Anonieme kunstenaars
uit een verre wereld
i Laatst
ging ik
spelevaren
Dracula
en
andere
draken
HEKSEN EN DEMONEN
ZIJN ONSTERFLIJK
Gruwelen
een
eeuw
geleden
19!
4
-^Hh
Collectie G.Oudshoorn
Meer dan een eeuw gele
den werd in Haarlem
een Koloniaal Museum
gevestigd. Doel was ei
genlijk om te tonen hoe
wij Nederlanders in Oost
en West 'iets groots te
verrichten hadden', om
met Jan Pietersz. Coen
te spreken. Later ging
de collectie naar Am
sterdam, waar ze inge
bracht werd in het pa
leisachtige gebouw van
het Koloniaal Instituut.
In 1945 waren we koloni
serend land-af en werd
de - naam Indisch Mu
seum. En weer vijf jaar
later kwam de jongste
naamsverandering; Tro
penmuseum, als onder
deel van het Koninklijk
Instituut voor de Tropen.
Uiteraard is er nog veel
dat herinnert aan de ko-
loniale tijd, al was het.
de pompeuse paleiscon
structie maar. Doch de
jongste verandering was
;meer dan een naamsver
andering alleen. Het
museum wil een presen
tatiecentrum worden van
het leven in' de Derde
Wereld. Die vfrereld is
aan snelle veranderingen
onderhevig die dikwijls
'gepaard gaan met identi-'
teitsverlies. Het museum
Kvil tonen dat de samenle
vingen in de tropen en
subtropen een andere,
maar zeker niet minder
waardevolle cultuur be-'
zitten of bezaten, dat
deze culturen - evenals
de onze - evolueren.
Nu was vanouds de col
lectie uiteraard eenzijdig
gericht op onze voorma
lige koloniën. Bijzonder
in omvang en kwaliteit
wat het oude Nederlands
Indië en Suriname be
treft maar voor het ove
rige moest een nieuw
verzamelbeleid worden
gevoerd. Dat is totnog
toe met succes gedaan,
ook o.m.' 'door (soms in
samenwerking met het
Volkenkundig museum
te Rotterdam) expedities
uit te rusten naar landen
waar oude beschavingen
op het punt van desinte
gratie stonden. Het mu
seum heeft onlangs een
prachtige aanvulling ge
kregen in de vorm van
ruim 300 voorwerpen uit
Afrika, Azië en Oceanië,'
de z.g. collectie Ouds-
hóorn.' Ze zal tot eind
van .dit jaar in de' een-*
trale halvan het mu-
No-masker uit Japan
seum te zien zijn onder
'de titel "Anonieme kun-
■stenaars uit een verre,
wereld".
De man die deze collec
tie bijeenbracht was een'
volksjongen uit de Haag
se schilderswijk met
ambities om zendeling te
worden. Het pakte an
ders uit. Oudshoorn
kwam in het bankvak,
werd uiteindelijk kassier
bij de Robaver en werd
in de beeldende kunst'
een amateur in de beste
zin van het woord, tw.
van een liefhebber met
een verfijnde smaak en
ook met een goed inzicht
in de marktontwikkeling.
Hij verzamelde modeme
kunst op de enige wijze,
waarop een man met be-
perkte geldmiddelen een
collectie kan opzetten:
kopen, ruilen, weer ver
hopen ën steeds het beste
behouden.
Zo verbijsterde hij al
vroeg zijn a.s. echtgeno
te door drie rpaanden
voor hun huwelijk al zijn
'spaargeld te steken in
een collectie etsen die
hij vond in een op te
heffen zaak in de Haag
se Prinsestraat Ze had
niet bang hoeven zijn,
want kort erna had
Oudshoorn de partij (op
de beste exemplaren na
die hij zelf behield) voor.
Opzetmasker van het geheime Epko-gezelschap
(zuidoost Nigerië of zuidwest Kameroen))
een hogere prys weer
verkocht
Op deze wijze ontstond
voor de oorloe al een be
langwekkende collectie
modeme kunst van Ne
derlandse en later ook
Franse schilders. Na de
oorlog was hij op die
modernen een beetje uit
gekeken, ze hadden hem
de ogen geopend voor de
oer-kracht en oer-
schoonheid die scholen
in z.g. 'primitieve' cultu
ren, die toen eigenlijk*
alleen maar op etnogra
fische gronden verzameld
werden.
