„Ljoeba's buik" SCHILDER DIE MENSEN BLIJ KAN MAKEN Teleurstellingen van de jazz-age IN DE TIJDSCHRIFTEN MODE-GEVOELIG WERKJE VAN DIMITRI FRENKEL FRANK Kleine nar in trance, olieverfschilderij 1929 "Als een kantoorman" Klee was allerminst het type van de "bohemien- kunstenaar. „Hij was een methodisch man", zegt Felix. „Hij werkte op vaste uren als een kantoor man. Dat hij schilder werd was, eigenlijk toeval want hij was ook een begaafd musicus en zou zeker ook als literator geslaagd zijn. Zowel op het gebied van de muziek als de literatuur ging zijn belangstelling vooral naar de „klassieken" uit, niet naar de avant-gardisten als men wellicht zou verwachten". Dat avant-gardisme begon in Mïinchen vooral. Toen Klce in 1906 trouwde vestigde het echtpaar zich in die stad.' Het artistieke klimaat was er geweldig. Er woonden zo'n 5000 schilders en Klee had met velen contact. Met zijn buurman Kandins- ky, met Marc, met Macke. Ook met literatoren als Rilke. „Moeder moest het geld verdienen met het geven van pianolessen, want er werd .weinig ver kocht", herinnert Felix zich. „Vader deed het huishouden, hij kookte voortreffelijk". De oorlog maakte in 1914 aan dit alles een einde. Kandinsky moest terug naar Rusland, Mare en Macke zouden sneuvelen aan het front. Klee's energieke echtgenote wist te bewerkstelligen, dat hij althans niet naar het front hoefde. Hij schilder de in dienst: hangars en vliegtuigen. „Sindsdien nam hij graag letters en cijfers in zijn composities op", zegt Felix. "Ontaard" Na de oorlog kreeg Paul weer een atelier in München, maar slechts voor kort, want in 1920 werd hij leraar aan het Bauhaus te Weimar, later in Dessau. In 1931 werd hij leraar aan de Acade-' mie te Düsseldorf. de nazi's dwongen de „ontaarde kunstenaar" tot aftreden. Zelf was hij het liefst in Duitsland gebleven, maar zijn vrouw zette door: Dubbel, plakaatverf 1940 „Mijn vader is als Duitser in Zwitserland gebo ren, hij is er als Duitser gestorven. In Zwitser land heeft hij zich nooit helemaal thuisgevoeld". Aan het woord is Felix Klee, zoon van de beroem de Paul Klee van wie het Haags Gemeentemu seum t/m 5 mei een overzichtstentoonstelling biedt. Zowel Duitsland als Zwitserland eren in hem een landszoon. Felix Klee: „Grenzen waren voor mijn vader niet belangrijk, hij was een Europeeër" Aan Klee zijn in ons land al eerder tentoonstellin gen gewijd. Zijn werk is bekend, maar deze tentoonstelling is toch wel een heel bijzondere. Zij is voornamelijk geput uit Zwitserse verzamelingen, met name uit het rijke bezit van de Paul Klee Stiftung kwamen belangrijke werken, alsook uit de verzameling van Felix Klee. De samensteller, conservator, J. L. Locher, kon uit een enorme hoeveelheid werken kiezen. Hij koos er slechts 132: „Klee vraagt intimiteit, direct contact. Bij een te grote tentoonstelling is dat niet mogelijk". Maar- in die beperkte keuze kan men de ontwikkelings gang en de vele expressiemiddelen van de kunste naar wel prachtig volgen. Locher schreef ook de inleiding van de catalogus. Een korte studie die enkele verrassingen biedt. Want de kunst van Klee, die vrijwel steeds geïm proviseerd, speels, kinderlijk, haast aandoet, blijkt gegrond te zijn op een haast wetenschappelijk geheel van theorieën over vormen en kleuren. sclen van een ongeneeslijke ziekte openbaren. Toch werkte hij die laatste jaren harder dan ooit tevoren. Alleen al in 1939 schreef hij in zijn door hemzelf minutieus bijgehouden oeuvre-catalógus 1300 werken in cn in zijn sterfjaar nog 400, waar nog zijn allerlaatste scheppingen bijgeteld moeten worden. „En alles wat hij toen maakte was goed", zegt zijn zoon. Indrukwekkend Klee heeft alles bij elkaar zo'n kleine 9000 werken op zijn naam staan. Een indrukwekkend oeuvre, waaruit voor deze tentoonstelling een schitterende keuze' werd gedaan. Men kan hem volgen van de eerste (nog naturalistische) landschappen tot het werk dat kort voor zijn dood tot stand kwam. Men kan er zien dat er geen vaste lijn in dat oeuvre steekt. Klee was altijd aan het experimenteren, werkte afwisselend abstract en realistisch. Hij was een man van scherp omlijnde theorieën, maar in' zijn werk is nauwelijks te merken. Het doet enorm spontaan, aan, blij en humoristisch. Spottend soms ook, zoals al de ets „De held met de vleugel", waarin hij in 1905 al het Duitse Soldatentum .te kijk zet. Hij was aanvankelijk vooral de man van de lijn, maar in zijn aquarellen en schilderijen toont hij een enorme durf in zijn