De kruidenkoopman die dacht zijn verstand te verliezen DE DNEDIN LIJN ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1973 LEIDSE COURANT PAGINA 8 v Paulus de Bos kabouter De Hooi- kooi Door JEAN DULIEU 67 Nu zat Paulus dan in het hol van de leeuw, oftewel de hut van de heks. Midden in de kamer stond een soort konijnehok. Het was nogal slordig in elkaar gezet, want Eucalypta was niet alleen een slechte huisvrouw, maar ook niet zo'n beste tim- mervrouw. Maar toch was het wel zo ste vig dat een konijn er niet uit kon breken. ,.Dat is hem dus." fluisterde Paulus, „de hooikooi!" Toen knielde hij haastig voor de hooikooi en vroeg: Wollebasjeje hebt toch niet van dat hooi gegeten?" „Nog niet, Paulus," zei Wollebasje. „Ik kon geen hap door mijn keel krijgen. Maar ik heb wel trek in. En nou jij er eenmaal bent. Nog net op tijd kon Paulus de ruif met hooi voor de snuit van Wollebasje wegtrekken. Suske en Wiske „De Gladde Glipper" (Ïoptn 'susitt. ol wthilrn onze Ma nietqhI htl not, N11 ii mm!i,*LL? Lucky Juniorenhoek Er was eens een Oosterse krui denkoopman die voor niets in de wereld belangstelling had, behalve voor kruiden en lekker eten. Hij handelde dan ook al leen maar in keukenkruiden zoals kaneel en nootmuskaat, peper en kruidnagel, gember poeder en kerrie en nog veel meer, waarvan wij in deze stre ken de naam niet kennen. De koopman was in zijn kantoor, in zijn pakhuis of winkel altijd om geven door de pittige geuren van zijn waar. En thuis ging hij zó zitten, dat de geuren uit de keuken regelrecht zijn neus in zweefden. Terwijl zijn vrouw en haar kokkin met het eten bezig waren, riep hij dan: „Pas opl Niet te veel foelie!" Of: „Een beetje meer tamarinde erbij"! De koopman keek nooit eens naar buiten en zag dan ook de schoonheid niet van blauwe lucht boven wazige bergen, van groene tuinen met spiegelende vijvers, door bloemen omzoomd. Hij keek ook nooit eens rond In zijn huis, dat door zijn vrouw toch zo mooi was ingericht. Ei genlijk keek hij ook nooit goed naar zijn vrouw. Als hij dat wèl had gedaan, zou hij opgemerkt hebben dat haar lief gezicht langzamerhand droevig ging staan. Maar natuurlijk! Toen die lieve vrouw met haar man trouwde, vond zij hem erg aardig en het gekeuvel over de keukenkruiden klonk haar als muziek in de oren, want zij was een beste keukenprinses. Maar nadat zij een poosje getrouwd was, werd zij verdrietig want zij wilde nu wel eens over iets anders praten. Helaas, wèt zij ook verzon, elk gesprek draaide uit op keukenkruiden en lekkere hapjes. Ten slotte probeerde zij een miÖdel te vinden om haar man op andere gedachten te brengen. Op een dag ging zij met haar kokkin naar de markt en kocht er allerlei voor het avondmaal, maar daarenboven een partij frisse meloenen. Zij stuurde de kokkin met de inko pen naar huis, maar wandelde zelf naar de bloemenkraam van een mooie zigeunerin. „Hebt u de sterk geurende gele bloemen van de slaap?" vroeg AFLEVERING 2 Elizabeths huurkoetsje baande zich moeizaam een weg door het drukke verkeer op de kade. Bo ven haar hoofd staken kluiverbomen over de hele breedte uit en raakten bijna de tegenover liggen de gebouwen. Zo ver als het oog reikte, tekende zich een woud van masten tegen de hemel af. Elizabeth vergenoegde zich met naar de schoft van het zwoegende paard te kijken en met wat zij als gepaste damesachtige onverschilligheid beschouwde voor de schreeuwende mensenme nigte om zich heen. Onopvallend begon ze haar geld te tellen. Vier pennies, een 6-pence-stuk ec een zilveren 3-pence. Samen 1 shilling en 1 pen ny, daar bleef het bij. De koetsier zou tevreden moeten zijn met 1 penny fooi. Het koetsje ging langs de Salthouse-haven, sloeg linksaf de smalle Cotton Hey in en hield stil voor de winkel met het verweerde uithangbord: 'S. Onedin Zn. Scheepsbe- hoeften'. Elizabeth stapte uit, liet haard geld in de uitgestoken hand van de koetsier glijden, schonk hem haar beminne lijkste glimlach, nam haar valiesje op en haastte zich de winkel binnen voordat de man van zijn verbazing kon be komen. De winkel was klein en donker, de voorraad gering. De maar al te vertrouwde zuurzoete geuren van geteerde hennep, zeildoek en lijnolie herinnerden haar bitter aan het feit dat