„...rust
in
vrede
rijwiel
plaatje,
ach
uw
heengaan
smart
ons
niets..."
komt lijden we kou':j
„Als er drie weken j
vorstachter elkaar
BELASTING KREEG MILJOENEN
UIT GEBRUIK VAN TWEEWIELER
IR.
BONGAERTS
(NAM):
DEN HAAG Op 1 augustus 1924, over enkele dagen
vijftig jaar geleden, werd in Nederland het fietsplaat-
je ingevoerd. Iedere fietser, op wat uitzonderingen na,
moest belasting betalen voor zijn tweewieler door een
metalen plaatje te kopen dat. op de fiets bevestigd
moest worden. Ach, dat vervloekte fietsplaatje. Het
hoort al weer vele jaren tot de voltooid verleden tijd,
maar vele (iets) ouderen herinneren het zich ongetwij
feld, vanwege het jaarlijkse in de rij staan, de con
stante vrees voor diefstal, de controle, de werklozen-
plaatjes met een gat er in, enz. Voor hen en voor
degenen die van latere datum zijn, deze jubileumte-
rugblik op wat waarschijnlijk de meest gehate belas
tingmaatregel in ons land is geweest: het fietsplaatje.
.Voor' de volledigheid zij
vermeld, dat aan het
plaatje nog een fietsbelas-
ting in Nederland vooraf
gegaan is. De fiets was
nog niet eens zo erg oud,
toen er al een onderwerp
van belastingheffing in
gezien werd. Immers, van
3817 dateerde de draisine,
de loopfiets, en in de zes
tiger jaren van de vorige
eeuw kwam de fiets met
trappers en ketting. Gou
da vatte in 1892 als eerste
het plan op om fietsen of
velocipedes te belasten, 5
gulden per jaar. Daarna
kwamen provinciale sta
ten van Noord-Brabant.
De ANWB protesteerde:
men vond het „in strijd
met de billijkheid en het
algemeen belang en on
rechtvaardig tegenover
vooral den kleinen burger
der plattelandsgemeen
ten". Maar vergeefs in
1895 ging Enschede 6 gul
den heffen, Brielle 4 gul
den, ook Limburg, Am
sterdam en Rotterdam
kwamen met plannen. Op
26 juli werd in Noord-
Brabant een fietsbelasting
van kracht. De kosten wa
ren 5 gulden. Men moest
een kwitantie met pasfoto
bij zich hebben: bij ver
lies moest een nieuwe
worden aangevraagd en_
tot zolang mocht er niet'
gefietst worden. De op
brengst werd -niet be
stemd voor verbetering
van wegen of aanleg van
fietspaden, maar ging in
de grote pot.
Intussen wordt in het par
lement aangedrongen op
iniforme, uniforme, maat
regelen, om te voorkomen
dat iedere gemeente en
provincie er eigen regelin-
getjes op na ging houden.
Óp 18 september 1896
werd daartoe een wets
ontwerp aangenomen en
op 1 februari 1897 werd
voor het eerst algemene
belasting geheven. Deze is
gekoppeld aan de perso
nele belasting. Op over
treding stond eert maxi
male boete van 75 gulden.
De heffing bedroeg twee
gulden voor een rijwiel
dat voor het vervoer van
één persoon was ingericht
en vier gulden voor een
meerpersoonsfiets. Een
plan om een rijwielkaart
in te voeren, zodat contro
le mogelijk was, is nooit
in praktijk gebracht. In
1919 was het parlement
van oordeel, dat „het hou
den van een rijwiel niet
meer beschouwd kan
worden als een kenmerk
van welstand" en dus
werd de wet afgeschaft.
Er waren toen 861.500 be
lastbare fietsen.
De Nederlandse fiets®*»
hebben slechts vijf jaar
vrij kunnen rondrijden.
In 1924 meende de rege
ring dat een fietsbelasting
best enkele miljoenen kon
opbrengen. Minister H.
Colijn van Financiën zei
een dergelijke stap te be
treuren, maar zij was
noodzakelijk „op grond
van den treurigen staat
van de schatkist". Op 14
mei ging de Tweede Ka
mer met 64 tegen 15 stem
men accoord en op 3 juni
zei de Eerste Kamer „ja"
tegen de fietsbelasting.
Op 9 juli 1924 kondigden
„Wij, Wilhelmina", de wet
in het staatsblad af
vanaf 1 augustus zou de
belasting betaald moeten
worden (tussen haakjes:
in België en „Indiè" had
men toen al een fietsbe
lasting).
De belasting gold niet de
fietser, maar de fiets, aan
of bij het stuur moest dui
delijk het metalen plaatje
zichtbaar zijn dat men
voor drie gulden op het
postkantoor kon kopen.