kleurgebruik. In zijn speelse abstracties kwam hij verder dan de meesten die na hem kwamen. Maar gelijktijdig kon hij figuren schilderen, die adembenemend zijn om hun ongelooflijke prilheid, zoals „Met groene kousen" uit 1939. Het is een tentoonstelling waarvoor het storm behoort te lopen. Klee is een kunstenaar die volop in de belangstelling staat. Hij wordt hier beter getoond dan ooit het geval was en bovendien biedt de tentoonstelling ook nog boeiend documentatie materiaal. Maar, als het even kan, ga op stille uren kijken. Klee is zo intiem, dat hij geen drommen verdraagt. Als men de tentoonstelling goed in zich op kan nemen, gaat men als oen blij mens naar huis terug. Vg, - groene kousen, aquarel 1939 Paul Klee aan het werk (1921) „Je hebt hier niets meer te zoeken, ga naar Zwitserland". Van 1933 tot zijn dood in juni 1940 woonde hij te Bern in een driekamerwoning, waarvan er een zijn atelier was. Spoedig zouden zich de versehijn- De held met de vleugel, ets 1905 Er is w'eer een nieuw tijdschrift uitgekomen. Het- verschijnt bij Polak Van Gennep te Am sterdam en het heet De Revisor. Dat zou een veelbelovende, angstwekkende titel kunnen blijken. De redactie belooft echter nog weinig. Alleen dat ze zal trachten te zorgen voor veel variatie. Dat is in het eer ste nummer ook reeds het ge val. Dirk Ayel Kooiman, wiens kleine roman „Een Romance" zoveel opzien en verschil van opinies baarde, publiceert er enkele „Souvenirs". Een oud interview, destijds door Michael Mok afgenomen aan Francis Scott Key Fitzgerald, de schrijver van „This Side of Pa radise", „The Great Gatsby"* „Tender is the Night", blijkt nog altijd leesbaar. Fitzgerald heeft al deze boeken al geschreven ten tijde van het interview, en hij heeft er veel siïcces tnee gehad. Vier jaar la ter zal hij sterven, een fragment van een roman over Hollywood nalatende: „The Last Tycoon".. Michael Mok vroeg hem onder meer, hoe hij in 1936 stond te genover de door jazz en gin benevelde generatie wier koorts achtige activiteit hij in „This Side of Paradise" beschreven had. Hoe ging het nu met ze, hoe handhaafden ze zich in de wereld? „Waarom zou ik me druk over hen maken?" vroeg Fitzgeraia. „Heb ik zelf al niet genoeg zur-' gen?" U weet even goed ais ik' wat er met ze gebeurd is. Som migen zijn makelaar geworden en hebben zichzelf vcov het. hoofd geschoten. Nog anatién zijn verslaggevers geworden. En een paar zijn succesvolle schrij vers geworden". Er bewoog nauwelijks merk baar iets in zijn gezicht. „Suc cesvolle schrijvers!",riep hij uit. „Oh mijn God, 'succesvolle schrijvers!". Hij strompelde naar de laden- kast en schonk zich nog eens in. In De Revisor staan ook gedich ten van Habakuk II de Balkex. Nieuw-romantici- komen in de poëzie steeds meer op de voor grond en R. P. Meijer rekent Habakuk II de Balker in Tirade ook tot hen, naar we menen, terecht. „Al deze poëzie", stelt Meijer vast, „zou H. C. ten Berge waar- voeglijke naamwoorden in ko men, die de schok en de slag er van belemmeren. „Dit uitgangs punt van Pound wilde Ten Ber ge met nadruk verbinden aan „de verworvenheden en moge- lijkheden sedert '50". Bij Ten Berge vind je dus niet zozeer een stelling nemen tegen de Vijftigers als wel een poging om met de mogelijkheden die de "Vijftigers geschapen hadden een andersoortige, minder asso ciatieve en sterker intellectueel gerichte poëzie te maken. Theo retisch is daar niets tegen in te brengen en men zou al een ver stokte anti-intellectueel moeten zijn om deze aloude, respectabe le en lang niet altjjd ongemoti- schijnlijk rangschikken en ver werpen onder het hoofd „emo tionele poëzie", waartegen hij zich keerde in het eerste num mer van Raster in 1967. In plaats van „emotionele poëzie", die hij overigens niet definieer de, propageerde hij wat hij ,.lo- gopoeia" noemde: Een dicht kunst waarvan het intellect een blijvend element is en een moto risch onderdeel vormt, en waar in het een duidelijke taak krijgt zoals bijv. in Pounds Cants het geval is. „Daarna citeerde hij Pounds uitspraak dat de nieuwe poëzie „zo graniethard moet zijn als maar mogelijk is, haar kracht zal in haar waarheid liggen, haar interpretatieve macht. Er moeten minder opgedirkte bij veerde roep om „more brains", meer hersenen, onheus te ont vangen. Vooral na de periode van de Vijftigers, die overwe gend anti-intellectueel en anti- rationeel waren klinkt de stel ling van Ten Berge als een ge zonde reactie. Het gevaar is al leen-dat de slinger dan weer