Henri de Greeve 7i IK HEB MIJN LEVEN LANG OP EEN KLEIN FIETSJE GEREDEN TUSSEN MASTODONTEN J V.'H?. „IK BEN GEEN TACHTIG GEWORDEN OM ALLES TE LOOCHENEN WAAR IK 0011 IN HEB GELOOFD'' Berg en Da! Henri de Greeve, agen pas gestrikt op zijn geheime telefoonnummer in Berg en Dal, twijfelt eerst luid ruchtig aan het nut van een in terview. „Wat moet een ouwe bok als ik nou nog voor nieuws vertellen? Mijn lieve meneer, wat ik ooit gedaan heb, interes seert uw lezers toch niet meer. Ik heb mijn werk bijna af en staat in een gedicht, dat ik voor mijn 80e verjaardag gemaakt heb. Als u uw adres opgeeft, zal ik het u toesturen". Na enig aandringen, waarbij zijn éénmans-kruistocht voor nood gevallen in Nederland enkele malen met nadruk ter sprake is gebracht, stemt hij pas toe in gesprek. „Als u persé die e reis wilt ondernemen, zult u daar gegronde redenen voor hebbes", roept hij plotseling, „ik wacht op u in het cafeetje tante Mina bij mij aan de overkant. Dat praat wat gemak kelijker dan in een kale spreek kamer van de paters". Op het afgesproken uur zit hij in het verwilderde voortuintje van tante Mina zijn ochtendkrant te lezen. Een boom van een grijs aard in een zandklurig pak, zwarte, geplisseerde bef en een de randen vergeelde pries terboord. Als hij zijn begroe tingswoorden over het houten hek werpt, blijkt zijp stem nog altijd de vertrouwde vèrdragen- de nagalm uit zijn gloriedagen te bezitten. Ook de manier, waarop hij later zijn volzinnen kneedt met reeksen van ad jectieven, die hij staccato op el kaar stapelt: dit is een vrouw, geslagen, gepest, vernederd, een doodvermoeid moederdier, de wanhoop nabij maakt dui delijk, dat zijn legendarische predikerstechniek nog puntgaaf is. Vele generaties hebben de kerk banken in alle vaderlandse dio cesen gevuld om hem of zijn in 'ruine pij gehulde oom Borro- neus de passie te horen preken. Zeven lijdensmeditaties in één vastenweek waren voor deze welsprekende boodschappers van de Heer eerder regel, dan uitzondering. In diezelfde, tijd was het wekelijkse Lichtbaken een KRO-topper, die amuse mentsprogramma's met Peter Pech en de Bonte Dinsdag- avondtrein in luisterdichtheid ruimschoots overtrof. Ruim 20 jaar geleden wierp Henri de Greeve zijn laatste Lichtbaken de ether in, maar nog dagelijks brengt de postbode brieven naar zijn bescheiden bungalow, die gedrenkt zijn in het heimwee naar Gods goede oude tijd. Ook wordt nog regelmatig geïnfor meerd naar zijn solotoneelspel „Het Vierde Beest", dat hij 200 maal opvoerde en naar zijn ge bedenboek „Gebed zonder end". „Misschien ligt het nog hier en daar in een antiquariaat", meldt hij korzelig, „de uitge vers durven een herdruk niet meer aan. Gebedenboeken zijn uit de tijd. Er is géén vraag meer naar, sinds schreeuwlelij kerds beweren, dat God dood Met een zware tas tegen zich aan geklemd gaat hij voor naar de mooie kamer van Mina, een schemerige ruimte achter de oude gelagzaal met wanden, die van de zoldering tot de vloer gevuld zijn met foto's van man nen en vrouwen in zwarte, zon dagse kleren. Boven een kast hangt een portret in gedempte kleuren van Maarten Luther, die het hele gesprek kritisch zal volgen. „Mina is uit een protes tants geslacht", heeft de Greeve al in de tuin onthuld, „maar het is een goeie vrouw. Daarbij zet ze ook nog eens beste koffie. Beter dan bij de paters aan de overkant". Zonnelied Hij kiest voor zichzelf de trijpen leunstoel