Érn,
lp
^p
De zigeuners
die het niemand
naar de zin
konden maken
SSKSES-wsaarsm
DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD
dé familie ashlon
llllllilflIIIISill
ZATERDAG 10 MAART 1973
LEIDSE COURANT
PAGINA 16
Juniorenhoek
f
AFLEVERING 70
De tijd verstreek gestadig. De zomer ging
over in de herfst. Het werd steeds vroeger
donker, tot Edwin in het donker de rivier
overstak, als hij van zijn werk naar huis
ging. Hij leunde over de reling en zag het
licht niet meer in het rimpelende water
weerkaatsen. Hij kon de horizon niet meer
zien en er weerkaatste ook geen licht van
de huizen in het water.
Hij herinnerde zich hoe het vroeger glins
terde en flonkerde, en nu zag hij alleen
oaar duisternis.
hem was het ook donker. Het leven leek
uit de dag geweken en uit de mensen met
wie hij die dag had doorgebracht.
Enige maanden geleden was de vergeetach
tigheid en de traagheid van zijn vrouw
hem opgevallen. Ze was altijd moe en lus
teloos. De glans was uit haar ogen verdwe-
Soms sloeg hij haar in de keuken
gade, als ze voor het fornuis stond of aan
de tafel zat. Het leek dan alsof zij er niet
bij hoorde, totaal afwezig was. Ze zat soms
i de kamer en als er iemand binnen
kwam, leek het haar moeite te kosten, iets
te zeggen.
Hij was ook moe, maar hij droeg het op zijn
schouders en hoewel ze een beetje doorbo
gen en hij het gewicht zwaar op zich voel
de drukken, probeerde hij door te zetten.
Hij sloot zijn ogen en probeerde de stilte om
hem heen te vergeten, een andere kant op
te kijken wanneer hij Jeans blik ontmoette
en het verwijt te negeren dat hij erin las.
Hij naderde zijn huis. Het pakje onder zijn
arm gleed weg. Hij ving het op en klemde
het steviger vast. Het was een stuk ham,
een geschenk van Sefton voor hun kerstdi
ner. Edwin trok zijn schouders op en zette
de kraag van zijn jas op. Het was koud en
hij voelde de wind in zijn gezicht snijden.
De kou drong tot op zijn lichaam door en
hij rilde. Hij was benieuwd of het de vol
gende dag zou sneeuwen en of ze een witte
kerst zouden krijgen. Hij dacht even aan
de prentbriefkaarten, waarop de wereld zo
mooi leek en de zon op ongerepte sneeuw
scheen. Toen keek hij om zich neen en
tuurde in het donker.
Het was de avond vóór Kerstmis, maar deze
was heel anders dan sommige welke hij
zich herinnerde.
Alles was anders en hij vroeg zich af of ze
ooit nog weer gelukkkig zouden kunnen
Edwin ging zijn huis binnen, trok zijn jas
uit, zette zijn hoed af en hing ze op hun
vaste plaats. Jean hoorde hem. Ze was in
de keuken.
„Zou Philip eraan denken zijn bonkaart mee
te brengen als hij naar huis komt?", vroeg
ze. „Als hij het vergeet, zullen we erg zui
nig met de boter moeten zijn."
„Hij komt pas tweede kerstdag", antwoord
de Edwin. „Hij belde me op kantoor op en
zei, dat er die dag een speciale trein voor
hen rijdt".
Ze hadden enige dagen tevoren het bericht
ontvangen, dat Philip thuis zou komen. Hij
was de vorige maand van Kaïro teruggeko
men, waar hij met oogletsel in het hospi
taal had gelegen.
„Wat is dat?", vroeg Jean, naar het pakje
onder zijn arm wijzend.
„Het kerstoffer van Sefton. Hij gaf het me
vanmorgen".
„Zeker van de zwarte markt?", vroeg ze.
Edwin wist dat zij Seftons geknoei op de
zwarte markt afkeurde. Edwin had zich er
al bij neergelegd. Een fles whisky of een
stuk spek maakten het leven teminste een
ietsje aangenamer.
„Natuurlijk, Jean, maar dat hoeven wij toch
niet te weten."
