Leo Duyndam cijferde zich nooit helemaal voor de wielersport weg ZATERDAG 3 FEBRUARI 1973 LEIDSE COURANT PAGINA 8 POELDIJK Leo Duyndam beeft zich nooit helemaal willen wegcijferen voor de wielersport. Dat kwam in vrijwel alles tot uitdrukking. In zijn denken („Roem en succes zijn natuur lijk eervolle zaken maar een 'brokje privégeluk is ook veel waard"), in zijn doen („Als ik train zie ik er na drie uur het nut niet meer van in") en in zijn laten („Ook nu denk ik vaak aan later, aan hoe het dan moet"). Maar het gevoel, dat hem steevast in een draaikolk van onzekerheid gevangen hield, is verdwenen; zijn evenwicht is teruggekeerd. Door scha en schande wijs geworden beseft hij wat kan en wat allemaal niet kan. En, wat nog belangrij ker is, waarom dat zo is. De vastberadenheid, dèt weten, is herkenbaar in zijn prestatiecur ve. Vooral in het zesdaagse- werk, tot voor kort het keizer rijk van Peter Post, is zijn aan wezigheid dit winterseizoen een garantiebewijs voor een van de ereplaatsen. In Rotterdam, wéér met een lauwerkrans beëindigd, is dat besef groter geworden. De erkenning, overal In d© internationale wielerwe reld losgeslagen, maakt hem zelfbewust. „Ik reken mezelf tot de twee beste baanrenners van deze winter". De opleving van de sportman" Leo Duyndam volgde op een perio de, waarin hij rust bij zichzelf vond. De keiharde verwijten over een gebrek aan karakter en over een tekort aan koersin- zicht werkten langzaam èn et fectief op hem in. Wanhopigheid („Ik wilde meer stoppen dan beginnen") vormde dan het ui terste alternatief. Steeds kwam het rechte pad weer in zicht, steeds leerde hij van wat er nu weer was gepasseerd. De over tuiging groeide dat hij in? de eerste plaats een baanrenner en daarna pas een wegcoureur was. Maar ook nu de 25-jarige Poeldijker zich als alom bewon derde vedette opricht heeft de twijfel hem soms nog in zijn macht. Zelden zal hij er r.bg over praten èn denken, want anders komt er weer zo'n som bere waas over zijn bestaan als wielerprof. Maar hij is soms zwak en zegt dan: „Dat wieler- wereldje benauwd me wel eens. Altijd maar dat sfeertje, dat af gestompte, het staat me soms erg tegen'. Ik zie dan al die mensen voor me, die al ik weet- niet-hoelang meelopen. Zij doen steeds hetzelfde, zij praten steeds maar over waar ze mee bezig zijn. Alsof er niets anders bestaat. Op zulke momenten mis ik altijd dat andere, die breedte. Dan denk ik vaak: Wat zou ik nou graag een goed en lekker gesprek hebben. Anders Deze ontboezeming typeert Leo Duyndam, de onbegrepene van heel lang. Het doen, omdat het moet, heeft plaats gemaakt voor het doen, omdat het kan. Aan gevuld met het zien van de over. Sympathieker ook, zoals toen zijn gevoelens op de wielerbaan ble ken: „Ik kijk onder het rijden vaak naar de tribunes. Een lol en eer; gein, dat de mensen dédr hebben. Je voelt je dan net een beest in de arena. God, wat benijd ik dat publiek dan. Wat zou ik ook graag eens zo lekker ontspannen wilier? zijn". Een begrijpelijke opwelling, 's Zomers blijft er weinig tijd En u is ook het winterseizoen nog volgeboekt. Het geld ver goedt maar een gedeelte. „Had ik die houvast niet dan stond ik er waarschijnlijk anders tegen over. Denk nou niet dat ik on verschillig ben, dat ik ht be lang en de waarde van blijven de vrienden en kennissen, die anderen maken, niet inzie. Zij kunnen een steun in de rug vor men en dat mis ik. Daarmee zal ik later geducht rekening moeten houden". Mens Leo Duyndam is als baanrenner meer mens geworden. Zoals hij zich vroeger buiten het gezichts veld van de renners gedroeg komt hij nu ook in het „wereld je" over. Zijn aanzien stijgt er door. „Als ik het niet hoef te rijden en ik moet contractueel toch in het sportpaleis blijven praat ik te genwoordig gemakkelijker, vrij er. Ik heb ook het gevoel me er •meer thuis te voelen.". De voor uitgang kwam toen haast vari- zelf. René Pijnen, die in de zes daagse van Milaan plaats moet maken voor Eddy Merckx, groeide met deze ontwikkeling mee. Hij begreep wat er in zijn „compagnon" omging. Het suc ces was geboren, de bewonde ring voor de twee-eenheid sloeg allerwegen