bij de haard uit, gooit zijn tas op de grond en zegt dwingend: „Alles, wat u wilt weten staat dus in dit gedicht. Misschien is het het eenvoudig ste, als ik het even voorlees". Hij zet zijn bril op en begint ge bogen en aarzelend te lezen: „Mijn God van kindsaf aan, heb ik in U geloofd. Gij telt de ha ren van mijn hoofd. Zo telt Ge getal. Een decimaal, een breuk"; Bij het voorlezen last hij steeds grotere pauzes in. Uiteindelijk fluistert hij nog slechts en ko men de woorden hortend over Wie Henri de Greeve bij gelegen heid van zijn 50-jarig priester feest een geschenk wil geven, kan dat maar op één manier doen: namelijk door een jubi- leumgave te storten op giroreke- rekening 87.76.34 van de aktie „Noodgevallen in Nederland" t.n.v. H. de Greeve. zijn lippen. „In mij hebt Gij uw leven uitgestort. In mijn heelal. Oneindig klein, oneindig groot, zet Gij, dag in dag uit, nacht in nacht uit, miljoenen cellen, ze nuwen en weefsels, met spieren en peezen, de trekkers en de strekkers, voortdurend onder stroom, terwijl, in doodse stilte miljarden seinen flitsen, van hoofd naar hart en hand en oog en voet en tand. 't Is er stil en alles gaat zijn gang van zelf, geruisloos. Geen voetstap wordt gehoord in dit atoombedrijf. Geen spiedend oog, dat tuurt naar 't trillen van een naald en wijzers controleert. Geen hand draait aan een knop, want Gij O Albeweger, zijt d'enige Mon teur, die dit atoomgeweld van cel en moleculen, miljarden in getal vol onbekende raadsels beheerst en reguleert". De lange stiltes tussen zijn woor den vullen zich op met geluiden van buiten: auto's, die tegen de heuvel klimmen, gedempte stemmen uit het café. een deur, die dicht valt. Hij zit roerloos in de stoel, de armen op de leu ning, turend naar het papier, dat tussen zijn vingers trilt. Toch hebt Ge mij geleid met Uw voorzienigheid" vervolgt hij langzaam, „door het moeilijk avontuur van tachtig jaren lang, geleid van uur tot uur. Wat kon Gods kerk verwachten dan, van zo'n verlegen jonge man, die weinig weet, nog min der kan? Gij hebt aan mijn oor Uw mond gelegd en alle woor den vóórgezegd. Uw woord is vroom, Uw woord is echt. Het was moeilijk en het was mooi. Gij waart te goed voor mij, Gij hebt mijn jeugd verblijd, ook in dit late uur". Weer duurt het zwijgen lang. Hij kijkt naar de namaakpers op de grond en schudt zijn hoofd: ,Ik leg als Job mijn handen op mijn mond. Mijn woord is machteloos, mijn woord is krachteloos. Het is menselijke taal. Gij waart te goed". Op dat moment komt Mina bin nen om te vragen, of de heren nog koffie lusten. Ook zet ze een schaaltje brosse koek in het midden van de tafel. Hij wacht, totdat ze de deur ach ter zich heeft dichtgetrokken en spreekt dan pas verder, lang zaam en nu bijna niet te ver staan. Aan het einde veegt hij met een witte zakdoek twee tra nen uit zijn ooghoeken. Hij glimlacht en zegt: „Sorry, maar in dit gedicht ligt mijn hele leven. Vijftig priesterjaren, vijftig jaar knokken voor mijn Heer. Ik heb gedaan, wat ik kon. Niet veel, ik weet het, daarvoor miste ik de gaven. Nu, aan het einde van de reis maak je voor jezelf de balans op. Ik ben niet bang voor de dood, ik heb een ijzersterk li chaam en volgens Bartje moet ik 100 kunnen worden. Maar als het morgen gebeurt, vind ik het ook goed. Dan zal ik Hem niet langer in een spiegel zien, maar van aangezicht tot aangezicht vóór Hem staan. En ik zal Hem dit gedicht als