TWEEMAAL
MUSEUM- r
DIRECTEUR
Dr.D. Hannema haalt herinneringen op
Hendrik Cramer vergeten surrealist
Tben Museum Boymans-Van Beuningen te Rotter
dam vorig jaar zijn nieuwbouw opende betekende
dat ineens veel ruimte meer. Meer ruimte voor mo
derne kunst en tentoonstellingen in het nieuwe ge"
bouw. Meer ruimte voor de oude kunst in het oor
spronkelijke museumgebouw. Van die oude kunst
verscheen toen een nieuwe catalogus, wat voor ons
aanleiding was de collectie te kwalificeren als de
„triomf van het maecenaat".
"De verloren zoon" van Jeroen Bosch werd in 1936 verworven door Museum Boymans. Hannema
heeft er meer dan een jaar over gedaan om de benodigde som bijeen te krijgen.
Interieur van het Nijenhuis met De goede en de slechte moordenaar door twee soldaten opgebracht
naar Golgotha, een van de werken die door Hannema aan Vermeer wordt toegeschreven.
Immers geen ander museum in
Nederland heeft zozeer kunnen
profiteren van de vrijgevigheid
van heel-rijken die enorme som
men wilden besteden voor de op
bouw van eigen collecties en ook
voor aankopen van het Rotter
damse museum zelf. De grote
man achter dat maecenaat was
dr. Dirk Hannema, Bovmans-
directeur van 1921-1945. Hij advi
seerde zijn rijke vrienden met
steeds het belang van de Rotter
damse- collectie in het achter
hoofd. Hij zorgde er uiteindelijk
voor dat collecties als van van
Beuningen en Van der Vorm zo
werden ingericht dat ze hele
maal pasten in het verzamelbe
leid van zijn museum. Toen hij
in 1945 afscheid moest nemen
was de Bovmans-collectie al
uitgegroeid tot een verzameling
van internationaal belang en
stond in feite de komende aan
winst (in 1958) van de Van Beu-
ningen-verzameling al min of
meer vast. Hannema heeft nu
zijn herinneringen te boek ge
steld. Niet in de vorm van een
officiële autobiografie, maar
meer als losse herinneringen die
hij aan een bandrecorder toever
trouwde. Hij noemde het „flitsen
uit mijn leven als verzamelaar
en museumdirecteur". Het rijk-
gëillustreerde boek kwam uit bij
Ad Donker te Rotterdam en
voor wie zich niet stoort aan de
wat brokkelige verhaaltrant is
het een ongelooflijk boeiend
boek.
Kunstzinnig milieu
Hannema, .in Indie geboren,
bracht zijn jeugd in Den Haag
door. Zijn moeder was een De
'Stuers, achternichtje van de be
kende Victor, en door haar
kwam hij al spoedig in een
kunstzinnig milieu te verkeren.
Dat scherpte al vroeg zijn in
zicht en kennis, het bracht hem
ook al vroeg tot verzamelen.
Over die typische Haagse sfeer
van de „betere kringen" van
toen weet de thans 78-jarige leu
ke herinneringen op. te halen.
Hij studeerde kunstgeschiedenis'
'bij prof. Vogelsang in Utrecht,
kwam in 1920 bij Boymans en
werd een jaar later al directeur
als opvolger van Schmidt Dege-
ner die toen hoofddirecteur van
het Rijksmuseum werd. Boy
mans had toen nog geen eigen
gebouw, nauwelijks een staf en
nagenoeg geen aankoopbudget.
Maar het was gevestigd in de
stad van de „havenbaronnen"
en rijke industriëlen. Hannema
zou dat feit ten bate van de ge
meenschap gaan uitbuiten.