ze thuis was. Bij het klingelen van de winkel bel keek Robert op, wierp Elizabeth een blik toe en be paalde toen weer al zijn aandacht bij de klant die hij aan het bedienen was. Zo te zien was het een Ierse, met de lange zwarte gebreide omslagdoek en de ene oorring die kenmerkend waren voor haar type. De andere oorring werd door de man gedragen. Het scheen een soort echte lijk verbond te zijn. Alsof, dacht Elizabeth, vier haveloze, hologige blagen met spillebenen die aan de rokken van de slons hingen, al geen verbond genoeg waren. Ze be diende altijd met tegenzin die jammerende en om krediet bedelende schepsels, die er geen been in zagen om alles te stelen wat ze maar te pakken konden krijgen. Ze wist dat Robert, ondanks al zijn beleefdheid als winkelier, eveneens de schooiers verachtte en naar de dag verlang de, waarop de winkel een beter soort klanten zou trekken. Elizabeth nam haar rokken op en lichtte, op veilige af stand blijvend als was ze doodsbang voor besmetting, de klep van de toonbank op om vervolgens naar de achter kamer te gaan. Robert hielp de klant af: voor een penny scheepsbe schuit, een halve penny rookvlees en een schrapje reuzel naar uw genoegen hoop ik. Buigend deed hij haar uit geleide, bedankte voor de klandizie en wenste haar be leefd goedemiddag. De stad schijnt tegenwoordig te we melen van gespuis, dacht hij, terwijl hij de deur achter haar sloot. Hij herinnerde zich een goed, openhartig arti kel dat hij die ochtend in de Liverpool Mercury gelezen had: „De onbehouwen, bedelende Ier is het grootste kwaad waar ons land mee te kampen hééft". Robert on derschreef deze ontboezeming van ganser harte. Naar zijn bescheiden mening verergerde het geven van geld aan bedelaars het kwaad allen maar. De Liverpool Mer cury ging daarna op al even openhartige manier verder met de aandacht van alle eerlijke en hardwerkende An gelsaksische burgers te vestigen op het feit. dat er in dit jaar 1860 al niet minder dan 20.750-6-4 was uitgegeven voor de bedeling van 50.000 Ierse paupers. Een ondraag lijke toestand, enz. De gedachte aan geld herinnerde Ro bert eraan, dat Elizabeth hem zes pence schuldig was voor het telegram dat hij haar had moeten zenden en dat zij de onbeschaamdheid gehad had om in niets minder dan een huurkoetsje van het station te komen. Haar spil zucht ging zijn verstand te boven. Hij zou dat kleine nest meteen onder handen nemen. Een gordijn verborg de deur die de winkel met de kamer verbond. Robert schoof het opzij en schreeuwde op een toon die geen tegenspraak duldde Elizabeth toe, dat ze op staande voet naar de winkel moest komen. Het antwoord erop was een onmiddellijk en gebiedend kloppen vanaf de bovenverdieping. Hij kleurde van plotselinge verlegenheid om zijn vergeet achtigheid en zijn grove trekken plooiden zich tot een uit drukking van lugubere piëteit. In de slaapkamer boven lag zijn vader op sterven. Hij liet zijn stem dalen tot een somber gefluister en siste: „Elizabeth!" Elizabeth, die juist even stilstond op het overloopje boven aan de smalle trap, hoorde hem roepen. Maar omdat ze geen zin had om naar haar broer Robert en zijn eeuwige jammerklachten te luisteren, deed ze zachtjes de slaap kamerdeur open en glipte als een belderkleurige schaduw naar binnen. Roberts vrouw Sarah stond naast het bed angstig en be zorgd haar vingers te draaien. Op haar tenen sloop Eliza beth naderbij en keek naar de onttakelde vleesklomp die haar vader was. Zijn gezicht had het voorkomen en de kleur van gekreukt zeildoek. Af en toe gingen zijn oogle den even trillend open, maar zijn ogen verrieden hem: zijn geest was niet meer dan een cocon van uitgewiste herinneringen, zijn adem een vaag suizen dat door de stille kamer gleed als zccht het tegen de wanden van het vertrek naar een laatste ijle houvast. Elizabeth deed een verschrikte sprong toen zich in een hoek van de kamer een schaduw op de achtergrond be woog en droog kuchte. De eerwaarde ds. Samuels gleed naar voren en studeerde alvast de condoleanties in die zich achter zijn lippen vormden. Met ingehouden afkeu ring keek hij naar Elizabeths vrolijke kleren voor hij een troostende hand op Sarahs schouder legde en haar ge zwollen buik opnam met de