Bertus
Aafjes
wordt
zestig
jaar
Gevecht met de muze
1
17
1 1
li
De levensblije beelden in
Oslo's Vigelandpark
De meester van
de neerdaling
mm
IN
DE BEPERKING
DE MEESTER
„IK
HEB HET
GEVOEL
DAT
IK
HIER
ALTIJD
GEWEEST
BEN..."
li GS
De dichter die Martinus Nijhoff des
tijds de „jongste der meesters"
noemde, Lambertus Jacobus Johan
nes of Bertus Aafjes wordt op 12
mei zestig jaar. Hij is een Amster
dammer van geboorte en dat laat
hij blijken in zijn beroemde Een
Voetreis naar Rome, dat in 1946 het
bepaald niet op dichters gebrande
publiek van Nederland in het hart
trof. Nooit werden hier van een
dichtbundel zoveel exemplaren ver
kocht.
Men kan het afscheid van Amster
dam. de overnachting in het bergho-
tel en de dialoog met de Vestaalse
maagden op het Romeinse forum
lezen in de Verzamelde Gedichten,
die bij Meulenhoff te Amsterdam ter
gelegenheid van Aafjes' zestigste
verjaardag verschenen, een bundel
die zowat een derde van zijn gehele
poëtisch oeuvre bevat, maar waar
het voornaamste steeds goed is ver
tegenwoordigd.
Een voetreis naar Rome
Een Voetreis naar Rome heeft nog
steeds het vermogen de lezer mee te
voeren in een sprookjesland, een ge
droomd zuiden zoals dat reeds door
de Duitse romantici was uitgedacht.
Men vraagt zich, werkelijk op het
forum staande, wel af hoe Aafjes
daar destijds overstelpt werd door
een weelde van rozen, die bepaald
de werkelijkheid overtrof.
Maar hij zong er de Vestaalse maag
den zo woordenrijk en retorisch en
orakelend toe, dat men zich nu nog
gewonnen geeft,
Serenissima, nieuwe tijden
- gulden eeuwen van aardsheid
breken aan
wij vergaan in de smeltkroes van het
lijden
langzaam tot het goud van een
nieuw bestaan.
De bloemen waren er rozen, het
toekomstige geluk was er van goud,
oeroude motieven van oeroude ver
heerlijkingen, maar in dit gedicht
bleken ze fris en weer nieuw. Boven
dien maakte Aafjes het zijn lezers
niet moeilijk, al maakte hij een be
scheiden gebruik van zijn klassieke
opleiding, die hij als priesterstudent
Had genoten.
In katholieke kring werd hem zijn
schijnbaar luchtig libertinisme nogal
kwalijk genomen.
Er zijn er die mij in hun wrok
verweten,
dat ik te wulps was en te ver gegaan,
dat ik. de dingen van de ziel verge-,
ten.
Hij had het behalve over bloemen en
vogels steeds weer over deze aardse
liefde en de heerlijkheid van de ge
liefde. Hij is op de eerste plaats een
dichter vaij de verwonderde aan
vaarding en van de erotiek die hij
tegelijk natuurlijk en onschuldig en
een eeuwenoude zonde, wellicht de
ergste, acht
Want liefde is
de,
wenoude zon
eender sis de goden willen
zijn
Wie van zonde spreekt, denkt ook
aan de vergankelijkheid. Reeds vóór
Een Voetreis naar Rome had Aafjes
daarover gedicht in zijn bundel Het
Zanduur van de Dood dat tot het
beste van zijn werk kan gerekend
worden evenals sommige sonnetten
over dat rijk van de dood, Egypte,
die hij later dichtte.
Soms dekt zij met haar hand
mijn mond, dan stok ik even
Aafjes tracht soms naar diepzinnig
heid als in zijn groter gedicht In den
beginne, maar Het Gevecht met de
Muze, zoals de Verzamelde Gedich
ten, naar een van zijn bundels, ook
heten, treft het diepst als hij tot zo'n
klein gedicht komt, hier is hij in de
beperking de meester.