Hoe hij dat deed blijkt uit tal
van losse feiten en annecdoten
uit de „Flitsen". Het klinkt on
gelooflijk, maar de uitbouw van
het museumbezit werd nagenoeg
eenmanswerk van de gemeen
teambtenaar die erudiet genoeg
was om als adviseur voor de
heel rijken op te treden. Die met
persoonlijke charme en overtui
gingskracht geld wist los te ma-
ken, in wiens handen spijkerhar
de zakenmensen zich ontpopten
als gulle maecenassen. Een gul
le maecenas was ook Hannema
zelf. Hij bouwde aan een eigen
verzameling, maar stond menig
goed stuk af aan het museum,
waar hij zijn levenswerk met
volledige inzet verrichtte. In 1945
was het ineens afgelopen. Han
nema, heette het, was „fout"
geweest en moest het veld rui
men. Ondanks een verzoek
schrift van 100 Rotterdamse
kunstenaars en het complete
personeel van het museum. In
„Flitsen" gaat Hannema er so
ber op in. In 1942 vatten de
Duitsers het plan op om de be
langrijkste kunstvoorwerpen uit
het bezit van H. M. de Koningin
over te brengen naar Linz voor
een daar voor Hitler in te rich
ten museum, Hannema nam de
zaak op met de toenmalige bur
gemeester, de NSB'er MUller,
die op zijn beurt Mussert in
schakelde. Mussert wilde wel bij
Hitier intervenieren, rpaar vond
dat die interventie diende te
steunen op deskundig ambtelijk
advies. Hij wilde daarom Han
nema de titel geven van „Ge
machtigde voor het Museumwe
zen". Hannema stemde toe, mits
hij geen NSB'er hoefde te wor
den. De interventie van Mussert'
vond plaats, de kunstwerken ble
ven in ons land. Maar na de be
vrijding werd het Hannema
kwalijk genomen dat hij Mus
serts gemachtigde was geweest
en het betekende het einde van
zijn loopbaan.
Eigen museum
Hannema was een vitale vijfti
ger toen en het feit moet voor
hem een verschrikkelijke slag
geweest zijn. Toch ging hij.
niet bij de pakken neerzitten.
Hij had zijn eigen kunstverza
meling en zette zich aan het
werk om die uit te bouwen tot
een eigen museumcollectie. Aan
vankelijk werd de verzameling
ondergebracht in kasteel Wei-
dam bij Goor. Later - in 1957
- werd kasteel Nijenhuis be
trokken. De collectie, die voor
1945 bij testament was bestemd
om naar het Rotterdamse mu
seum over te gaan, werd onder
gebracht in de Stichting Hanne-
ma-De Stuersfundatie, zo ge
noemd naar de ouders van de
schrijver. Het werd een in de
loop der jaren steeds belangwek
kender wordende collectie die al
HANNEMA (r.) in het atelier van de resaurateur van het museum
Boymans, de heer H. G. Luitwieler. Op de ezel de Emmausganger
na de schoonmaak en de verdoeking.
„Emmaüsgangers
toch
van Vermeer"
door een kleine honderdduizend
mensen is bezocht, allemaal
door Hannema-zelf rondgeleid.
Onder die bezoekers waren ook
vaak leden van het Hof. Hanne
ma is altijd aan het Koninklijk
Huis verknocht geweest en dat
maakt het gebeuren van 1945
voor hem te meer pijnlijk. Pijn
lijker is het achteraf waar
schijnlijk voor Museum Boy
mans-van Beuningen geweest.
Niet alleen vanwege Hannema's
collectie, die nu in Overijssel
blijft, maar ook omdat het mu
seum in de nog zo vele jaren
van kennis, inzicht en de kunst
van vrienden-maken had kunnen
profiteren. Ook al schrijft hij
zelf dat het maecenaat een vrij
wel voorbije zaak is. Hannema
•is nog steeds museumdirecteur.
Dat moet zijn ijdelheid strelen,
want Hannema heeft de ijdelheid
die elke echte verzamelaar ken
merkt. Of die ijdelheid er oor
zaak van is dat hij in zijn col
lectie een aantal schilderijen tot
„Vermeers" promoveerde? Han
nema is zelf volstrekt van zijn
gelijk overtuigd. Wellicht zal het
nog lang duren voor na een
diepgaand onderzoek over deze
zaak het laatste woord gesproken
wordt. Feit. is dat Vermeer een
van de kunstenaars is die hem
bijna zijn leven lang in het bij
zonder hebben bezig gehouden
en dat deze kunstenaar door
hem diepgaand is bestudeerd.
Het is dus duidelijk dat bij het
„laatste woord" de mening van
Hannema mede moet worden
betrokken.
Overigens blijft op de achter
grond uiteraard die andere Ver
meeraffaire spelen. In 1937
kwam „De Emmaüsgangers" te
voorschijn. Bredius was enthou
siast en volkomen overtuigd van
de authenticiteit van het werk.
Een commissie van Nederlandse
museumdirecteuren koesterde
ook geen enkele twijfel. De prijs
was hoog voor die tijd en het
was Hannema die bij zijn Rot
terdamse kunstvrienden het be
drag bij elkaar wist te krijgen.