Ook rijwielen met hulp
motor („koffiemolens")
moesten een plaatje heb
ben. Vrijgesteld waren
kinderfietsjes, en fietsen
van gehandicapten, van
land- en zeemacht, van de
PTT, politie en diploma
ten en van personen die
slechts een tijdje in ons
land waren. Het geld van
de heffing ging eerst voor
30 procent en later voor
60, 90 en uiteindelijk voor
100 procent naar het we
genfonds, zodat de fiet
sers er tenslotte nog iets
voor terugkregen. De wet
zou vervallen op 1 januari
1930, (maar werd tegen
die tijd verlengd). Als het
plaatje niet op de juiste
plaats bevestigd was, lag
er een boete in het ver
schiet van 5 tot 25 gulden
en bij het geheel ontbre
ken 10 tot 100 gulden.
Overigens was het niet
strafbaar met een fiets
zonder plaatje aan de
hand te lopen. Wie in de
verte een agent zag aan
komen, kon dus vlug af
springen, maar, zo waar
schuwde de minister al
vast, „niet alle politieman
nen zijn in uniform".
Het totstandkomen van
de wet op de rijwielbelas
ting ging uiteraard met
veel discussies gepaard.
Niemand was er blij mee
en ieder gezin werd wel
één of meermalen getrof
fen: in 1924 waren er in
ons land ruim 1,7 miljoen
heffingverschuldigde fiet
sen. De ANWB vroeg het
parlement de wet niet aan
te nemen: „de fiets een
voorwerp van noodzake
lijke levensbehoefte en er
zijn genoeg andere dingen
waarop een paar miljoen
gulden te bezuinigen is".
In De Kampioen van sep
tember 1923 stond:
„Thansdreigt ons gevaar;
wielrijders weest op uw
hoede". En verder:
„Schuifelende schoenen
geven meer slijtage aan
den weg dan rollende rub
ber-banden; voetgangers
geven meer verkeers-
stoornis dan wielrijders;
in schoenen is meer luxe
dan in fietsen". Een ander
argument was ook „welk
een krachtig middel is het
rijwiel niet tegen de
drankbestrijding". Als de
wet dan toch zou worden
aangenomen, wilde de
ANWB wel bakzeil halen
als de opbrengst dan
maar voor de aanleg van
fietspaden zou worden ge
bruikt. Talloze personen
en instanties (tot de körf-
balbond toe) uitten hun
ongenoegen. Er volgde
een juridisch steekspel of
iemand die staande op
een pedaal voortsteppend
strafbaar was of niet. Een
Kamerlid stelde voor, de
hoogte van de heffing te
laten afhangen van de
waarde van de fiets. Vol
gens hem klopte het niet,
dat prins Hendrik en mi
nister Colijn evenveel
voor hun luxe rijwiel
moesten betalen als een
student voor zijn tweede
hands karretje. Clinge
Doorenbos suggereerde
sarcarstisch in een lied,
dat ook voetgangers be
last moesten worden en
een voetplaatje aan „den
linker grooten teen' moes
ten krijgen.
De minister, die eerder
meende „wij gelooven
met dat mensen vanwege
de heffing hun fiets zullen
afschaffen", luchtte ook
de verwachting „dat de
overtredingen niet talrijk
zullen zijn". Een kleine
vergissing. Er werd ge
controleerd op plaatsen
waar veel fietsers te za-
men waren, bijvoorbeeld
bij een open brug of veer
pont. In 1933 werden zo in
Amsterdam 11.809 bekeu
ringen uitgedeeld en in
Rotterdam 13.207. Dat
aantal werd drastisch la
ger, toen men van het
bonnetje overging op be
rechting. In het hele land
werden in 1936 934 plaat-
jesloze fietsers gevonnist
en in 1938 nog maar 117.
Fietsplaatjes en diefstal
was al meteen een begrip.
Op 1 augustus 1924 ging
de regeling in, maar op 29
juli werd in Amsterdam
al een flinke partij na-
maakplaatjes in beslag
genomen. Een bericht uit
de krant van 2 augustus:
„Op de Rozengracht te
Amsterdam bood een
plm. 22-jarig persoon zelfs
luidkeels rijwielbelasting-
plaatjes voor 50 cent per
stuk te koop aan. Op de
komst van een politie
agent nam hij de vlucht1'.
Het Waterlooplein in Am
sterdam was een illegale
plaatjes-beurs. Overal
werd er gestolen uit
stallingen, van bouwvak
kers, die per fiets naar
hun werk waren gekomen
(gebeurt dat tegenwoordig
eigenlijk nog?) zelfs van
mensen die naar een
brand stonden te kijken.
Cijfers over diefstal zijn
er niet, maar op een gege
ven moment schatte men,
dat de helft van alle Ne
derlandse plaatjes min
stens eenmaal per jaar
van eigenaar verwisselde.