Al ging Een Voetreis naar Rome
goed. van verzen kan men niet leven
in Nederland. Hij was. gelukkig voor
hem, ook een zwerver en van zijn
zwerftochten in Italië, in Egypte, in
Griekenland heeft hij verslagen ge
schreven, die een ander aspect van
zijn dichterlijkheid tonen en die bij
het publiek zeer geliefd werden. Men
heeft wel eens betwijfeld of dat te
recht was. Wie echter zijn drie om
zwervingen in Japan meemaakt die
hij versloeg in zijn onlangs bij Meu
lenhoff verschenen boek Mijn Ogen
Staan Scheef, zal bemerken, dat hij
soms, als in al zijn werk, wat te
gemakkelijk is, maar dat hij meer
te zeggen heeft dan de oppervlakki
ge lezer misschien denkt.
Hij heeft het uiteraard over het di
recte schoon dat men in Japan vin
den kan, het schoon waar de toeris
ten op af komen, maar hij dringt
verder door dan de gemiddelde be
zoeker. Hij is zeer bescheiden, hij
geeft toe dat hij nog altijd geen
Japans kent en dat hij niet de pre
tentie heeft een geleerd boek te heb
ben geschreven. Hij aanvaardt als altijd
het wonder, maar hij is niet zonder
kritiek. Hij is bovendien op een be
paald eigen wijze steeds onderhou
dend. Hij blijkt er een goed verteller,
zoals we trouwens reeds wisten uit
zijn Rechter Ooka-boeken, die vele
lezers hebben geboeid. Hij is, in zijn
beperking, een wezenlijk dichter, en
in iedere wezenlijke dichter is iets
groots. Er is bijvoorbeeld grootheid
in de kleine gedichten van Robert
Herrick op wie Bertus Aafjes in
meer dan éën opzicht lijkt. Echte
poëzie is niet gemakkelijk te over
schatten. JOS PANHUIJSEN
Hella S. Haasse heeft een boek
geschreven over het kwade.
Men zou zelfs kunnen zeggen
over het kwade in traditionele
magische of christelijke zin.
Niet zozeer dus als een ver
schijnsel dat aan de mens als
zpdanig eigen is, maar als een
verschijnsel, dat de mens over
komt, dat hem van buitenaf
wordt opgedrongen. Het wordt
in de mens opgeroepen door een
kwade geest, door de duivel.
Het eerste deel van het boek
het boek bestaat uit twee verha
len, die met elkaar verbonden
zijn heet De Duvel en zijn
moer en is dus duidelijk genoeg.
De vertelster er van wordt in
een psychiatrische inrichting'
verpleegd en stelt daar haar
herinneringen te boek. Ze laat
er zien hoe ze in die inrichting
volgens haar ten onrechte
is opgenomen. Ze komt uit een
streng godsdienstig gëzin. Ze
heeft een broer en een zuster.
Die broer, Andries, komt onder
invloed van het kwade, hij gaat
het slechte pad op. Zijn vader
vervloekt hem.
De vertelster komt tot de ont
dekking dat een oudere man
Edmond de zoon van een
kloosterzuster Andries ge
maakt heeft wat hij werd en dat
diezelfde Edmond ook het zoon
tje van haar zuster onder zijn
invloed wil krijgeti. Zij klaagt
hem aan. Ze wijst op zijn
vreemde praktijken, maar nie
mand gelooft haar en ze wórdt
zenuwziek verklaard.
In haar dorp meent ze Edmond
te herkennen in een muurschil
dering, die in een kapel bloot
gelegd wordt en die aan de
Meester van de Neerdaling
wordt toegeschreven. In het
tweede verhaal, in De Kooi is
een echtpaar in Venetië en ook
daar gaat een vrouw kijken
naai' **n Neerdaling van dezelf-
ech'.... fii„tven in een geheel an-
ot. -.uur verward. Ze is met
I— - n r.aar Venetië gegaan
om een koffer op te halen van
haar tante, die een tijd lang het
zoontje van een markiezin heeft
verzorgd. De tante blijkt de ver
telster uit het eerste verhaal te
zijn. Het zoontje is intussen op
gegroeid, ook hij is door het
kwade bezeten.