„Ik raak het niet aan. Wij weten het en
daarmee uit."
Ze ging zitten en Edwin zag een trek van ont
roering op haar gezicht. Ze dacht aan iets
dat haar van streek maakte.
„Voedsel komt met schepen, Edwin", zei ze,
„schepen die bemand zijn met jongens als
onze Robert. Je hebt altijd je principes
voor dat soort dingen gehad, maar die
schijn jij ontrouw te zijn geworden. Nu ik
de mijne schijn te hebben gevonden, schijn
jij de jouwe te hebben verloren".
Edwin had Jean in maanden niet zo meege
maakt. Ze was zwijgzaam en omzichtig ge
weest. Na Roberts dood had ze steeds min
der haar emoties getoond en zich steeds
meer in zichzelf teruggetrokken.
„Ik heb mijn principes verloren op de dag
dag ik in jouw familie trouwde, toen ik
mezelf verkocht."
„Toen je met mij trouwde, bedoel je?"
Edwin keek haar aan en vroeg zich af waar
om man en vrouw zó met elkaar moesten
praten. Zijn woede nam af en hij voelde
het verlangen, het goed te maken. Hij wil.
de dat ze weer zouden worden, zoals toen
ze pas getrouwd waren. Hij verlangde,
naar troost van haar. Naar enige liefde.
„We moesten niet zo tegen elkaar te keer
gaan", zei hij. „Je moet me niet dwingen,'
zulke dingen te zeggen. Er moet toch een
beetje begrip tussen ons zijn een beet
je verdraagzaamheid een beetje mee
gevoel."
„Verdraagzaamheid, meegevoel. Hoe kan ik»
verdraagzaam en meevoelend zijn? Hoe
kan ik vergeven met de herinnering aan
zoon, mijn lieve zoon, die voorgoed weg is.''
een zoon die ik nooit meer zal zien? Mijn,
Edwin dacht weer aan het moment toen hij(
de papieren had ondertekend, die Robert
nodig had om naar zee te kunnen gaan. De
jongen had het zelf gewild, hij had zijn zin.
nen erop gezet. Al zijn vrienden waren ge
gaan en Edwin meende dat het wreder zot
zijn geweest hem tegen te houden dan hen»
te laten gaan.
Hij wist echter, dat Jean hem de gevolge
ervan nog steeds kwalijk nam. Zij gaf hen
de schuld van Roberts dood en van he
verdriet dat zij er door leed.
Die beschuldiging lag in elk woord dat ze te
gen hem zei en in haar ogen. In de manier
waarop ze zich tegenover hem gedroeg. Al
tijd was er die beschuldiging. Het zou al
tijd zo blijven.
Dit was voor het eerst in een lange tijd, da^
ze erover hadden gesproken. Daarvóór hat
het als een kankergezwel tussen hen be
staan, maar nu had het zich geopenbaard
„AI die maanden heb je het in je opgekropt»
en vóór je gehouden", zei hij. Op dat mo
ment wenste hij vurig dat ze nader tot ei*
kaar zouden komen en er tenminste wees
een soort kameraadschap tussen hen zot»
ontstaan, dat ze alle lief en leed zouda
kunnen delen. „Keer je niet van me afj
toe, blijf bij me en laten we de dingen sa^
men onder ogen zien. Toe, Jean, keer ji
niet van me af."
Hij stak zijn hand uit en raakte haar schou
der aan, in de hoop dat ze hem zou top|
staan dat hij haar tegen zich aan trok. Hi
wilde haar hoofd op zijn borst voelen en d
prettige warmte van haar lichaam tegen,
het zijne.
Maar haar lichaam was koud en hard.
Ze keerde zich af en leek ineen te krimpe
toen hij haar aanraakte. „Raak me niet
aan", zei ze, „raak me nooit meer aan."
Er klonk zoveel venijn, zoveel haat in haai'
stem, dat het Edwin het gevoel gaf dat ze
in plaats van man en vrouw, twee in di
hel opgesloten gevangenen waren.
Het was alsof er nooit iets tussen hen haf
bestaan.