goedkeurende blik van man die al tien kinderen verwekt heeft. „De Heer geeft, mevrouw Onedin, en de Heer neemt. Zijn wil geschiede." „Amen", antwoordde Sarah plichtmatig. Maar duizenden gedachten woelden en tolden door haar brein. Het was typerend, gewoonweg typerend, dat Eliza beth op een ogenblik als dit kwam binnenvallen. Sarah had zich het toneel reeds lang voorgesteld. Al van af het moment dat haar schoonvader de eerste aanval kreeg. In zijn laatste ogenblikken zou alleen zij aan zijn bed zitten. Elizabeth, wier aanwezigheid zelfs de Engel des Doods van zijn stuk zou brengen, zou hier- of daarheen weggestuurd zijn, ergens heen. Robert zou beneden op de winkel passen en James zou op zee zijn. De aanwezigheid van ds. Samuels was een onverwachte meevaller. Als be dienaar des Goddelijken Woords zou hij kunnen getuigen van die laatste ontroerende ogenblikken als de oude man, in Sarahs geestesoog, naar haar hand zou reiken. Met stervende lippen zou hij vergeving vragen voor zijn vroe gere hardvochtigheid tegenover haar en Robert. Want hij was zo'n vrek geweest, zo gemeen als garen van drie cen ten de el, iemand die iedere cent omdraaide en Robert behandelde als oud vuil en hen beiden als slaven. En dan, met zijn allerlaatste ademtocht, zou hij nog juist ge noeg kracht verzamelen om de winkel aan Robert na te laten. Het was niet meer dan billijk. Robert was de oud ste zoon. De winkel kwam hem rechtens toe. Die was van hen. Van hen beiden! Ze hadden zo hard gewerkt. Niemand, niemand kon hun de winkel nu ontnemen! Maar u stond Elizabeth daar, geurend naar parfum, op gedirkt als een straatmadelief en met krokodilletranen in haar grote blauwe ogen. Elizabeth was altijd zijn lieve ling geweest. Van jongs af aan verwend. Onbeheerst. Ei genzinnig en zelfzuchtig, en met geen andere wensen re kening houdend dan- de hare. Maar dat zou anders wor den als zij de winkel eenmaal hadden! Dan zou ze moe ten -werken voor haar brood - daar zou Robert wel voor zorgen. Maar nu stond Elizabeth daar, geurend naar parfum, op- even, en Elizabeth zou zien? Ze ijsde van de gedachte. Zouden ze op het allerlaatste moment van hun geboorte recht beroofd worden? O God, zuchtte ze, waarom waarom sterft hij niet? Sarah bemerkte dat ze haar adem had ingehouden en dat ds. Samuels' vingers zich samentrokken op haar schou der. Er scheen opeens een stilte in de kamer te heersen, een rust en ontbreken van geluid. Er hingen stofspikkel- tjes in de stralen van de hete augustuszon. Opeens zwom de kamer in een groene droom toen de zachte, blanke vin gers van ds. Samuels het kwastje van de rolgordijnen pakten en die voorzichtig neerlieten. „Laat ons bidden", hief hij aan, „voor de ziel van de dierbare ontslapene." zij. „Jazeker, antwoordde de zi geunerin, „maar kent u hun kracht wel? Zij geuren alléén 's nachts en kunnen een mens in bodemloos diepe slaap bren gen, waaruit hij pas laat wak ker wordt met herinneringen aan vreemde dromen". „Juist", merkte de koopmans vrouw op, „Vul dit mandje vol met die bloemen". Hiermee haastte zij zich naar huis. Daar stak zij heimelijk een stukje uit elke meloen tot diep in het hart, stopte er zo'n gele bloem in en maakte het wat weer onzicht baar dicht. Die avond zette de vrouw een zeer sterk gekruide maaltijd op tafel. De koopman vond de ge rechten wel bijzonder scherp en verlangde dan ook naar een na gerecht dat het vuur in zijn bin nenste zou blussen! Tot zijn vreugde werd een mooie meloen opgediend en de man moest toe geven dat meloen werkelijk het enige was, dat nu volmaakt zou smaken. Hij sneed de vrucht open Dèèr lag, tussen het roze vruchtvlees met de zwarte pitten een gele bloem te stra len! „Hoe is het mogelijk! Een meloen waarin een bloem groeit!" riep de koopman uit. „Heb je nog meer meloenen?" „O ja," antwoordde zijn vrouw. „Een hele partij". Zij liet ze binnenbrengen en de man sneed ze allemaal open: in elke me loen bloeide een gele bloem. „Bij wie heb je ze gekocht?" vroeg de kruidenkoopman. En de vrouw noemde de naam van de vruchtenverkoper bij wie ze de partij meloenen gekocht had. „Wel", zei de man, „ik stuur dadelijk een boodschap naar die verkoper om hem te vragen morgen bij ons te komen eten, uit dankbaarheid