los. Duyndam over die samenwerking: „Wij zijn in de klassementsprinten, waar je zo koud aart moet beginnen, misschien wat minder snel dan de anderen. Daarom zullen we waarschijnlijk nooit een koppel worden, dat het van een puntert- voorsprong moet hebben. Door dat nadeel (in Bremen bijvoor beeld, hdb) hebben we ook wel eens verlorer;. Maar meestal is het toch niet erg. Als René en ik warm rijden zit ik op de fiets met een air van: En laat nu de hele wereld maar opkomen. Mij kan niets ggebeuren. Of je een uur moet doorgaan, of nog driekeer zolang maakt dan niets •meer uit". De combinatie Duyndam-Pijnen heeft er ook een handje van de spanning tot het laatst toe op te voereri. In de fascinerende jach ten zijn beide renners vaak uren bezig voor zij hun prooi voldoende „slachtrijp" achten. Twijfelen ze dan nooit aan hun macht en hurt kracht? „Weinig. Je bent zo geconcentreerd in de weer met alles om je heen, dat je gewoon geen tijd hebt om on zeker te zijn. Je werkt helemaal naar dat éne moment toe. Ver gis je echter niet als ik in zo'n roes ben lijk ik op één brok ve nijn, op een brok ijzer". Metamorfose In de laatste Tour de France was van deze „metamorfose" al enigszins sprake. Vlak voor de start van het Franse prestige- evenement stelde Leo Duyndam zich op het standpaunt, dat bij het in zicht komen van de aller eerste berg de bezemwagen maar in zijn nabijheid moest komen rijden. Ploegleider Kees Pellenaars had zijn instemming daaraan gegeven, als de resul taten in de vlakke etappes ten minste voldoende tevredenheid schonken. Leo Duyndam, de plichtsvoHe prof, deed wat in zijn" vermogen lag, nam een ritzege Sn ont vangst en eindigde zesmaal in de „prijzen". Toen was zijn avontuur voorbij, bij het zien van! de eerste martelende hin dernis zette hij zijn fiets aan de kant en wachtte op comfortabe ler vervoer. Onthutste tegenstan ders wezen Leo Duyndam schimpend na en klaagden: Zie je wel een' renner zonder karak ter. Leo Duyndam bleef echter zichzelf en wist wat hij deed. „Als ik geen vijftig gulden meer kan verdienen zie ik niet in waarom doorgaan nog zinvol is. Om Parijs te halen misschien? Acht kom mou, dat zegt me niets. Anderen denken er an» ders over, dat weet ik. Maar zij vinden Parijs-halen een eer, een grote belevenis. Ze moeten soms van de fiets worden afge trokken, anders gaan ze er per sé niet af". Leo Duyndam weet eigertlijk geen raad met die on redelijke passie en die boven matige inzet. Moet hij daar nou bewondering of afschuw voor hebben? Hij weet alleen, dat hij het persé niet kan. „Ik ben voor het klimwerk veel te zwaar ge bouwd. Daarnaast heb ik er ook nog een ontstellende hekel aan". De Tour hoeft voor hem dan ook niet meer, al zal hij er als adjudant van Joop Zoete melk in de Gitane-ploeg toch weer aan moeten geloven. „Ie dereen denkt dat het allemaal zo mooi is als het lijkt maar dat is riiet waar. Ik heb het vo rige jaar renners meegemaakt, die bezeten van het uitrijden waren. Zij gingen tot het aller uiterste en waren toen nog be reid zich te laten duwen of trek ker;, daarmee boetes trotserend. Weet je wat het eind van het liedje was, al zal bijna nie mand het misschien willen gelo ven, dat ze nog geld moesten toe betalen". Ruif Dit alles belicht door de overtui ging dat er op de weg uit een ruif moet worden gegeten, waarvoor het een gedrang van jewelste is, en door de weten schap dat de voorbereiding erg veel van een renner vergt, heeft de Poeldijkse tempobeul wel eens weerbarstig gemaakt. Hij zag het dan niet meer zo zit- tert en spotte met zijn krach ten. „Die momenten waren in derdaad zeer ondoordacht. Ik vlamde en zag wel waar het schip strandde. Op de baan heb ik die roekeloosheid nooit ge had". HANS DE BRUYN Wielerwereld wil in Leo Duyndam de opvolger van Post zien „Dat hele afgestompte wereldje staat me vaak erg tegen' Rust in de zesdaagsetempels. Leo Duyndam denkt dan aan alles wat plaatsvindt. De fiets wordt op de auto gemonteerd: een nieuw avontuur wacht Tuinieren is een bezigheid, die Duyndam graag doet. Hij heeft er helaas zelden tijd voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 8