Als het echtpaar aan het paleis
van de markiezin is aangeko
men vertelt de concierge hen:
„La marquise est sortie cinq
heures", de markiezin is om vijf
uur uitgegaan. Het lijkt dat ze
hun doel niet zullen bereiken.
Ze komen echter kort daarna in
het paleis terug al weten ze
aanvankelijk niet dat dit hetzelf
de paleis is. De vrouw krijgt
tenslotte een koffer met be
schreven papier te zien. Wat
haar man en haar verder over
komt wordt echter alleen maar
te vermoeden gelaten. Het is
tegelijk een open en gesloten
De Kooi is zonder het eerste
verhaal niet te begrijpen, het is
spannender en misschien ge
heimzinniger dan De Duvel en
zijn moer, maar het laat ook iets
te veel onverklaard.
Beide verhalen doen aan als
„historisch" hoewel ze over een
recent verleden handelen. Het
decor ervan is juist als in histo
rische romans. Hella Haasse
verstaat het zo'n decor net echt
te laten lijken en ook hier slaagt
ze daarin. Maar deze verhalen,
die al in 1948 en 1953 werden
begonnen en nu eerst afge
maakt, lijken misschien ook
daarom toch iets te veel op het
verzinsel dat „historisch" ge
noemd wordt, maar dat meestal
juist iets te veel bedachte schijn
is om geheel werkelijk te lijken.
Ze zijn beide fantastisch, maar
ze bereiken niet die overtui
gingskracht die bijvoorbeeld
een novelle als The Turning of
tlK Screw, De draad van de
lichroef van Ktmry James be
reikt, een verhaal dat ook over
het kwade handelt, maar zoveel
subtieler en verontrustender.
JOS PANHUIJSEN
OSLO Het is lente in
Oslo. In het Vigelandpark
schijnt de zon en de men
sen trekken naar buiten.
Moeders met kinderwagens
wandelen in het park. Hele
gezinnen benutten de vrije
zaterdag om eendjes te
voeren en de jongste hum
mel bij deze opwindende
bezigheid op de kiek te zet
ten. Ouwetjes zitten stil op
een bank te soezen in de
weldadige zonnewarmte.
Er zijn nog geen toeristen.
Morgenvroeg zullen de bus
sen ze bij groepen uitbra
ken en hebben de officiële
gidsen weer handenvol
werk om aan Duitsers,
Zweden, Amerikanen en'
Noorse plattelandsvrouwen
ieder in hun eigen taal uit
leg te geven over die won
derlijke verzameling beel
den, waaraan het Vigeland
park zijn internationale
faam dankt.
De Oslose jeugd luistert
niet meer naar die verha
len. Zij is opgegroeid met
de bronzen liefdesscènes,
de granieten mensengroe
pen, de reliëfs over de le
vensgang van geboorte tot t
dood. Honderden figuren,
van mini tot maxi, gegroe
peerd rondom een stenen
zuil, waarop nog eens 121
kinderen, volwassenen en
grijsaards eveneens poe
delnaakt elkaar vertrap
pend de top trachten te be
reiken. Een 270 ton zwaar,
bijna twintig meter hoog,
gruwelijk granieten sym
bool. Alles de schepping
van één man: de beeldhou-
mm
Een van de vele stoeiende liefdesparen van Gustav
Vigeland.
wer Gustav Vigeland, die in
1943 stierf, 73 jaar oud, op
het toppunt van zijn kun-
De beelden staan in het
park, dat de stad Oslo in
1905 gekocht heeft; het was
toen de buitenplaats van
Frogner, wiens
woonhuis bij dë ingang
sindsdien stadsmuseum is.
Verderop in het park staat
nog een kloek gebouw, ook
al een museum. Dat was de
werkplaats van Vigeland,
nadat hij met de stad een
contract gesloten had.