mijn testament geven. De tranen, die u zojuist zag, zijn tranen van onmacht". Henri de Greeve op weg van zijn bungalow bij de paters naar het café van tante Mina aan de overkant. "Ze is van protestantse huize, maar ze zet betere koffie dan de poters. laaans Even later, sprekend over zijn jeugd, heeft zijn stem weer de vertrouwde cadans. Uit zijn tas heeft hij een stapel brieven ge pakt van mensen, die zijn hulp hebben gevraagd. Terwijl hij ze herleest via de bril op de punt van zijn neus zegt hij: ,Wat nu met de kerk gebeurt is natuur lijk verschrikkelijk. Alles wordt versjacherd, verkwanseld. Er is op dit moment een ongelooflijke decadentie, de jeugd wordt op dwaalsporen geleid. Maar toch wanhoop ik niet. Tegen de grootheid van het christendom is nu eenmaal niks opgewassen. Lees de geschiedenis van de kerk er op na en je zult steeds dezelfde conflictsituaties tegen komen. Door de eeuwen heen hebben de mensen van het le ven een rotzooitje gemaakt, hebben ze God vertrapt. Maar de kerk kwam er telkens weer bovenop. Pak de verrijzenisbrie- ven van Paulus. Ze gaan als een mes door je ziel. Hij schrijft: „Gods hart is altijd groter dan ons hart". Dat is ook in deze tijd de grote openbaring: die crisis is niks nieuws. Vanzelf komen er mensen naar voren, die tegen de stroom oproeien. Die het niet langer pikken, dat Gods kerk wordt afgebroken. Een als Cornelia de Vogel in Utrecht heeft eindelijk haar mond open gedaan en een schitterende ge loofsbelijdenis geschreven. Als je die leest is er geen ruimte voor wanhoop meer. De tijd de schreeuwers en de blaaska ken is voorbij en nu zijn de mensen weer aan de beurt, die op de puinhopen de oude kerk opnieuw bouwen. Het is mis- schien een handjevol, waar we straks mee verder gaan. Maar dat geeft niet. Christus is zelf ook met 12 mensen begonnen". Hart van goud Hij werpt een bulderende lach in Mina's nette kamer. Heft een reusachtige hand en roept: „Ik ben geen 80 jaar geworden om alles te loochenen, waar ik ooit in geloofd heb. Ik geloof nog precies, zoals mijn ouders eens geloofden. Mijn vader was een geweldenaar met een witte baard, een Amsterdammer met een hart van goud. Van hem heb ik geleerd wat praktisch christendom is. Hij kende over al in de stad arme mensen en om de haverklap haalde hij bij ons thuis de linnenkast leeg om ergens in de Jordaan of op Kat tenburg een gezin in de kleren te helpen. Mijn moeder heeft hem altijd laten begaan. Nooit gejammerd, nooit gezegd: „Man wat doe je nou?" Mijn moeder was een engel. Ik lees ook op zondag in mijn huiskapelletje nog steeds de mis in het Latijn. Wat is er mooier dan het Credo? Ik geloof en ik kom er rond voor uit. Vijftig jaar ben ik nou gelukkig ge weest met het Latijn en nog elke dag geniet ik van die schit terende universele formulerin gen in die taal. Ik peins er toe vallig niet over om die rijkdom weg te gooien. Elk mensenleven heeft maar een paar hoogtepunten. Kadootjes uit de hemel. Voor mij was het een hoogtepunt, toen ik als jon getje misdienaar werd in de Krijtberg aan de Singel in Am-" sterdam. Het tweede hoogtepunt was, toen ik vijftig jaar geleden in diezelfde kerk mijn eerste mis opdroeg. Die momenten heb ik vereeuwigd in een aquarel, dat ik geschilderd heb, toen ik vorig jaar op eerste kerstdag 0ft werd. Als kunstwerk is het m schien een prul. Het kan me niet schelen. Ik schilder voor mijn plezier en iedereen mag het lelijk