Hoe de vos en de beer hun buit verdeelden DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD ZATERDAG 3 FEBRUARI 1973 LEIDSE COURANT PAGINA 77 Juniorhoek Maar de beer hield het nest ste vig vast. „Ik verdeel", zei hij, en maakte dri» hoopjes van goud en zilver, precies gelijk aan elkaar. De vos vroeg: „Voor wie is dat derde hoop je?" De beer bromde: „Dat is voor de ene ganzepoot die jij onderweg hebt opgegeten". „Beer", loog de vos plechtig, ,,ik zweer dat die gans maar één poot had. Als het niet waar is, mag ik levenslang honger lij den". „Doe dat dan maar", zei de beer en veegde al het goud en zilver met één zwaai bij el kaar in het nest en verdween ermee tussen de bomen. „Beer! Beer! Kom terug!" smeekte de vos. „Ik geef het toe, ik zal het uitleggen". Maar de domme beer was wijzer geworden. Hij hield zich doof en ging nooit meer met de vos op stap. Hij bracht de schat naar zijn hol en als niemand die daar ooit heeft weggehaald, ligt hij er nog. Want een beer heeft geen plezier in die glinsterdin- gen. Dat hebben alleen maar eksters. En mensen. Een nog jonge, domme beer sjok te zó hongerig door het bos, dat zijn maag knorde. De andere dieren dachten: „Als een beer praat, knort hij, dus hij loopt in zichzelf te praten". Alleen de slimme vos hoorde het verschil. „Deze jonge beer heeft een lege maag en dat is heel wat anders!" De slimme vos sloop naar de beer en vroeg:, „Arme jongen, hoe komt het dat je zo'n honger hebt?" De beer antwoordde: „Ik had mijn zinnen gezet op een hol vol konijnen en heb er dag en nacht voor op de loer gelegen. Maar nee hoor, ze hielden zich schuil en al die tijd heb ik niets gege ten. Thuis heb ik nog wat koste lijke honing, maar het is zonde die te eten met een lege maag, want dan gaat dat lekkers veel te vlug naar binnen". De vos bedacht dat hij hiervan kon profiteren, en vroeg lief: „Je houdt toch ook wel van een vette gans?" De beer bromde: „Een gans! Dat vult de maag. Daarna nog honing! j.Wel", zei de vos, „ik heb een best plan. Het is dadelijk don ker. Dan gaan we naar de hut van de ganzenhoedster. Haar ganzenhok is bijzonder stevig, ik heb al dikwijls geprobeerd het open te breken maar het lukt me niet. Voor jou, grote beer, is het een klein kunstje het deurtje in te drukken. Je bent natuurlijk te groot om er door naar binnen te gaan, maar dat doe ik, en ik sla mijn slag voor ons beiden". De beer hoef de niet eens te antwoorden. Zijn maag knorde en dat was ant woord genoeg. In het donker liepen de ruige beer en de soepele vos op zachte zo len het bos uit naar de hut van de ganzenhoedster. Bij het gan zenhok aangekomen, sloeg de beer met één slag van zijn poot het deurtje in. De vos sloop naar binnen, de ganzen begon nen te snateren, één gans gaf een schreeuw. Maar nog vóór de ganzenhoedster naar buiten kon komen, waren de .dieven met hun buit verdwenen in de nacht. De beer was het eerst terug in het bos en wachtte op de vos met de gans. „Wat heb jij lang zaam gelopen", zei hij toen de vos eindelijk kwam. „Natuur lijk", was het antwoord, „ik ben een stuk kleiner dan jij en bovendien draag ik een gans die bijna zo groot is als ikzelf!" De gans wat groot en vet, dat is waar. Maar de beer zei: „Waarom heeft hij maar één poot?" De vos keek verbaasd: „Waar achtig zeg! Misschien ligt zijn andere poot wel in het hok. Of misschien had hij er maar één". De beer had honger en zei maar niets. Zeker is het dat hij de vos niet geloofde. Ze verdeelden hun buit, aten de buik vol en sliepen in. De volgene dag stelde de vos voor: „Laat ons samen verder op pad gaan. Jouw kracht en mijn goede invallen kunnen ons veel opleveren". De beer dacht na. Hij vertrouwde dat geval van die ene poot niet, de vos was veel te lang onderweg ge bleven. Maar