(wordt vervolgd)
Op veler verzoefe weer een aantal mensen die schijnbaar precies hetzelfde zijn. Dat denk je maar. Niet meer dan twee van die
zien er eender uit. Weten jullie welke twee?
Een woonwagen reed naar De zigeunervrouw wachtte op
het zuiden. De donkerbrui- haar man. Toen hij niet terug
ne zigeuner met zijn takelende "™am, ging ze htm zoeken in
ogen mende het paard en rookte *e stad. Maar na-,wehjks zagen
zijn pijp. De vrouw met haar de bange mensen haar daar. ol
zachtglanzende ogen redderde ze riepen boze woorden en gooi-
in de wagen of zong. Haar
Als je eens een brief wilt schrijven aan iemand die dan denkt „wat
krijgen we nou?", moet je dit doen. Neem een halve theelepel bijen
honing en doe dat in een glas dat half gevuld is met water. Roer
lang tot de honing in het water is opgelost. Met een puntig ge
maakte lucifer of iets dergelijks ga je schrijven. Degene, die de
brief ontvangt, ziet niets, als je tenminste zo geduldig bent geweest
om hem pas in de enveloppe te doen als de onzichtbare inkt hele
maal droog is. Alleen als de ontvanger de brief boven een gloei
lamp houdt een bureaulamp bijvoorbeeld wordt door de warm
te het geschrevene zichtbaar. Als je dat wilt, moet je het met gewone
inkt, die dus wel zichtbaar is, erbij schrijven.
blauwzwarte haren vielen over
haar rug tot aan de enkels, zo
lang als de franje van haar
sjaal.
Bij dorpen en steden hielden zij
halt. Dan speelde de man viool
en niemand had het ooit mooier
gehoord. En dan voorspelde de
vrouw de toekomst van ieder die
haar de lijnen in zijn hand liet
den met stenen. "Je man zit in
de gevangenis, wij weten best
dat zigeuners gevaarlijk zijn!
Je konkelt met de slang die een
van onze kinderen heeft verslon
den. Heb je die slang meege
bracht? Maak flat je weg
komt!" De vrou«" maakte dat
zij weg kwam. Ze begreep hoe
gevaarlijk die koele plek bij de
bron was.
verder, want zij
mensen wel graag muziek hoor
den en graag de toekomst hoor
den voorspellen, maar zij wisten
ook dat niemand van zigeuners
hield: die donker» mensen wa
ren angstig betoverd. Zo reden
zij samen ver weg.
nen tussen de poelen bij de
bron. Terwijl zij dat deed, zag
zij in de spiegel van het water
hoe de gele ogen van de grijs
witte slag haar vanuit een boom
aankeken...
Op een dag hielden zij halt bij
«en bron. Het water sijpelde uit
de rotswand en verzamelde zich
in heldere poelïn tussen grote,
groenglanzende stenen. Hoge
bomen rondom hielden de plek
in een geheimzinnige schaduw.
In deze koelte, temidden van vlug glipte zij terug naar haar
het warme land wi.de het zigeu- wagen en zag wa» er gebeurde,
nerpaar een tijd blijven. Maar De slag kronkelde, sneller dan
verborgen achter boom en water kan stromen, naar de
struik leefde een grijswitte reu- pastei
zenslang. Dat wisten de zigeu- opengesperde kaken langzaam
van alles wat ze maar in voor
raad had een reusachtige pas
tei, zo groot als het kind dat de
slang had verslonden. Zij goot er
bovendien een les vol sterke Sterren kun je dikwijls zien. Maar ze zijn ontstellend ver weg. Ze
pruimenwijn in leeg. wijn die staan zo ver weg, zo ver van elkaar ook dat het voor een leek on-
haar man zelf had gemaakt. begrijpelijk is hoe groot het luchtruim wel moet zijn. Bijvoorbeeld:
Daarna legde zij de pastei op a[s we in een maanraket gaan zitten, die veertigduizend kilometer
een van de groenglanzende ste- per uur afiegti duurt het honderdentienduizend jaar eer we bij de
ster zijn die het dichtst bij het zonnestelsel staat.
op een wagen r.aar de bron.