Zo kwam het werk niet in het
Rijksmuseum in Amsterdam, als
gehoopt was, maar in Boymans
terecht. Na de oorlog werd
schilder Han van Meegeren van
collaboratie beschuldigd, hij zou
kostbare kunstwerken, waaron
der van Vermeer, aan Gïjring
hebben verkocht. Het verweer
van Van Meegeren: die schilde
rijen waren niet echt, ik schil
derde ze zelf, zoals ik ook i
Emmaüsgangers zelf schilderdl
Het kunstschandaal van de eeil
was een feit.. Na een omstandj
onderzoek en een langdurij
rechtzaak werd uitgemaakt
de Emmaüsgangers inderda^
door Van Meegeren geschildeDe
was. De blaam daalde vooral ij
het hoofd van Hannema.
schoon hij sléchts een van
museummensen was die met £rr
aankoop hadden ingestemd.
l»ij
rez
Toch origineel?
In zijn „Flitsen" gaat Hanneif^r]
op de zaak in en hij blijkt nj
steeds overtuigd te zijn van n
feit dat „De Emmausgangeti32
een originele Vermer is: „TallK;
ze malen heb ik het schildeken
bestudeerd, o.a. te Parijs, i
het bij de bekende Franse
taurateur Flandin grom
schoongemaakt is. De
ging heeft zich bij mij vastgei
dat dit schilderij, dat door
schoonmaak beter en mooier^-*
geworden, oud is en
tiende eeuw stamt. Ook ben p
er van overtuigd dat het
bezit is geweest van Van Meer'1
ren en als voorbeeld heeft |'Jf'
diend voor valse Vermeers
„de voetwassing", de zegeninf'j'
en een „christuskop". A' dij
stukken zijn in de loop der jan"c
reeds sterk achteruitgegane
„De Emmaüsgangers" niet. J"*
doek bevindt zich in een zj
goede staat en draagt bovendf3*
de authentieke handtekening \jPr
Vermeer. Het is een eigen eL
persoonlijke compositie. Alle l|e
vengenoemde doeken zijn <r
niet." De eigenzinnigheid vfa
begane vergissing niet wil
kennen? Of misschien toch 1
moedige standpunt van
die na diepgaande studie van fÜ
gen gelijk overtuigd is en die |e"
recht hoopt dat eens zijn
de juiste zal blijken?
„De Emmaüsgangers" hgij]
weer in Boymans, zij het
versiering van een stijlkarri
Wellicht is onze generatie te
last met de Van Meegeren-é
re om eerlijk tot een oordeel^
kunnen komen en doen
goed aan ook hier Hannej
voorlopig het voordeel
twijfel te gunnen. jl'
„Flitsen" behelst een boeien M
periode van onze kunstgescl j
denis, boeiend ook om de klei
ge mensen die museumgescl s
denis maakten als verzamela
maecenas. handelaar, kunst!'1
toricus of museum-staflid. Hf'
nema heeft ze allemaal gek^a
en hij heeft kostelijke herin»
ringen aan hen. „Flitsen" is q(
fijn boek voor ieder die j
kunst houdt.
In De Gids haalt Laurens Van Revel een vergeten
Nederlands auteur naar voren. „Het kleine, maar
uitzonderlijke oeuvre van Hendrik Cramer heeft het
voorrecht genoten in geen enkele literatuurgeschie
denis te zijn ingelijfd. In de wat moeizame, verkil
lende Nederlandse letterkunde van de jaren dertig
was Cramer een te vreemde eend in de bijt om aan
vaard te worden als een van de weinige schrijvers
van internationaal niveau, en hoewel een aantal van
zijn verhalen, die in vertaling verschenen, hem in
Frankrijk een onmiskenbare reputatie verschaften,
is hij daar evenmin ingevoegd in de literair-histori-
sche handboeken.
Toch is zijn naam daar niet vergeten: hij komt ter
sprake in de memoires van Arthur Adamov, in de
brieven van Rene' Daumel. in de studies over het
tijdschrift Le Grand Jeu. Het Grote Spel".
Cramer moet omstreeks 1890 geboren zijn, hij ging
later in dienst en bracht het daar tot kapitein. Nadat
hij was „afgezwaaid", maakte hij allerlei reizen, on
der andere naar Haiti en Amerika. Op Haiti schijnt
hij voedoe ceremonies te hebben meegemaakt en de
„zombies" die witte spoken, hebben invloed gehad
op zijn wereldbeeld.
In het tweede nummer van Le Grand Jeu verschij
nen drie verhalen van hem onder de titel Folklore.