Daarbij verplichtte hij zich
om al zijn werk (klaar of
nog te maken) aan Oslo te
geven, in ruil voor het ate
lier en een lief jaarsalaris.
Een gok voor de stad, maar
ze is er wel bij gevaren.
Vigelands ijver is nooit ver
flauwd, daarvan getuigen
niet alleen de meer dan
De eerlijke blijheid van een uitbundige moeder met
haar kind
De oude buitenplaats is een heerlijk rustpunt in het bedrijvige Oslo
tweehonderd beeldengroe
pen in het park, maar ook
nog eens 1650 sculpturen,
3700 houtsnijwerkjes en
11000 schetsen die van het
vroegere atelier een be
zienswaardig museum ma
ken. Net als in het park, is
ook hier de toegang vrij.
De oude buitenplaats van
meneer Frogner is nu een
heerlijk rustpunt in het be
drijvige Oslo. De smeedij
zeren hekken (ook al werk
van Gustav Vigeland) ge
ven toegang tot 30 hectare
lanen, plantsoenen en lig-
weiden,sportvelden, een
stadion, twee restaurants
en een openluchtzwembad
met een constante tempera
tuur van 20 graden. Overal
staan banken en die wor
den op deze mooie dag in
tensief benut Een lange
brug over de vijver leidt
naar het eigenlijke Vige
landpark. De namiddagzon
werpt fraaie strijklichten
over het brons van de 58
op ware grootte afgebeelde
mensengroepen. Een ere
haag die voert naar het ho
ge plateau met de granieten
groepen, de aangrijpende
totempaal en een enorm,
door zes naakte mannen
getorst bekken, dat enorme
fonteinen van water spuit.
Raaliimt
Elk beeld, elke groep is
boeiend door zijn realisme.
Er komen groepen blinden
naar de beelden „kijken".
Ze kunnen de spieren voe
len. Net als bij een griekse
held spreekt hier de
schoonheid var. het mcr.se-
lijk lichaam alleen, maar
Vigeland schroomde niet
om ook de aftakeling en
het verval te laten zien.
Ontroerend zijn al zijn lief
desparen of ze nu 20- of
70-jarigen "oorstellen. Er-
gens tussen de 36 graniet-
groepen op het plateau kun
je de beeldhouwer zelf ont
dekken, met zijn jongere
(tweede) vrouw. Typische
Scandinaviërs, zoals al deze
figuren, waarvoor je de mo
dellen trouwens nog steeds
niet ver hoeft te zoeken.
Oslo (anders dan het door
internationale invloeden
vereuropeeste Bergen, de
Hanzestad aan de westelij
ke fjordenkust) is duidelijk
een stad van Scandina
viërs, van rijzige blonde
vrouwen en ruige, vaak
rossige noormannen.
Levensblij
Zo heeft Vigeland ze uitge
beeld, in alle levensfasen,
met een sterke nadruk op
levensblijheid, op het ple
zier van erotiek. De vreug
de van de min tussen man
en vrouw.
Vooral in de levensgrote
bronzen spreekt deze eerlij
ke blijheid, deze bijna-ver-
wondering over de godsga-
ve van het leven. Met als
wonderlijke tegenhanger'
vier manende symbolen,
Mannen en vrouwen, later
in gevecht met een schub
big reptiel als zinnebeeld
van de hartstocht, die het
pendant is van de liefde.
In de milde voorjaarszon
zit de jeugd van Oslo op de
granieten sokkels. Te pra
ten, te lezen, te stoeien en
een beetje te vrijen. Het is
lente.
Er waait een flard van een
gesprek over tussen twee
individuele bezoekers van
buiten. „Bent u hier al eer
der geweest?". Hét ant
woord gaat voor ohs verlo
ren. Maar is er een ander
antwoord mogelijk dan: „Ik
heb het gevoel, dat ik hier
altijd geweest ben?"
ADRIAAN BUTER