurkje aan en zit ik dagen te tobben, wat voor benen ze nou moeten hebben. Die moeder zou er een spruitjes- achtig familietafereel van gemaakt hebben. Daarom heb ik haar het huis uitgetekend. Nu zitten we samen aan de leestafel van Ameri can en dat alleen, omdat ik met de eerste aflevering van de televisieserie „Vader en Zoon" mooi op mijn bek ben gevallen. Dat is me vroeger ook wel gebeurd, maar nooit zo natio naal. Ik had zelf een positief resultaat verwacht en pas achteraf begrijp ik, dat de televisie levens gevaarlijk speelgoed is. Je steekt je nek zo ver uit, dat er geen romp meer te bekennen valt. Je bent opeens publieksbezit en iedereen is be voegd om over je te oordelen. Dat stemt droef. Ik ben vóór die eerste uitzending mijn huis alleen op zaterdag en zondag, maar op een gegeven moment was het één lang weekend geworden. Nu probeer ik maar weer een huis in Amsterdam te kopen. Ik heb blijkbaar nog steeds geen rust Ik merk ook, dat Je bij het ouder worden steeds vermoeider wordt en steeds rechtser gaat den ken. Ik denk bijvoorbeeld: „het is heel erg, wat er nu gebeurt, maar het is gelukkig ver van mijn bed". En 's avonds betrap ik mezelf erop, dat ik liever naar Swiebertje kijk dan naar Achter het nieuws. Een teken, dat er schot komt in mijn leven. Dc koek is voor het grootste deel opgesou peerd. Vroeger op de academie zeiden we tegen elkaar: „wat er ook gebeurt, maar voor het commerciéle hondenwerk krijgen ze ons nooit." Aan het teke nen van een strip wilde ik niet eens denken. Dat was ver beneden mijn niveau. Als ik in die tijd een lezende man tekende maakte ik die tekening helemaal af. Dan was elk vingerkootje verantwoord en zat die man natuurgetrouw te lezen. Ik zou dat niet eens meer kunnen. Je maakt nu een grap, je tekent alleen nog anecdotisch. Toch zou ik wel weer een portret willen maken van een man, waarop alles duidelijk wordt. Dat je met een paar pennestre- ken kunt vertellen, wat zo'n man in zijn leven heeft gedacht Waarom hij heeft gelachen en gejankt Maar voordat je zover bent gaat er een tijd overheen. Daar moet je minstens zeventig voor zijn. Va banque Gelukkig heb ik geen haast. Ik blijf een voorzich tige, bange jongen, die geen va bunque durft te spelen. Ik wil graag heel lang mee. En als ik mijn motor kan sparen rijd ik liever veertig dan honderd en twintig. Misschien ben ik daarom ook geen status-zooker, want daar moet onbehoorlijk voor gepeesd wor den. Ik hoef niet in een auto met vinnen te rijden. En ik durf het leven zelfs aan zonder zitkuil en eigen zwembad. Ik ben als de dood zo bang, dat ik op een gegeven moment finaal opgebrand ben. Ik smeer mijn leven bever uit over zes boterham men. LEO THURING. „Paèaè... dit is het Wilhelmus helemaal niet!" „Stop even met de revolutie, jong... er is telefoon voor je" „Wat betéélt Moskou nou, per bord?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 13