Romeinse schepen als natte biscuit uit de grond TE WEINIG GELD VOOR SCHEEPSARCHEOLOGIE LEIDSE COURANT De spectaculaire opgravingen in Zwammerdam, waarbij zes Romeinse schepen uit de tweede eeuw ra Christus werden blootgelegd, heeft het scheepsar cheologisch onderzoek in Nederland een forse duw in de goede richting gegeven. In die zin dat het wellicht mogelijk zal zijn de 225 jaar geleden voor de Engelse kust bij Hastings vergane VOC-koopvaar- dc-r „De Amsterdam" te bergen. Waarschijnlijk zullen, evenals in Zwammerdam het geval was, daarvoor een particuliere zijde gelden bijeen gebracht moeten wor den. Voor de berging van een Zwammerdams schip werden in enkel weken tijd driehonderdduizend gul den bijeen gebracht Wat hebben de opgravingen in Zwammerdam eigen lijk opgeleverd? In het Scheepsarcheologische Mu seum te Ketel haven (Oostelijk Flevoland) is tot 19 september een expositie ingericht waar een deel van de vondsten, die in de Zwammerdamse modder wer den gedaan, te zien is. Na verloop van tijd zullen de schepen zelf ook geëxposeerd worden het hout wordt op dit ogenblik voor dit doel geconserveerd waarbij het museum zelfs zal worden uitgebreid. Daarbij loopt het museum in Ketelhaven alle kans en uniek museum voor scheepsarcheologie te worden, niet in het minst omdat men er op succesvolle wijze nieuwe methoden beproefd voor het conserveren van oude houten schepen. Voor wat Nederland betreft zijn in de nieuwe IJssel- meerpolders veel scheepswrakken opgegraven. Een unieke vindplaats want vaak heeft men complete scheepsinventarissen aangetroffen in de schepen, die in vliegende stormen op de voormalige Zuiderzee vergingen en wegzonken in het zand. Maar oudere scheepstypen dan uit de vroege middeleeuwen heeft men hier niet aangetroffen. Wel veel schepen uit de zestiende en zeventiende eeuw, waarbij vurig gehoopt wordt dat wanneer de (omstreden) Markerwaard wordt droog gemalen, men zal stuiten op de vloot van Admiraal Bossu, die op het Hoornse hop naar de kelder is gegaan. Dat gebeurde in 1573 toen daar de enige zeeslag, die de Zuiderzee ooit beleefd heeft, werd geleverd. Maar de schepen die bij Zwammer dam zijn gevonden, dateren uit een heel, heel andere tijd. Plank voor plank moesten de schepen naar boven worden gehaald. Sybe de Jong (44) s nog steeds bezig met het resultaat van de opgravingen bij Zwammerdam, al zijn die zelf feitelijk al lang beëindigd. Peinzend laat hij zijn blik ken gaan over een aantal betonnen bak ken, waarin stukken hout met stenen ver zwaard onder water liggen. „Dat zijn ze dan", zegt hij. „De Romeinse schepen uit Zwammerdam. Het was net natte biscuit. Als je een plank aanraakte viel hij meteen uit elkaar. Daarom moesten we alles on dergraven en ondersteunen. Plank voor plank moesten we de schepen lichten". Sybe de Jong is in dienst van de (scheeps)archcologie afdeling van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpol- ders, die de berging van de schepen in Zwammerdam grotendeels heeft verricht. Hij zal er ook voor moeten zorgen dat al die losse delen te zijner tijd weer in elkaar gezet worden tot een schip. Daarbij ontbreken tekeningen en vaak moet De Jong zijn ervaring van j hedendaagse scheepsconstructeur aanspreken. „Maar als ik heel eerlijk ben, zit er eigenlijk maar weinig ontwikkeling in de scheepsbouw", vertelt hij. „In feite worden schepen nog steeds naar het zelfde principe gemaakt, al worden de latere schepen wel ingewikkel der van constructies vergeleken met deze hier". De Jong laat weten dat het hem vooral om de schepen zelf is tc doen en minder om de vondsten daarin. Waarnemend museum-directeur Jaap Bezemer daar entegen heeft zich vooral beijverd om de voorwerpen uit de schepen tentoongesteld te krijgen en te voorko men dat ze zouden verdwijnen in de archiefkasten van de Amsterdamse Universiteit. Want het Instituut voor Pre- en Proionistoiie iiau zich onder leiding van Prof. Dr. W. Glasbergen zo enthousiast op de speci men geworpen, dat Bezemer vreesde dat al diegenen dankzij wier financiële hulp het mogelijk was gewor den alle zes aangetroffen schepen te bergen, ze nooit weer in gerestaureerde staat onder ogen