joorf
Begeleidingscentra of ziekenhuizen
Barbara
bij
i
13.
LEIDSE COURAK
VOOR DE VROUW
wil. if*
I
tot
mers,
Mega,
iderkleertjes op oude schilderij
hebben iets aandoenlijks. Het
ijn miniatuurtjes van „grote
iensen jurken" met een lief
indersmoeltje erboven, dat de
uwelijkheid van de kanten- of
uwelen japonnetjes of pakjes
es te meer laat uitkomen. In
mode van de Middeleeuwen
jn de kerkelijke invloeden dui-
elijk zichtbaar. Tot in de 15e
euw werden religieuze bronnen
og erg gewaardeerd, blijkens
ymbolen op rijke stoffen, die
eel te zwaar waren voor de
euters die ze moesten torsen.
lp een oud schilderij zie je bij-
eeld een Bourgondisch
esje, met een kraag op
jurkje zo plechtig alsof ze
en kleine kerkelijke prelaat is.
Iver wijd uitstaande hangjurk-
es werden ook vaak geborduur-
e schortjes gedragen, waaraan
ïoeder beslist uren heeft zitten
rotsen om ze mooi afgewerkt
krijgen. Kinderportretten uit
ie tijd spreken eigen taal. Zes
achtjarigen werden op z'n
iooist uitgedost, stijf neerge-
kijken altijd een beetje
eteuterd alsof ze schoon ge-
oeg hebben van het poseren,
yperend is ook dat jongetjes
n meisjes in een bepaalde pe-
iode door de kleren niet van el-
aar te onderscheiden zijn.
hebben beiden jurkjes a(an,
raak met leibanden, die als ze
uder werden dienden ter ver-
iering. De duolook is dus blijk-
aar geen nieuwtje van onze
ijd .Later werden de kinde
en vaak uitgedost in carnava-
eske kostuumpjes, kleine fi-
irtjes uit de mythologie kijken
_ons aan met hun grote, kinder
lijke ogen. Pas Pieter Brueghel
;heeft het kind weten te van
gen in zijn spel. Zijn schilderij
en, waarop de jeugd lekker aan
het sleeën is verschillen heel
wat van een dubbel miniatuur-
tje uit 1590 van twee kindertjes,
d'e één met een appeltje in de
Jiand, symbool van verdoemenis
en daarbij passend treurig ge
zichtje en de ander met een an-
jjelier tussen de vingers, sym
bool van verlossing met daarbij
passend stralend gezichtje. In
1965 muntten sommige kleertjes
uit door ordelinten. Tafrelen
met zulke kindertjes erop leken
op samenzijn van verklede gro
te mensen, terwijl duidelijk
bleek dat moeder uitstekend
moet hebben kunnen naaien om
de hoepels goed onder de rok te
krijgen voor de (kleine) crino
lines.
Pas eind 18e eeuw kwamen leuke
nieuwe dingen uit Engeland.
Jongetjes kregen een mode pas
send bij hun sexe, hun geparfu
meerde handschoentjes en stijve
corsetjes werden opgeborgen.
1934 bracht de elegante Bieder
meier mode, prettige kleding, in
tegenstelling tot einde 19e eeuw
toen meisjes en jochies ondanks
het springtouw of de hoepel, die
ze in de hand hadden, weer veel
grotemensenachtiger uitgedost
werden. Fluwelen pakjes (nog
wel eens te zien in een bruids
stoet) voor jongens en kasteel-
vrouwekapsels voor meisjes.
Rondom het Kinderwetje (toen
kinderen niet meer in fabrieken
mochten werken), werden op
modeprenten „arme" en „rij
ke" kindertjes anders
gekleed. Niemann av-
gissen waar de pegulanten za
ten. De minderbedeelden, op
blote voetjes, zagen er maar
sjofeltjes uit, de dure kleintjes
stonden er opgeprikt bij. Toch
was de weg naar kinderlijker,
draagbaarder kleding gebaand.
Het plooirokje doemde op. Geen
queu de Paris meer voor spring
in 't velds, die zich nu eindelijk
eens konden bewegen in kruip-
pakjes en gezellige jurkjes. 1925
houdt duidelijk rekening met de
wensen van het kind. Het Ploeg-
truitje komt aanzetten in 1932,
maar de lange broek heeft nog
geen school gemaakt. Het cen
traal Museum in Utrecht heeft
een permanente tentoonstelling
van kledingstukken, bewaard
gebleven uit vroeger tijden, te
zien in de costuumzalen, waar
aan de conservatrice Mevr. H.