Etnografie interesseerde
Oudshoom niet. Het ging
hem om de artistieke
waarde. Hij kocht veel
al uit de opbrengst van
zijn intussen erg ouur
geworden modeme
kunst, kunst uit aller he-
.ren landen. Uit Indone
sië, Oceanië, uit Japan
en China, uit Afrika
vooral en zelfs enkele
belangwekkende brons-
jes uit Luristan. Hij
kocht - zoals zün colle
ga Hans Redeker bij de
opening van de tentoon-
telling zei - met een
'verbijsterend gevoel
voor kwaliteit'. Collega
Redeker, want na zijn
pensionering als bank-
employe werd Ouds
hoorn beeldende kunst-,
criticus bij Het Parool
dat nog een aantal jaren'
heeft kunnen profiteren
van zijn kunstzinnig in-,
zicht
Volgend jaar zal de col
lectie geïntegreerd wor
den in de verzamelingen
Tropen
museum
kreeg
prachtige
aanwinst
van het Tropenmuseum
die er beduidend mee
verrijkt zullen worden.'
Maar het is goed dat ze
enkele maanden apart te
zien zal zijn als prachtig
voorbeeld van wat een
gewone verzamelaar
met een middelmatig in
komen bereiken kon.
vrijwel alleen op grond
van z(jn vermogen om
schoonheid te zien zon
der behulp van boeken
of prijskaartjes,
öp zijn mooist is de col
lectie in het Afrikaanse
gedeelte met stukken die
straks een topplaats ver
dienen in de Afrika-col-
lectie van het museum.
Het merkwaardige is de
ongezochtheid van de ar
tistieke inslag in deze
kunst, die nimmer als
kunst bedoeld was, hoog
stens als versiering,
vaak als cultusvoorwerp.
Er staat bijvoorbeeld
een voorouderbeeld, een
houten vrouwefiguur, dat
zo houterig is als een
houten beeld maar kan
zijn. Maar er staat een
kopje op, zo ongelooflijk
mooi dat het gewoon een
voornaam kunstvoor
werp wordt waar de
schoonheid van dat kop
je alleen maar geaccen
tueerd wordt door de
plompheid van de rest.
Het geldt voor zovele
voorwerpen, beelden,
maskers, muziekinstru
menten. Niet alleen uit
Afrika, maar ook bij
voorbeeld uit Nieuw Gui
nea en Oceanië. Minder
geldt het uiteraard voor
oude, al eerder erkende'
culturen als die van In
donesië. Er is bijvoor
beeld een reeks Javaanse
wajang-maskers die ver
bijsteren door hun ex
pressiviteit.
Het is van belang die
maskers te vergelijken
met een twaalftal no-
maskers uit Japan. Die
zijn ongelooflijk verfijnd.
maar veel minder expres
sief en duiden op een
heel andere levensinstel
ling. Ook uit Japan zijn
er enkele tekeningen en
een grote reeks prenten,
om. van Hiroshige en
Kuniyoshi. Niet de aller-
best-denkbare, maar
zo'n serie Kisokaido van
de laatste meester toont
toch veel van het bescha
vingsbeeld van Japan.
Er is voor de collectie
geen catalogus, waar
schijnlijk omdat het Tro
penmuseum nog niet ge
reed is met dc weten
schappelijke verwerking
van deze kapitale aan
winst. Wel is er een
fraai boekje met korte
inleidingen en veel goede
foto's. Vg.
S
Het gegriezel met de magie,
met heksen en demonen is op
het ogenblik levendiger dan
ooit. In verschillende bockhan
dels heeft men een apart hoek
je ingericht met boeken over
dit soort onderwerpen en er
verschijnen steeds meer wer
ken over, nieuwe en herdruk
ken. Ook herdrukken, want al
is de belangstelling momenteel
levendig, ze is er altijd wel,
meer of minder, geweest. De
mensen uit het Victoriaanse
tijdperk in Engeland en elders
smulden er van, maar er werd
van genoten in de middeleeu
wen, de renaissance, om niet
te spreken van de magie en de
demonen bij de antieke volken
en de volken uit de prehistorie.
Een boek als Macht und Ge
heimnis der Magie, waarvan
in Nederland ook een vertaling
verscheen, vond gretig aftrek,
want Frank Arnau wist hoe hij
zo'n onderwerp op moest die
nen. Hij overtrof de schrijver
van griezelverhalen Sax Roh-
mer, die in The Romance of
Sorcery, De Betovering der
Toverij liet zien hoe hij aan de
stof voor zijn thrillers kwam
Beide boeken kan men ver
meld vinden in de bibliografie,
die Martin Koomen in de
nieuwste uiteenzetting over
magie opnam. Hij noemde zijn
boek: Het IJzige Zaad van de
Duivel ën liet die sensationele,
althans sensationeel bedoelde,
titel volgen door de ondertitel.
Geschiedenis van heksen en
demonen.