zouden krijgen. Vandaar dat hij een verbitterd gevecht lever de met de archeologen, maar uiteindelijk toch voor elkaar kreeg een aantal unieke stukken uit de Ro meinse tijd in Ketelhaven ten toon te stellen. grote waarde risstukken zijn weggespoeld. In Zwammerdam zijn de schepen weggezonken in de modder en grotendeels in tact gebleven". Wanneer de archeologen alles bij elkaar optellen komen zij tot de conclusie dat op de plaats waar de schepen zijn aangetroffen een scheepsreparatiewerk- plaats moet zijn gevestigd geweest. Deze lag vlakbij het Castellum, dat bekend is onder de naam Castel- lum Nigrum Pullum, en dat deel uimaakte van de lange reeks Castella, die de Romeinen langs de Rijn hadden gebouwd, en waardoor zij grote landstreken aan hun militair gezag konden onderwerpen. Een van die vondsten is een prachtige bronzen schip- knop (Umbo), waardoor we weten dat ooit in het Romeinse Castellum in de buurt waarv an de schepen gevonden zijn de soldaten Hahacus en Pupus gelegerd warén, die dienden in de ruiterafde- ling van resp. Verus en Verax. Hun namen staan gegrift in de umbo, die uit het Zwammerdamse modder werd gehaald, evenals een ijzeren exemplaar dat nog niet is schoongemaakt. Wellicht dat eventuele inscripties daarin zodanig verweerd zullen zijn, dat ze onleesbaar zijn geworden. „We hebben in Zwammerdam ook allerlei werktuigen naar boven gehaald", zegt Jaap Bezemer (35). „Een pikhaak, bijlen, een zeis, een beitel. Dingen, die je zo weer zou kunnen gebruiken en waarvan sommige mensen niet willen geloven dat ze bijna 2.000 jaar oud zijn. De gevonden schepen zijn archeologisch gezien van grote waarde, omdat er weinig of niets bekend is van de scheepsbouw uit die tijd. Weliswaar zijn er nogal wat wrakken in de Middellandse- en Aegeische Zee gevonden, maar dat waren altijd delen van schepen, omdat de golven de schepen vaak uit elkaar hadden geslagen, waardoor ook veel inventa toevallig De stelling dat archeologen bij de bratie van het toeval leven, werd ook in Zwammerdam weer eens waar gemaakt. Daar wilde de Johannes Stichting een nieuwe psychiatrische verpleeginrichting stichten. Weliswaar was het Castellum reeds blootgelegd, maar men had geen weet van de schepen. Totdat een dragline grote stukken hout naar boven haalde, waar op de archeologen de bouwheren verzochten de werk zaamheden stil te zetten. Toen werd vastgesteld dat het "hier ging om een aantal unieke Romeinse sche pen, verleende de Johannes Stichting alle medewerk ing. Toen van die kant zekerheid was gekregen dat er bergingspogingen konden worden ondernomen, werd de archeologische afdeling van de rijksdienst ingeschakeld waarbij de potige Sybe de Jong belast werd met de leiding over de opgravingen. „In de meeste gevallen drammen de bouwers door", zegt hij. „Er gaat op die manier dan ook veel verloren. En wat schepen betreft het valt tegen wat voor dat doel aan geld beschikbaar wordt gesteld. Er hoeft bij wijze van spreken maar een oud pandje in een binnenstad te staan dat bedreigd wordt met sloop of het staat op de monumentenlijst, maar vor scheepsarcheologisch onderzoek is geen geld. Je kan zeggen dat er niks gedaan wordt voor het schip. En dat vind ik treurig voor een zogenaamde maritime natie, die nog teert op de roem van Michiel de Ruyter!", aldus Sybe de Jong. Bij Zwammerdam werden aanvankelijk eerst enkele grote stukken hout gevonden, totdat men opeens stuitte op een soort boomstamkano. De Jong: „Ónder die kano troffen we een uniek roer aan en daarna nog een kano. Het onderzoek werd gestopt toen we een zeven meter lange balk vonden, die op weer een andere boot bleek te liggen. We hadden toon ook al een 23 meter lahg schip gevonden, maar die grote balk wekte zulke hoge verwachtingen, dat we wed denschappen afsloten hoe lang het schip wel zou zijn, waar het van afkomstig was. Het bleek uiteindelijk 34 meter lang te zijn. Dat was in het najaar van '73. We hadden het bakboord al geborgen, maar als gevolg van drijfzand in de put werd het levensgevaar lijk. Voortdurend ontstonden er wellen en door de druk van het grondwater kwam het schip steeds naar boven, waardoor het uit elkaar dreigde te