Andriaans sedert enige tijd voor
de kindermode ook kinderkleren
van Barbara Farber heeft toe
gevoegd. Onze tijd moet voor
later eeuwen ook vertegenwoor
digd zijn. De collectie van Bar
bara's lente/en zomermode
werd dan ook getoond in de
stijlkamer, waar ook „het pop
penhuis" staat, model van een
17e eeuws patriciërswoning",
waar in het „voorhuys" een
kindermeisje in de dracht van
een Waterlandse boerin een
kindje aan de leiband houdt en
een zich op de achtergrond hou
dende knecht met een bood
schappenmand aan de arm. De
voorouders aan de wand in de
deftige zaal zullen wel met af
grijzen hebben gekeken naar de
show van deze kleintjes in fel
gekleurd hoogglanzende spinac-
ker jackjes op gestreepte broe
ken. Deze kleren zijn niet in
overeenstemming met wat zij
„netjes" vonden .Maar de
moeders van nu zien wel wat in
dat reflecterend glanzend mate
riaal, dat opglanst in nevel en
regen en veilig is in het ver
keer. Barbara is weer op de
vrolijke toer dit seizoen. Ze Jurkje uit plm. 1895 van fijn zachtgeel wollen keperweefsel, gebor-
koos als kleuren, groen, geel, duurd met gele zijde. Aan de grole kraag een rand van kant. In de
oranjerood, gitane blauw en fel 19e eeuwse witgelakte poppenwieg een midden 19e eeuwse pop.
vitrine een 17e eeuws lin
nen hempje dat vrij nauwkeurig
is te dateren omdat de kraag de
eigenwijze vorm heeft van een
herenoverhemdkraag en straks
misschien in een andere vitrine
een Teeshirt bedrukt met ouder
wetse fietsen, een rood/wit afge
biesd jeanspak met gele helm
en roze klompschoenen.
Tiny Francis.
Kleine groep „grote mensen" in fluweel en zijde, liefst met
kanten hoed en onderrokjes
roze, liefst in combinatie. Ver
der werden gestreepte oxfords,
ongebleekte katoen, denim en
corduroy onder de machine ge
legd om er plezierige ongecom
pliceerde kindermode van te
maken. Blousons „Elvis Pres
ley "-broeken, Teeshirts en Ha-
wailblouses voor jongens en
meisjes zullen hun best doen de
ravotters van 1974 ongedwongen
aan te kleden. Temidden van
kunstschatten van her en der in
het Centraal Museum honkbal
jack en pontificale kleuter
dracht een paar uurtjes „hand
in hand" van eeuw tot eeuw
Onder de ogen
leuke druks op r
Klein dametje met paraplu in pelerine over lange, stijf uitstaande jurk
iooi" van vroeger. Klompschoenen in felle kleuren, samen met jeanskind met streepblazer en brede rits, je-van-het
rj de behoefte van robbedoezen. eind 20e eeuw
Nederlandse
Mary
Quant
Voormalige studente socio
logie (2 jaar universiteit)
dacht dat ze wel aardig
naaien kon, hoewel ze er
nooit een opleiding in had
genoten. Ze kocht voor
een prik een tweedehands
naaimachine, huurde een
gek pandje aan de Gast-
huismolensteeg in Am
sterdam (vroeger een
melkwinkeltje, met nog
steeds een tegeltjesmuur)
en begon in een achterka
mertje een blousje In el
kaar te zetten. In een wip
was het klaar: druk ge
bloemd katoenen geval
met een schootje van sa
tijn in hetzelfde patroon.
Ze is nu één maand be
zig: op een rek hangen
wel twintig proeven van
haar bekwaamheid, meest
slobberjurken, een konij
nenvel jasje een recht af
gesneden jasje van split-
suède met voering en een
jasje van twee kleuren
jeanstof, met bruin bon
ten kraag. Wel geinig.
„Ik heb helemaal geen
naaien „geleerd"", zegt
ze trouwhartig, „maar ik
ben er gek op. En ach,
als je eenmaal bezig bent
lukt het. Ik heb het in
m'n vingers". Gatsby
hoeden, de kleertjes en
een stel vossen, die ze op
het Waterlooplein be
machtigde, vertelt ze me
met een hoopvolle glim
lach dat ze van plan is er
te komen. „Ik ga jump
suits maken, heel strak
en van rekbaar velours
en rock en roll avondjur
ken met strasz; daar is
veel vraag naar. Maar ik
ga ook jongenspakken
maken". „Waarvan?"
„Een soort glimstof ln ie
der geval en dan met
strepen. Maar glimmen
moet het". Haar winkel
tje heet heel deftig „boe
tiek en atelier" en ter
aanmoediging staat er op
het smalle raampje: „Wij
maken jouw kleren
T.F
Zelf
paté
maken
Paté-maken is c <n heel ple
zierig werk afgezien
dan van het vlees malen,
maar misschien kunt u
een afspraak maken met
uw slager dat hij dat voor
u doet op een rustig mo
ment en het aardige is,
dat het niet kèn misluk
ken. Paté kan natuurlijk
wel de ene keer wat fij
ner uitvallen dan de an
dere, maar dat is juist
het avontuurlijke.