vinden. Op dit aquarel sta ik gebogen voor het altaar en het Sacrament, dat het mid delpunt moet zijn van elk pries terleven. Denken en danken Op 15 augustus ben ik 50 jaar priester en dat mijn dooie eentje, ties en toespraken tijdig terugtrekken ergens in Nederland denken, te danken en te bidden. Als de mensen tóch wat willen geven kunnen ze het beste mijn werk voor de noodgevallen in Nederland steunen. Zeg nou als jeblieft niet, dat in dit welv; rende land geen armoe mee geleden wordt. Want ik kan met voorbeelden uit de praktijk het tegendeel bewijzen. Mensen, die het zelf goed hebben, kunnen het begrip niet meer opbrengen. Maar ik zeg je dit: armoe is er ook nog in 1973. Ik kan je ber gen correspondentie laten lezen van wanhopige mensen, die zijn stukgelopen. En elke brief is een verhaal. Elke kreet om hulp is een verhaal. Verhalen van gesjochte mensen, die de harde reis niet hebben gehaald. Natuurlijk is er Sociale Zaken. Ik werk zelfs nauw samen met alle instanties. Maar de mazen van het overheidsnet zijn nog altijd groot genoeg om een stumper door te laten. Voordat ze bij het loket het waterdichte bewijs hebben geproduceerd, dat ze ka pot zijn, is het vaak al te laat. Daarom komen ze bij mij. Ik vraag niet; ik loop bewust het risico, dat ik bedonderd word. Het zal me een zorg zijn. Als mensen bij me aankloppen kan ik ook zeggen: „ga maar een deur verder. Met jouw ellende heb ik niks te maken". Ik durf dat risico niet te nemen en pak uit mijn noodkist zolang er wat in zit. Toen ik die rubriek in de Nieuwe Linie nog had, schreef ik over een noodgeval hier in de buurt. Een gezin leefde in een be schimmelde kelder. Man was "Tegen de grootheid van hef Christendom is niks opgewassen" een schilder, die door gekonkel uit de running was geraakt. Ik kreeg een briefje van iemand uit Nijmegen, die schreef: „dat is van A tot Z gelogen. Zulke gevallen bestaan niet meer in Nederland. U heeft alles aange dikt om geld uit de zakken van goedgelovige mensen te klop pen". Ik heb die mensen met een opgebeld. Ik kreeg de vrouw aan de lijn en tegen haar heb ik gezegd: „De mensen, over wie ik schreef, wonen vijf huizen van U vandaan in dezelf de straat. Ga zelf kijken en zeg me, of ik overdrijf". "Geen in teresse", riep die vrouw, "mijn man en ik hebben wel wat be ters te doen". Eénmonsgevetht Zulke reacties krijg je vaak. Je werkt nu eenmaal anoniem en hangt de ellende van anderen niet aan de grote klok. Het is en blijft een taai éénmans-ge- vecht van een ouwe mar, die soms ook denkt: "wat haalt het eigenlijk uit?". Dan lees je in de krant over de zoveelste mammoet-actie die in één klap 22 miljoen heeft o- geleverd. Prachtig, denk ik. Ik ben echt niet jaloers op de men sen, die zulke acties voeren. Al leen loop ik het gevaar, dat ik zelf in het gedrang kom. In die 80 jaar heb ik nog nooit 1 mil joen gulden bij elkaar gezien. Maar gelukkig heeft Gods voor zienigheid me ook nooit echt in de steek gelaten. Ik heb soms het gevoel, dat ik mijn hele leven al op een snel weg rijd. Links cn recht» dende ren de mastodonten, de kapitale vrachtwagens. Ik zit daar op mijn fietsje tussen Dat is het leven van een priester. Ik heb geprobeerd om het zo goed mogelijk te doen. Straks zal ik hierboven op de cindrekening wel zien, of ik al die jaren niet met verlies heb gedraaid". LEO THURING Foto's: MILAN KONVALINKA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 13