Blijkens zijn bibliografie heeft
hij het onderwerp vrij grondig
bestudeerd, want er komen op
zijn lijst niet alleen werken
voor van amateurs als Arnau
en Rohmer, maar ook een
werk als The Golden Bough,
De Gouden Twijg van Sir Ja
mes G. Frazer, niet zonder
recht veel aangevochten, maar
opnieuw in de mode en de wer
ken van Montague Summers,
in het bijzonder over de vam
pier en de weerwolf.
Martin Koomen heeft zich dus
JAMES DICKIEverzameling vampiers
goed op dë hoogte gesteld,
maar toch ontkomt de lezer
ook bij hem niet aan een zeke
re teleurstelling, een heel ge
woon verschijnsel bij het lezen
over magie.
Het wordt wel allemaal uit de'
doeken gedaan, we worden
overstelpt met details - waar
onder dat ijzige zaad - we le
ren over het kleine volkje,
over elfjes, witte wieven, zom
bies en vampiers, en we wor
den uitvoerig in kennis ge
bracht met heksensabbath en
zwarte mis en met het wereld-'
wijd verspreide doden op af
stand: het envoutement. We
worden uiteraard ook ingelicht
over de sexuele begeleidings
verschijnselen van magie en
heksensabbath en natuurlijk
gaat Koomen ook na aan wel
ke vervolgingen heksen en be
drijvers van zwarte magie
werden onderworpen. Heel
veel van wat we over hen we
ten wordt ontleend aan proces
stukken.
Maar hoe vaardig Martin
Koomen schrijft en hoe inte
ressant ook, het blijft als in
verreweg de meeste boeken
over magie - toch wat aan de
buitenkant. We geloven wel
dat wat ons wordt medege-'
deeld zijn gronden heeft, maar
dat brengt nog geen geloof aan
de magie of een dieper inzicht
er in.
Als een inleiding is Koomens
geschiedenis van heksen en de
monen echter bepaald niet
slecht en zeker onderhoudend.
Ze kwam uit bij de Weten
schappelijke Uitgeverij b.v. te
Amsterdam.
Magie, toverij in werking, er
vaart men uiteraard sterker
dan in een populair weten
schappelijke uiteenzetting in
producten van de scheppende
verbeelding. Ook die producten
mogen zich op het ogenblik in
de belangstelling verheugen.
We stelden al vast dat de leze
ressen en lezers in de rege
ringsperiode van de britse kei
zerin Victoria zo van die grie
zelgeschiedenissen hielden.
Een van de allerbekendste uit
die tijd is ongetwijfeld de ge
schiedenis van de vampier
Dracula, die voor het eerst
verscheen in 1897.
De vertaling er van door Else
Hoog, die bij de Arbeiderspers
te Amsterdam uitkwam, is uit
stekend en laat zien dat Bram
Stoker bepaald niet de eerste
de beste was. Hij kon schrij
ven. Hij doethet natuurlijk
met de wijdlopigheid van zijn
tijd en men moet daar eerst
wel aan wennen. Het boek be
staat voornamelijk uit dagboe
ken: het dagboek van Jona
than Harker, het dagboek van-
Mina Murray, het dagboek van
Lucy Westenra, het dagboek
van Dr. Seward en het dag
boek van Mina Harker. Het
handelt over het „vampier
monster nr. 1: graaf Dracula".
Het is natuurlijk een draak,
deze geschiedenis van de man
op de afgelegen burcht in de
Twanssylvanische Karpathen,
.maar het is een draak die er
wezen mag.
Wie na lezing de lust in vam
pieren nog niet kwijt is ge
raakt, kan terecht bij de Ar
beiderspers in de verzameling
verhalen die James Dickie
verzamelde onder de titel
Vampier! Dickie schreef er
een interessante inleiding bij
en verder zijn er Richard Wil
bur, Bran Stroker, Clark Ash-
ton Smith, F. G. Goring, Carl
Jacobi, E. F. Benson, Eric
graaf. Stenbock, H. P. Love-'
craft, Manly Wade Wellman,
Everil Worrell en Walter Star-
kie aan het woord. Hun verha
len liegen er niet om.
Een meester in het griezelver
haal is ook de Ierse schrijver
Sheridan Le Fanu. De Arbei
derspers publiceerde van hem
De Oom. een vertaling van de
roman Uncle Silas, die voor
het eerst verscheen in 1864. De
stijl er van is wel zeer ouder
wets en C. Buddingh' deed die
alle recht. Le Fanu heeft geen
heksen of demonen nodig, zijn
oom en diens zoons en de gou-
vernante van de ongelukkige
erfdochter Maud doen voor de
monen en heksen niet onder.