voor zulke me loenen! Toen de kruidenkoopman die nacht sliep, stond zijn vrouw op en verzamelde de gele bloemen uit alle meloenen. Nu geurden ze bedwelmend Zij legde ze bij het bed van haar man, maar ging zelf onder de open gaande rij aan de andere kant van het huis zitten wachten. Tegen de morgen haalde zij de bloemen weer weg. Ze waren nu verlept, maar zij legde ze terug in de opengesneden meloenen die ook niet fris meer geurden. De kruidenkoopman sliep een die pe slaap en werd de hele nieu we dag niet wakker. Hij wreef zich pas de ogen uit, toen zijn vrouw hem 's avonds wakker schudde met de woorden: „Onze gast, de meloenenverko per is aangekomen". Haastig kleedde de slaper zich aan. Men ging meteen aan tafel en de kruidenkoopman begon dadelijk te spreken over de meloenen die zo heerlijk waren om de brand na scherpe spijzen te blussen. „Maar dat er meloenen bestaan zoals de uwe, met een bloem in hun hart, dèt wist ik niet". Nu zei de vrouw vlug: „Waar heb je het over? Zoiets bestaat hele maal niet". De vruchtenverko per gaf haar gelijk: zoiets be staat niet. Maar de kruidenhan delaar hield vol dat hij ze giste ren toch gezien en gegeten had!! Daarom had hij toch de vruchtenverkoper uitgenodigd, uit dankbaarheid? .Welnee", zei de vrouw, „je hebt hem uitgenodigd omdat er geen vrucht te bedenken is die beter de brand van scherpe spijzen blust, dan de meloen". „En die gele bloemen dan?" riep de man boos. „De ene meloen na de andere sneed ik open en tel kens lag er een bloem in te bloeien. Ik heb er trouwens de hele nacht en de hele dag over gedroomd". „Dat is het hem juist", wist de vrouw, „je hebt het allemaal maar gedroomd. Zulke dromen krijg je als je alleen maar denkt aan lekker eten en keu kenkruiden. Pas maar op dat je je verstand er niet bij verliest", e meloenenverkoper hield be leefd zijn mond. „Spreek hier niet verder over", vroeg de vrouw hem. En aangezien zij een lieve vrouw en een goede klant was, beloofde de meloe nenverkoper het. Aan het ver stand van haar man twijfelde hij Vanaf die dag zette de vrouw de stbel van haar man zo, dat hij de geuren van tuinen en parken in zijn neus kreeg, in de plaats van keukengeuren. Nu zag de knuidenhandelaar voor het eerst sinds zijn jeugd weer blauwe lucht en wazige bergen, vijvers, bloemen en siergroen, mooi en fris. Hij besloot méér frisse lucht door zijn kantoor en pak huis te laten waaien, want hij was werkelijk bang bedwelmd te raken door de kruiden en zijn verstand te verliezen. Als hij zo naar buiten zat te kijken, ging de vrouw rond in haar tuin. En voor het eerst na lange tijd, zag de handelaar wat een aardige vrouw hij had! Hoe slim zij daarenboven wel was dèt heeft hij nooit begrepen. We gaan een olifant van papier maken. Die is ook niet zo groot en zo zwaar. Vouw een stevig stuk papier dubbel en teken daarop wat je op het voorbeeld ziet. Je mag ook overtrekken. Aan de andere kant hetzelfde tekenen. Het stuk waarin het kruisje staat, zijn de oren. Die moet je op de stippellijn losmaken en naar boven buigen. De kop is het stukje Y en de slurf het stukje Z. Die moet je zo vouwen als op de tekening, waarop de olifant te zien is. Niet zo moeilijk als je even goed uitkijkt. De raket, die naar de maan moet, is een beetje de richting kwijt geraakt. Hij vliegt nu naar een andere planeet, die veel verder van de aarde verwijderd is. De letters staan erop. Zet ze in de goede volgorde en je weet hoe hij heet. Let wel op. Bij ons zetten ze er nog de letters U en S achter. Om je nog wat te helpen: het is een zeegod. Oplossing vorige week Als je goed hebt geteld, zijn het dertig auto's. Ca met een blinddoek om in een kring staan, die wordt gevormd door vriendjes of vriendinnetjes of allebei, "e mosten elkaar met de hand vasthouden en zingen een stukje van een liedje. Dan wijst de ge blinddoekte er een aan die één er.ke'e toon moet zingen: dus geen zin van een liedje, nee, niet meer dan één toon. Wie geblinddoekt is, moet raden wie dat toontje zong. Daarom moet je goed luisteren als het stuk van het liedje met zijn allen wordt gezongen. Heb je goed geraden, dan gaat de ander in de kring staan. Ook met een blind doek voor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 6