U moet er echter wel een
subtiel handje van krui
den voor hebben en voor
al niet te véél willen krui
den. Er lijden meer pa-
té's aan het euvel van te
veel dan te weinig, en
wees vooral zuinig met
zout. Een goede paté mag
beslist nooit te hartig
zijn, want dan worden
alle andere fijne smaken
weggeslagen. Hier volgt
een recept van een gewo
ne Franse boerenpaté,
heel geschikt om uw pa
té-carrière mee te begin
nen.
500 gr. varkenslever, 250 gr
doorregen varkenslappen,
150 gr bacon, 100 gr vet
spek, 1 ui, 1 lepel boter, 1
k 2 teentjes knoflook, 4
eetlepels Cognac en/of
Madeira, V4 theelepel ge
malen foelie, 1 theelepel
tijm, 8 fijngestampte Je
neverbessen, zout, vers
gemalen peper, plakjes
ontbijtspek, blaadjes lau
rier.
Lever, lappen, bacon en vet
spek worden 2 x gemalen.
Fruit gesnipperde ui met
gesnipperde knoflook heel
zacht in boter, maar zon
der dat ze kleur aanne
men. Vermeng gemalen
vlees en spek met ui en
knoflook en alle kruiderij
en wijn of Cognac. Laat
dit een uurtje koel staan.
Bekleed de bodem en
wanden van een patépot
of cakeblik met lapjes
ontbijtspek, schep de paté
erin en leg er enkele
blaadjes laurier op. Af
dekken met ontbijtspek,
pot afdekken (evt. met fo
lie) en de paté ruim een
uur laten bakken in een
voorverwarmde oven van
ca. 175* C.
Laten bekoelen en minstens
een dag wachten met
aansnijden. Hoe méér vet
in de paté, des te zachter
smeerbaar zal deze wor
den.
Variaties: Neem kalfslap-
pen i.p.v. varkenslappen:
Voeg wat fijngehakte per-
terselie en champignons
toe aan 't mengsel; Voeg
eens, als het lijden kan,
een piepklein blikje truf
felafsnijdsels toe.
Telefonische
voorlichting
over belasting
ROERMOND (ANP) - Enkele
ambtenaren van de belatlngin-
spectie hebben gisteren een uur
van hun vrije zondag opgeofferd
om telefonisch voorlichting ovor
belastingzaken te geven. Sat ge
beurde in Roermond ter gele-
genheid van ee belastingpro
gramma van de kabeltelevisie
in MELICKTHerkenbosch. Er
belden slechts drie personen.
Bariton Bernard Kruyscn, die de
eerste Nederlandse zanger was
aan wie een Grand Prix du Dis-
que werd uitgereikt, is opnieuw
onderscheiden met een Grand
Prix du Disque, ditmaal door do
Académie Charles Cros en wel
voor zijn laatste opname van
Fauré-iiederen. Kruysen, die
reeds twee maal een eerste
prijs op zangconcoursen In Pa
rijs verwierf, heeft hiermede
zijn vierde Grand Prix du Dis
que uit de Franse hoofdstad ge
kregen.
Medische rubriek
'Telkens als een bepaalde instelling een zekere af
meting krijgt en technologisch sterk uitgebouwd
wordt, bestaat het gevaar dat de mens als individu
niet meer aan zijn trekken komt.-In elk mastodon-
tenbedrijf wordt de individuele persoon met zijn ei
gen behoeften, angsten, verlangens, vreugden en
verdriet als het ware doodgedrukt.
Dit geldt zowel voor de student in een overbevolkte
universiteit, de cliënt van een grote bankmaat-
schappij, voor het lid van een verzekeringsmaat
schappij, voor de werknemer in een reuzenbedrijf
als voor de zieke in een groot ziekenhuis. De laat
ste jaren is tegen deze gang van zaken een reactie
ontstaan die als doel heeft alles wat meer op
„mensenmaat" te doen functioneren. Deze collec
tieve bezinning kreeg de mooie naam van „humani
sering".
Dat dit humanlseringsproces ook in de sector ge
zondheidszorg begint door te breken is verheugend
maar tevens zeer noodzakelijk.
Inderdaad, er heeft zich een totale verandering
voorgedaan in het ziekenhuiswezen. De eerste zie
kenhuizen, de zogenaamde gasthuizen waar reizi
gers en pelgrims onderdak konden vinden, behoren
reeds lang tot het verleden. Nadien kwamen de
middeleeuwse gasthuizen die niet als voornaamste
taak hadden het behandelen van ziekte, maar wel
het opnemen van behoeftigen. Pas in de achttiende
eeuw kwamen er ziekenhuizen waar geneesheren
ijverden voor herstel en genezing.