Uncle Silas is ook een draak
en wel een zeer gruwelijke.
Men ziet er tevens hoe afschu
welijk machteloos de vrouw
van honderd jaar geleden in
de zogenaamd beschaafde,
christelijke maatschappij zijn
kon.
JOS PANHUIJSEN
ALFRED KOSSMANN geen uitzondering op de „gemiddelde mens"
Hoewel steeds weer gezegd wordt dat de
mens als individu, als afzonderlijke per
soonlijkheid in de literatuur zijn rol
heeft uitgespeeld, wordt er tegenwoor
dig, meer of minder tersluiks zeer veel
door een auteur over diezelfde auteur
verteld. De practijk is -als zo dikwijls-
het tegengestelde van de verkondigde
theorie.
Dat blijft waar, ook al kan men toege
ven dat de benadering van de auteur
door de auteur wel enigszins gewijzigd
is. Hij poneert zich niet meer als de
held of de meer in het bijzonder onge
lukkige en misverstane.
Hij lijkt meer dan vroeger op ons alle
maal en hij brengt die overeenkomst
welbewust aan. De ik is - of geeft
voor - in wezen iedereen te vertegen-'
woordigen.
Op de keper beschouwd is dat soms
meer wijsmakerij dan op het eerste ge
zicht lijkt.
Men kan dat vaststellen bij het nieuwste
kleine boek van Alfred Kossmann, dat bij
Querido te Amsterdam verscheen. Koss
mann begon destijds met persoonlijke
herinneringen in zijn autobiografische
roman De Nederlaag, waarin hij zijn le
ven als dwangarbeider in Duitsland on
der de tweede wereldoorlog beschreef.
Zijn volgende boeken leken minder auto
biografisch. Ze stonden onder invloed
van de Kafka, maar waren toch even
als het werk van Kafka onmiddellijk
met zijn auteur verbonden. In Zijn late
re werk, in zijn reisbeschrijvingen spe
ciaal, is Kossmann veel directer per
soonlijk. Hij is waarschijnlijk de meest
egocentrische schrijver die we in de te
genwoordige Nederlandse literatuur ken
nen.
Hij ontleende de titel voor zijn jongste
publicatie aan een vers van de dichter
Victor E. van Vriesland, namelijk aan
het gedicht Spelevaren, een luchtig,
haast lichtzinnig gedicht van Van Vries
land, dat niettemin over een ernstige
zaak handelt, te weten de dood.
..Laatst ging ik spelevaren" van Alfred
Kossmann brengt ons evenals hem zelf
.dicht bij het sterven. Kossmann zat in
aan auto van een vriend, de vriend
maakte een vergissing, beiden werden
uit de auto geslingerd, de vriend bleek
ongedeerd, maar Kossmann kwam in
het ziekenhuis terecht. Hij hield zich
daarbij groot, al was zijn toestand be
paald niet rooskleurig- Groot houden is
naar zijn eigen getuigenis een hebbelijk
heid van hem.
Zorgvuldig beschrijft hij wat het bete
kent zwaar gehavend tn een zitkfnl^u
te liggen en hij doet dat met eënrucmig-
heid, die de luchtigheid iri Van Vries-
lands gedicht nabij komt.
Zoals we uit vroeger werk weten is Al-
ALFRED
KOSSMANN
OVER
ZICHZELF
Terecht, geloven we. Hij heoft het over
zijn vader, „die zijn leven lang 'zonder
enig publiek succes had gecomponeerd,
liederen, kamermuziek, een oper^", en
die met dat weinige succes tenslotte
vrede had. Kossmann vertelt ook over
een oom, die in Engeland woonde, en
die heel veel gelegenheidsgedichten
schreef, waarin hij uiting gaf aan zijn
trots op zijn vaderland-Duitsland- en
zijn trots op zijn familie. „Ze. hadden
het allemaal ver geschopt. „Onkel Hein-
rich hield van hen. Hij noemde zijn ver
zameling familiegedichten, een Fami-,
lien-Weltgeschichte. Kossmann solt een
beetje met hem, maar hij vindt hem
wel bij het Kossmanngeslacht horen.
Men kan het onderwerp van „Laatst
ging ik spelevaren" wat weinig belang
rijk achten en wat erg persoonlijk.
Maar Kossmann laat uitkomen dat hij
zich niet als een uitzondering op de
„gemiddelde" mens beschouwt en hij
vertelt steeds charntftfMB
Hij herinnert daa^^*jblsschien het
leest J aan een ander: jront verteller
•hzelf en een volleerd kunstenair
'gebied, jjh 'ifr'Ich Heine,
die de „gemiddelde" mens ook door en
door kende.
JOS PANHUIJSEN