Tijdens een rechtzaak
stelde de verdachte: „Ik
kan geen nieuwe plaatjes
blijven kopen; het aantal
dieven is vele malen gro
ter dan mijn aantal gul-
Het ministerie van Finan
ciën werd overstroomd
met honderden vindingen
en suggesties om een eind
te maken aan. de diefstal
len. In 1933 wérden ofi-
cieel houdertjes inge
voerd, waaruit de plaatjes
niet zonder beschadiging
konden worden verwij
derd. Het T.B.C.-sanato-
rium Zonnestraal in Hil
versum hielp een' handje
en ponste op verzoek
naam en adres van- de
eigenaar in het fietsplaat
je en hield daar zelf een
paar centen van over.
In 1927 beloofde de we
genbelasting een meerop
brengst van een miljoen
gulden te geven, reden
voor de regering om de
prijs van het fietsplaatje
te verlagen van 3 gulden
naar 2,50 gulden.
Tot 1934 moest het plaatje
per se op de fiets zijn
aangebracht. Men mocht
het niet op de jas dragen
of in de portemonnee bij
zich hebben. Nadat er in
verband met de diefstal,
jarenlang op was aange
drongen, mocht tenslotte,
vanaf oktober 1934, het
plaatje toch op de kleding
gedragen worden en wel
"op de linkerborsthelft".
In de crisisjaren, toen het
aantal werklozen onrust
barend steeg, werd beslo
ten aan werklozen een
gratis fietsplaatje te ver
strekken, waarin een
gaatje was aangebracht.
Ook dat was een bron van
veel kritiek: alsof werk
loos zijn niet erg genoeg
was, moest men daar ook
nog mee te koop lopen
middels een plaatje-met-
een-gat
Nog even met een hint
naar het zeer recente ver
leden: in 1940 ontstond
door de oorlog een benzi-
neschaarste waardoor
veel automobilisten weer
gingen fietsen. Ook de be
langstelling voor het fiets
plaatje nam toen weer
toe. Cijfers uit 1940 leren,
dat er toen op 8,8 miljoen
inwoners 3.6 miljoen be
lastbare fietsen waren,
wat iets meer dan 9 mil
joen gulden opleverde;
daarnaast waren er
442.713 kosteloze plaatjes
in omloop.
Het einde van het fiets
plaatje kwam op 1 mei
1941, tot vreugde van ie
dereen, zij het dan dat
niet zo lang na de fiets
plaatjes ook de fietsen
verdwenen. Een fel pleiter
voor afschaffing van het
fietsplaatje was Anton
Mussert, de leider van de
NSB.
Ter ere van het overleden
plaatje maakte Koos
Speenhoff een lied dat be
gon met „rust in vrede,
rijwielplaatje, ach uw
heengaan smart ons
niets". Het- eindigde met
de verwachting:
„Is dit heengaan niet een
teeken
Van den grooten, nieuwen
tijd?
Van de menschelijke vrij
heid.
Rustend op verdraag
zaamheid?"
Na de oorlog is er geen
fietsbelasting meer geko
men, hoewel men er nog
wel even over gedacht
heeft. Of die „grooten,
nieuwen tijd" er gekomen
is zullen we maar in het
midden laten. Al is er dan
nu geen fietsbelasting, de
fiscus weet ons toch wei-
te vinden.
tal zijn we redelijk zeker dat er gas of olie
zit, terwijl de andere pure exploratieborin
gen zijn. In oktober '73 heb ik twee boorin
stallaties opgelegd bij gebrek aan werk,
omdat de nodige vergunningen ontbraken.
Van een soepeler houding van de overheid
na de recente oliecrisis bij het verlenen
van vergunningen heb ik niets gemerkt.
Die twee boorploegen heb ik nog steeds
niet aan de gang. Daarom: inspraak best.
Maar dan in termijnen."
De verwachtingen van de heer Bongaerts'
ten aanzien van de Noordzee, waar met
name de Britten en Noren nogal een geluk
kige hand van boren hebben:
„Ik dacht dat we op dit ogenblik op weg
zijn naar successen. De Noordzee is bijzon
der moeilijk, omdat de olie- en gasvoorko-
mens zich op een zogenaamd schervenpla-
teau bevinden. We wegen nu in welke
richting we moeten zoeken. In 1975 hopen
we permanent met tv?ee booreilanden be
zig te zijn en in 1976 zelfs met drie. En
we hebben al heel mooie dingen op de
Noordzee gevonden: gas op K-8. 10 tot 20
miljard kubieke meter, gas op K-14 en olie
in F-3. Neen, op zulke grote hoeveelheden
als de Engelsen en Noren daar hebben
gevonden, moeten we niet rekenen. Maar
de knikkers, die we er in stoppen, komen
er wel uit. Anders deed ik het niet.".