„Tijdens een verblijf in Nederland, in 1939, maakt
hij kennis met Jan Greshoff en Simon Vestdijk. Hoe
wel Cramer zijn Korte Verhalen aan Greshoff heeft
opgedragen, is de verstandhouding niet bepaald har
telijk, want de kapitein steekt zijn geringe waarde
ring voor Greshoffs werk niet onder stoelen of ban
ken.
Cramer vond Een Winter aan Zee van A. Roland
Holst ook al niet goed. „De kapitein toonde zich diep
beledigd door dergelijke poëzie, en hij maakte aan
stalten het boek met een dolk te doorsteken". Rein
Blijstra noemde destijds Cramer naar aanleiding
van diens verhalenbundel Vizioen en geboorte de
„Eerste behoorlijk schrijvende auteur" van het sur
realisme en „een meester in dit genre". Na te gaan
is dat in De Gids, die ook een verhaal van Cramer
afdrukt, namelijk: In een mosselschelp. Het is inder
daad uitstekend, helder en zonder de stijlbloempjes
van toen geschreven.
Colloquium
Gerard Walschap verrast ons in het Nieuw Vlaams
Tijdschrift met een aanttekening bij de huidige
muntcrisis.
„Te'Claremont'in Californiè' werd, zo lees ik in een
krant, een collequium gehouden over de muntcrisis
en de mogelijkheden om ons geldstelsel doelmatig te
hervormen. Professor Haberler, die economie do
ceert aan de universiteit te Harvard en adviseur van
de regering Nixon is geweest, verdedigde als zijn
mening dat ons oerdegelijk geldstelsel tegen een
stootje kan en tegen een hele reeks muntcrisissen
die we dan ook nog mogen verwachten.
Lord Robbins, voorzitter van de London School of
Economics en oud-voorzitter van de Financial Ti
mes, was het niet eens met Haberler en achtte de
opbouw van een tuchtvol muntstelsel noodzakelijk-.
De vaste pariteiten over boord gooien en de munten
laten zweven was volgens hem verkeerdPro
fessor Robert Triffin van de Yale Universiteit, op
richter van de Europese betalingsunie, was van me
ning dat ons geldstelsel tot politieke en economische
rampen zou leiden als het niet spoedig drastisch
wordt hervormd. „De Amerikaanse regering volgens
hem: houdt te weinig rekening met de hoogstnodige
herziening van de rol van de dollar en het goud en
interesseert zjch helemaal niet voor de massale be
wegingen van de speculatiekapitalen aan banden te
leggen".
Gerard Walschap drukt er zijn teleurstelling over uit
dat deze topspecialisten elkaar zo tegenspreken.
„Laat mij tevens oprecht betreuren", zo besluit hij,
„dat ik vrees er maar al te goed door te weten wat.
ik denken moet over sommige topspecialisten in eco
nomie en over hun wetenschap zelf'.
We betreuren en vrezen met hem.
In de laatste Tirade staan weer vele gedichten,
waaronder opmerkelijk geslaagde. Er staat tevens
een typisch verhaal van Margo Minco in en Charles
B. Timmer vervolgt er zijn Russische Notities. Hij is
een kenner van Russische toestanden en Russische
letteren, men krijgt bij hem het gevoel dat men vei
lig op hem vertrouwen kan.
In de tijdschriften
ji
Hij heeft het ditmaal over de Joodse dichter Josiji
Brodski die in 1964 na een proces in Leningrad to^
vijf jaar dwangarbeid werd veroordeeld als „werkf
schuw element". Momenteel is hij lector aan de unw
versiteit van Michigan. Maar zijn hart is in Ruslan^
gebleven.
Hij heeft een brief naar Brezjnjev gestuurd waani
hij daaromti niet de minste twijfel laat bestaan
„Ik ben in I nd geboren en opgegroeid en alle
wat ik in de .!d bezit heb ik aan Rusland te dan
ken Ofschoon ik nu mijn Sovjet-staatsburger
schap verlies, houd ik niet niet op een Russisch dichtei
te zijn. Ik geloof dat ik zal terugkeren, dichters ke
ren altijd terug, in den lijve of op papier ik wi
u verzekeren dat indien mijn volk mijn lichaam i
nodig heeft, mijn ziel in ieder geval nog bruikbaar
kan zijn".
Dit zijn woorden, me T icr. „die iedere Rus ir
de Sovjetunie on.; - lijk begr.jpt. Maar vo
joodse nationalisten in Amerika is het onverstaanba
re taal".