Daar zagen ze dat de vrouw
niet gelogen had, De slang was
liet d'e door zijn wijd vastgebonden en met stenen ge- X/ORIGF WEEK
pHa if«k«n langzaam dood. Ze sneden de slang los en «vniwü
ners natuurlijk niet. De mensen naar binnen glijden. Daarna brachten hem in optocht naar QpiQCQIMG
In it stad verderop wisten het kroop hij terug naar de hoogge- ae stad. De arme zigeuner werd uriuaainu
legen boom en krulde zich daar
onder in wel drie kronkels over
elkaar.
wel. Nog niet lang geleden had
de slang een kind gegrepen, om
strengeld, doodgedrukt en ver
slonden. De stadsmensen waren een sjang ZOveel gegeten heeft,
bang van de bron. Hoe helder s,aapt h„ we, ppn week Maar
en fris het water ook was, me- omdat er zove.H sterke pruimen
de stad. De
vrij gelaten en zij vroegen hem: Weet je wat j,jj a||e zeedieren, zo
als je die de vorige week hebt
„Wat wil je hebben als belo
ning?".
wijn in de pastel had gezeten,
zou hij wel een maand slapen.
De vrouw, die zag dat de slang
vast sliep, knipte haar blauw
zwarte haren af fn vlocht daar
van een koord dat sterker was
dan ijzerdraad. Hiermee bond
zij de slang van kop tot staart
vast aan de boom. Toen nam zij
ten groenglanzende steen en D(, stadsmtnse„ v[rde„ dat heel
sloeg zo lang op het monster tot gek £n zij nUlS,crdeni -zigeu-
'Een pijp en een zak tabak", zei
hij. Driemaal vroegen zij hein
wat hij wilde hehoen en telkens
antwoordde hij hetzelfde. Be
greep hij dan niet dat hij veel
meer had kunnen vragen? Ja
wel. Maar zigeuni.rs zijn trots.
Hij wilde niet méér hebben van
mensen die hem en zijn vrouw
zo belasterd hadden. En meer
had hij ook niet nodig.
De zigeuner nam zijn viool en
ging naar de stad om daar te
laten horen hoe juichend en hoe
verdrietig, hoe dansend en hoe
stil hij spelen kon. Maar toen
de mensen horden dat hij zijn
wagen had nee-gezet bij de
slangebron. werden zij bang
van hem. De een fluisterde wat
tegen de ander, de ander zei
hardop iets naar een derde
het duurde niet lang of alle
stadsmensen schreeuwden de zi
geuner toe dat hij iets met die
gevaarlijke slang had te ma
ken! Zo'n vreemde donkere ke
rel met zulk een toverachtige
viool, dat was een gevaarlijke
man. Zij pakten hem op en stop- Bange mannen wapenden zich
ten hem in de gevangenis. met sabels en stokken en reden De man nam het geld
gezien, hetzelfde is? Ze ademen
allemaal met kieuwen, behalve
de rob (zeehond) die met longen
ademt, zoals de
het dood was.
Blij liep de zigeunerin opnieuw
nar de stad en vertelde aan
de mensen dat :ii de slang had
gedood. Niemand wilde haar ge
loven, maar de moedige vrouw
zei: „Ga maar kijken en als ik
gelogen heb, dan mag je mij
ook in de gevangenis gooien."
ners zijn grie/.eüge mensen.
Zorg maar dat je nooit iets met
ze te maken hebt. Hoe eerder ze
weer weg zijn hot liever." En
tegen de zigeuners schreeuwden
ze: „Maak dat je wegkomt, jij
met je toverviool en jij met je
gekke afgeknipte haren! Hier is
wat geld voor je pijp en tabak
en laat je nooit meer zien."
i kocht
een pijp en tabak Hij was
lukkig, want hij had zijn vrij
heid terug, hij rockte
we pijp, zijn ene hand droeg
viool en de an ie re hield
hand van-zijn vrcuw vast.
Ook de vrouw was gelukkig,
had haar man t< rug, zij had
een gevaarlijke slang gedood
haar haren zouden vanzelf weer
aangroeien. Tot ze over haar
rug neervielen, tot aan haar
kels, even lang als de franje
van de sjaal.