breken. We zagen toen dat tot aan de mast se bovenbouw er af was. Het was duidelijk-dat er bronbemaling zou moeten worden toegepast om het schip te red- nog meer Sybe de Jong, die de leiding had bij de opgraving van de zes Romeinse schepen inl Zwammerdam. In het museum te Ketelhaven is ook deze Groningse Tjalk, „De Zeehcn- rond 1880 op de Zuiderzee verging omdat hij te zwaar beladen W3s Tot zover hadden het Instituut voor Pre- en Protohis torie van de Amsteramse Universiteit en de Rijks dienst voor de IJsselmeerpolders eendrachtig samen gewerkt waarbij de laatste stilzwijgend het opgra- vingswerk (financieel) voor zijn rekening had geno men. had men ne mankracht en klein materieel beschikbaar gesteld. Toen er echter gesproken werd over het afdammen van de bouwput en het toepassen van bronbemaling kwamen de zaken anders te liggen. Uiteindelijk kwam vanuit Lelystad het bericht dat de Ruksdienst niet voor deze kosten kon opdraaien. Men had al ongeveer een miljoen gulden in „Zwammer dam" gestoken. Op dat moment het moment waarop dat RoVneinse schip waarmee men bezig was, letterlijk en figuurlijk terug dreigde te zinken in de vergetelheid kwam het particuliere initiatief in actie in Alphen aan de Rijn. In no-time werd drie ton bij elkaar gebracht voor de berging van dit schip, dat duizenden belang stellenden trok. (Zelfs koningin Juliana kwam er een dagje voor over). De firma Nelissen uit IJmuiden besloot bovendien gratis de damwand te plaatsen en deze daar 30 dagen te laten staan. Sybe de Jong: „De berging van dat grote schip is daarna buitenver wachting vlot verlopen. We moesten razendsnel wer ken om te voorkomen dat het hout te zeer zou uitdrogen. En het was opvallend om te zien dat eikehout van de grotere schepen in veel slechtere staat verkeerde dan dat van de boomkano, die uit een soort zilverspar, zeg maar vurenhout, was ge maakt". Nadat dit vijfde schip was geborgen werd nog een 20 meter lang pontachtig vaartuig gelicht, waarna de draglines van de Johannes Stichting ver- de)- gingen en op deze plaats alle mogelijke herinne ringen aan de Romeinen in ons land in de meest letterlijke wijze verpulverden. De'Jong: „Ongetwijfeld zouden we nog meer hebben gevonden wanneer we hadden kunnen doorgaan. Maar ja, de stichting had ons al een jaar respijt gegeven. Het kon niet langer. Maar jammer is het natuurlijk wel". Op dit ogenblik liggen de scheepsdelen alle sche pen moesten in stukken worden gezaagd en in delen naar boven worden gehaald te rusten in speciale bakken met chemicaliën, die er voor moeten zorgen dat het hout een grot deel van zijn oorspronkelijke spankracht weer terug krijgt Als het zo ver is, zal De Jong de stukken aan elkaar passen om op deze manier een geheel gerstaureerde boot uit pakweg 150 jaar na Christus aan het publiek te kunnen laten zien. De museum-vitrines tonen wat van de inhoud van de shepen en van de voorwerpen, die in de buurt ervan in het slik zijn aangetroffen. Een gave terracot ta kruik, delen van kruiken, pijlpunten, lansen, een harnas....Negentig percent van alle vondsten wordt op dit ogenblik nog geconserveerd en schoongemaakt door Prof. Glasbergen c.s., die er de nodige weten schappelijke publicaties aan zullen wijden. Alles bij elkaar is het een unieke tentoonstelling in het mu seum van Ketelhaven, waar ook de scheepsvondsten i in de nieuwe IJsselmeerpolders zelf zijn onderge- j bracht. In de loop der tijd zijn er in de noordoostpolder 164 j scheepswrakken ontdekt, in de Wieringermeer 20, in Oostelijk Flevoland 115 en in Zuidelijk Flevoland (tot nu toe) 13. Ze geven een beeld van leven destijds op en rond de voormalige Zuiderzee. Datzelfde doen de Romeinse schepen bij Zwammerdam. Een comple te schakel in de vrijwel onbekende scheepsbouwge- schiedenis, aldus Jaap Bezemer. als hij de weten schappelijke waarde taxeert van de opgravingen in Zwammerdam. Over niet al te lange tijd zeg I anderhalf, twee jaar, zal die schakel in de vorm I van de gerestaureerde schepen, voor iedereen in het scheepsarcheologisch Museum op Ketelhaven in Oos telijk Flevoland te zien zijn. KLAAS GOINGA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 12