En dan: „Of een maatschappij als de NAM
een staatsbedrijf zou moeten zijn? Ben ik,
een principieel tegenstander van. Het i#
een gelukkige omstandigheid dat de NAM
kan werken als een vrije ondernemer ert
niet gehinderd wordt. Staatsbedrijven al#
bijvoorbeeld de ENI werken bijzonder staf
en ondoorzichtig. Er is initiatief voor nodig
om creatief te kunnen blijven werken." Het
meest spectaculaire feit uit de loopbaarf
van de heer Bongaerts bij de NAM: „De
unieke vondst bij Groningen natuurlijk;
Zoiets komt nooit weer voor. En dan de
gigantische groei van ons bedrijf sinds?
dien." Hoewel zijn reactie op het feit dajfc
hij er 1 augustus uitstapt een hargrondig
„goddank" is, blijkt uit de loop van h<^
gesprek dat Ir. Bongaerts alles behalve eeg
hekel aan zijn werk heeft gehad. In 195j|
als civiel ingenieur begonnen bij de Ba£
taafse Petroleum Maatschappij zegt hij ai|
scheidende NAM-directeur geluk te hebben
gehad.
„Ik had altijd als devies over het werken
- je lacht je dood en krijgt nog geld toé
ook", vertelt hij breed grijnzend. En derft
ernstig: „Al die kleine beetjes olie en gas
zijn verschrikkelijk belangrijk. Want ied&
reen denkt wel dat die bel in Groningen
oneindig is, maar nogmaals - 'als we een
goede koude winter krijgen dan zul je eens
wat beleven. Echt waar."
',n
Assen „De energiecrisis over? Laat me
niet lachen. Laat me niet lachen. Als we
een strenge winter krijgen met drie weken
vorst achter elkaar zullen de mensen kou
lijden. Want dan ontstaat er al een tekort
aan aardgas. Op zich zelf vind ik dat
vervelend voor de mensen, maar ik hoop
dat er daardoor wat ,meer begrip zal
komen voor ons standpunt dat er actiever
geboord moet worden dan thans het geval
is. We doen in Nederland per jaar twee
tot drie exploratieboringen; Het zouden er
zeven of acht moeten zijn."
Hoewel hij voor het personeel reeds af
scheid heeft genomen als directeur van de
Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)
houdt Ir. J. M. P. Bongaerts (59) niet op
om vurig van leer te trekken tegen het feit
dat de NAM niet kan doen wat de leiding
meent dat zou moeten.
,,Ik vraag mij af of iedereen in heel Neder
land maar onbeperkt bezwaren kan maken
tegen een boorlokatie in zeg maar Drenthe.
Inspraak - best. Ben ik helemaal voor.
Maar dan binden aan een bepaalde ter
mijn. Bijvoorbeeld vier of zes maanden.
Maar niet zoals nu ongelimiteerd. Daar
door weten we nooit waar we aan toe zijn.
..Weliswaar gaat het in de meeste gevallen
goed. maar in bepaalde gevallen wordt er
bewust getraineerd. Het is de grootste flau
wekul dat wij het milieu zouden bederven.
Waar wij lang zitten, hebben we geen
moeilijkheden. Daar kennen ze ons,
„Maar ja, men is op 't ogenblik gevoelig
voor negatieve argumenten. In de studen
tenwereld is het niet anders. Daar hoor je
de grote meerderheid ook niet. Ja, en nu
zullen ze zeggen: hoor die Bongaerts. Da's
een rechtse rakker, een fascist. Maar daar
leid ik niet onder hoor. Ik vind het wel
jammer, omdat de dialoog niet mogelijk is.
Ik durf te beweren dat er een heleboel
schreeuwers zitten bij die milieubescher
mers. Neem nou onze lokatie in de Wad
denzee, even ten noorden van Ameland.
Vier maanden lang heeft een rijksambte
naar ons op de vingers gekeken toen we
daar bezig waren. En wat zei hij na afloop?
'Jullie hebben in al die maanden de zee
minder vervuild dan één garnalenkotter'.
Maar zo'n uitspraak zetten die mensen van
de Vereniging tot Behoud van de Wadden
zee niet in hun bulletin. Die willen niks.
Helemaal niks. Zelfs toen er een zwembad
op een van de eilanden zou worden ge
bouwd, waren ze tegen.
Je wordt grauw van ellende over hetver-
gunningenstelsel in ons land. Er zijn zeker
achttien lokaties, die ik direct zou kunnen
aanpakken, maar die blijven liggen omdat
de vergunningen ontbreken. Van een aan-
De NAM wil meer boringen verrichten, maar het vergunningen..L;lcol
Nederland verhindert dat.