Intussen zijn deze ziekenhuizen ontwikkeld tot
hooggespecialiseerde centra voor onderzoek, ver
pleging en behandeling.
Tezelfdertijd was er een verschuiving van massa-
ziekten, namelijk de besmettelijke ziekten, naar in
dividuele ziekten. Tevens is er een accentverleg
ging van acute naar meer chronische aandoenin
gen, terwijl ook de invloed van de psychische en
sociale factoren belangrijker wordt.
Het moderne ziekenhuis legt vooral de nadruk op
de technische eenheden zoals operatiezaal, revali-
datie-eenheid, intensieve afdeling, reanimatiezaal,
laboratorium, radiologische afdeling, enz.
De reputatie van een ziekenhuis wordt niet meer
gemaakt door het aantal bedden maar wel door
zijn technologische infra-structuur.
Dat bovengeschetste evolutie niet zonder schokken
kon gebeuren is goed te begrijpen. Minder te be
grijpen is het feit dat men slechts laat en dan nog
zeer sporadisch naar de mening gevraagd heeft
van de persoon waar heit allemaal om te doen is:
namelijk de zieke. Zijn stem klinkt nog zwakjes en
toch heeft hij ons het voornaamste te vertellen. Al
thans indien we het human is eringsproces ernstig
opvatten.
De ziekenhuispatiënten ziin slechts in een zeer
klein percentage tevreden over de huidige gang
van zaken in de ziekenhuizen. Meestal is de kritiek
negatief, alhoewel hij slechts in mindere mate be
trekking heeft op de materiële uitrusting, zoals
bedden, eten. verwarming, verlichting of lawaai.
Meer negatieve kritiek wordt uitgeoefend op de
„personele uitrusting", zijnde de manier van zich
gedragen van de geneesheren en de paramedici, en
dit zowel onderling als ten opzichte van de patiën
ten. De meeste negatieve kritiek slaat echter op de
iinformatie en de begeleiding van de patiënt gedu
rende zijn ziekenhuisverblijf. De patiënt voelt zich
al te zeer „object", zonder voldoende steun en in
formatie en met een gebrek aan psychische bege
leiding.
Hij ondervindt een tekort aan privacy en heeft
daarenboven het gevoel dat hij Juridisch weinig
verhaal heeft op alles wat met hem in het zieken
huis gebeurt. Daarbij is het Jammer te moeten op
merken dat deze kritiek maar blijft aanzwellen on
danks het onweerlegbare feit dat veel geneeshe
ren, para-medici en ziekenhuis-directies zich met
overgave inzetten, hun vak kennen en het uiteinde
lijk zeer goed menen. Het is alsof er inherente
krachten werkzaam ziln die automatisch te voor
schijn komen in de complexiteit van een modern
ziekenhuis.
Ook de wetenschapsmensen hebben natuurlijk het
probleem van de humanisering. Zo bleek dat in
onze ziekenhuizen de patiënt nog te zeer onmondig
is. De patiënt moet zich bijna volledig aanpassen
aan het ziekenhuis en niet omgekeerd. Hij heeft
weinig vat op alles wat rond en met hem gebeurt.
Praten met de patiënten door het verplegend per
soneel wordt nog al te zeer beschouwd als tijdver
lies. Alsof goede informatie en een troostbrengend
gesprek verlies van tijd zouden zijn. De beste pa
tiënt is nog steeds deze die geen vragen stelt en de
geneesheren en verplegend personeel maar bezig
laat alsof het om hun en niet om zijn eigen gezond
heid ging.
Gelukkig begint men zich Intensief bezig te houden
met het probleem van de humanisering. Dit wil
niet zeggen dat we ons te veel illusies moeten ma
ken dat morgen alles ln orde zal zijn. Eerst zal
men juist moeten weten wat ar zoal misloopt.
Dit is een kwestie die ieder ziekenhuis voor zich
zelf moet trachten uit te vissen. Maar de goede wil
schijnt wel aanwezig te zijn en dit betekent reeds
veel. Natuurlijk zal er nog veel water naar de
Noordzee vloeien alvorens onze ziekenhuizen volle
dig toekomstgericht zullen zijn.
Dit zal pas het geval zijn wanneer ze een kombina-
tie zullen vormen tussen het middeleeuwse gasthuis
en het huidige centrum van hoog technologische
geneeskunde. In het ziekenhuis van de toekomst
moeten we ons terug voelen als „gasten" die zon
der drempelvrees binnenkomen telkens als ze 11-
c hrimelijkf- of geestelijke moeilijkheden hebben.
Waarschijnlijk zal men Intussen niet meer spreken
van ,,zieken"-huis maar wel van begeleidingscen
trum.