net iets te ver doorslaat, en dat het wankel evenwicht van inteLlect en emotie, dat toch vaak het kenmerk is van wat we in de wandeling poëzie noemen, ver stoord wordt. In verschillende gevallen heeft het uitgangspunt van de Raster-groep geleid tot een bijzonder cryptische en her metische poëzie - ik denk vooral aan het werk van Hans Faverey - waarbij de hulp van velerlei ingewijden en schriftgeleerden onontbeerlijk wordt om de vele verwijzingen die deze poëzie be vat te achterhalen". Volgens ons bestaat er nog een veel groter gevaar bij deze her- senrijke dichtkunst. Door de in gewijden en de schriftgeleerden te raadplegen en zijn eigen her senen te gebruiken kan men een „verklaring" bemachtigen van deze poëzie en over dat gewon nen inzicht zo blij zijn, dat men de waarde van het betreffende gedicht ver overschat. Het gaat niet over poëzie in De. Gids ditmaal, maar over ziekte en we komen midden in de har de realiteit terecht. Professor G. P. Hoefnagels schrijft er over Witte-Jassen-criminaliteit. Hij noemt op wat er in een niet nader vermelde psychiatrische inrichting tussen 1952 en 1972 voorviel: mishandeling, zware mishandeling, opzettelijke, we derrechtelijke vrijheidsberoving (meermalen gepleegd) door het op dubieuze wijze geld innen van patiënten, vaak in de vorm van nalatenschappen, donaties, of voor het opdragen van H. Missen en dergelijke. We wor den de laatste tijd overvoerd met toestanden in psychiatri sche inrichtingen, in woord eh beeld, uit de mond van patiën ten en uit de mond van directeu ren en hun medewerkers. Maar iedere nieuwe uitzending op ra dio of televisie maakt het beeld eerder verwarder dan duidelij ker. Hoefnagels komt echter met feiten, die objectief lijken vastgesteld. Men krijgt het idee, dat met die feiten - in het recen te verleden nog - te weinig reke ning is gehouden H DIMITRI FRENKEL FRANK op verschillende niveaus erg amusant De nieuwe roman van Dimitri Fren- kel Frank speelt in Amsterdam en in Moskou. In beide steden is het een miljeu van Kunstenaars en hun aanhang, waar het gebeuren zich voltrekt. In Amsterdam zijn we, aan de hand meegenomen door Dimitri Frenkel Frank, enkele malen op be zoek in De Kring, een tot wanhoops gedachten of onheilsverwachting nopende lokaliteit te Amsterdam, waar de prominenten van onze kunst hun nachten en vroege och tenduren plegen te slijten. Harry en Jan- Hein, Lodewijk en Remco - aan hem is de roman trouwens opgedra gen-, de meesten zijn er. Het is drs. Bonzo de Vries, weten schappelijk medewerker aan de uni versiteit van Amsterdam, die in dit boek De Kring frequenteert. Daaruit gloeit een merkwaardige relatie met een „artiesten-vrouwtje" op, vol yo ga, moeilijke gesprekken en thee. Laat staan de problemen, die het bed wel wil opleveren. Alles loopt erg moeilijk, bovendien is de echtge noot van de nieuwe vriendin bezig met meditatie, hetgeen leidt tot het overwinnen van de zwaartekracht en opstijging naar de zolderbalken, zo dat Bonzo het wel zwaar krijgt. Hij gaat er vandoor als zijn wettige echt genote -furieus, omdat zij in de steek is gelaten- hem met een vuurwapen begint te bedreigen. Bonzo is dan wel heel gauw op weg naar Moskou. En daar leven de artiesten anders. Daar is geen sprake van kamertjes zonde of benepen moraaltjes. Nee, in het wijde Russische land ontmoeten we de grote passies, het ware leven, de echte romantiek. Daar is ook een, kunstenaar, •'een schrijver en die is nog dissident ook. Zijn manuscript moet het land uitgesmokkeld wor den, naar het westen. Bonzo, de Ajn- sterdammer, lijkt de Russen wel de aangewezen figuur om dat voor el kaar te krijgen. Uiteindelijk is het toch de buik van Ljoeba, een van de vriendinnen van de grote Russi sche Schrijver, waarop het manu script naar het westen gevoerd wordt. Modegevoelig is dit werkje van Di mitri Frenkel Frank dus wel. De gezonde dosis sex, de ironie die hij aan de dag legt ten opzichte van vaderlandse kleinburgers, van alles is er wel wat. Wie daarvoor gevoelig is, zal aan het lezen van „Ljoeba's Buik" veel genoegen beleven, vooral ook omdat de roman heel vakkundig geschreven is, vol spitsvondigheden zit en op verschillende niveau's erg amusant mag heten. Dat het diep graaft, is hiermee niet gezegd. Maar dat wil Dimitri Frenkel Frank eigen lijk voor geen prijs. Zo lijkt het tenminste. VST „Ljoeba's Buik" van Dimitri Fren kel Frank. Uitgave De Bezige Bij, 16.50. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1974 | | pagina 17