eerlijk is eerlijk: zonder vos had hij geen gans te verdelen gehad. Hij stemde toe. De vos en de beer zwierven sa men verder door het bos. Op een nacht hoorden ze bij een wolvennest hoe de jongen van een wolvin hijgden van keelpijn en bijna stikten van benauwd heid. De vos zei togen de beer: „Als wij deze wolvin jouw ho ning geven voor haar kinderen, zullen ze genezen. Tot dank moet zij ons beloven nooit op ons jachtterrein te komen. Wat een voordeel!" De beer had er niet veel zin in. Zij kostelijke honing! En zou de wolvin haar belofte wel houden? De vos zei schijnheilig: „Ze is, als het mo gelijk is, nog eerlijker dan ik". De beer haalde zijn honing en de vos bracht het voortreffelijke geneesmiddel bij de wolvin, die werkelijk beloofde nooit meer op hun Jachtterrein te komen. Ze gaf wat honing aan haar jon gen die zich dadelijk een stuk beter voelden, en zei: „De stem van mijn kinderen is nu al ge nezen! Kun je soms ook ie mands stem tot zwijgen bren gen? Als dat mogelijk is, moet je naar de ekster in de hoge eik gaan. Hij heeft een wijfje dat nooit haar mond houdt, zelfs 's nachts niet. Hij kan geen oog meer dicht doen en zou er schatten voor over hebben als zij niet meer praten kon". „Schatten"? vroeg de vos, „hoe veel bezit hij dan wel?" „Een nest vol zilver en goud", wist de wolvin. „Ik zal erover den ken", zei de vos en ging met de beer weg. De beer bromde: „Die ekstervrouw zal van mijn honing nog meer gaan praten". Dat begreep de vos ook wel. Maar waarvan houdt een wezen zijn mond? Nou, bijvoorbeeld van een haar in zijn keel. De vos trok een lang» haar uit zijn staart en zei: „Beer, jij kunt in een boom klimmen. Als van nacht dat eksterwijfje zit te klappen, klim je naar boven en vraagt aan haar man: „Geef me je goud en zilver, dan zorg ik dat zij terstond haar snavel houdt." Je zult zien dat hij je alles geeft. Dan stop je mijn mooie haar in haar pratende keel en op hetzelfde ogenblik zal er doodse stilte heersen!" Zo gezegd, zo gedaan. Toen het nacht was, sliep het hele bos, behalve de vos, de beer en het eksterpaar. De beer kroop naar boven en beloofde de eksterman zijn vrouw tot zwijgen te bren gen in ruil voor al zijn goud en zilver. Hij kreeg meteen het hele nest met alles wat erin was vergaard. Vlug stak de beer de vossehaar in de keel van het wijfje en hij deed het heel handig voor zo'n ruige beer. Toen daalde hij naar be neden waar d» vos begerig wachtte. AFLEVERING 34 Januari 1942 de Sovjet-Unie is vastbelsoten Duits land te verslaan: net als wij. De Sovjet-Unie is vastbesloten al het mogelijke te doen om Duitsland te beltten nog meer oorlogen over de wereld te brengen: net als wij. De Sov jet-Unie wil.dat er uit al het lijden van deze oorlog een duurzame vrede voor alle volke ren voortkomt: net als wij. Om dit doel te bereiken, moeten we samen de oorlog en de vrede winnen. Met de gesprekken in Moskou nog vers in mijn geheugen, ben ik ervan overtuigd dat we dat kunnen". Edwin zette de radio af en bleef even pei- zend zitten. Om de een of andere vreemde reden dacht hij aan Napoleon, en toen be greep hij waarom. Eden had over Rusland gesproken en de winter in Liverpool was koud. Hij keek uit het raam en zag dat het regen de. Het huis was leeg en de regendruppels echoden tegen het glas. Het was bijna hyp notiserend en één zin die hij door de radio had gehoord, bleef in zijn gedachten al het lijden van deze oorlog Hij herhaalde die zin telkens weer bij zich zelf en het ritme van de woorden hield de maat met de regendruppels. Hij voelde zich moe en afgeleefd. Het waren niet de luchtaanvallen of het aanhoudende nieuws over de oorlog in de kranten of door de radio, die hem zo aangrepen. Zelfs niet de dood van een kind. Het was de uitdrukking op de gezichten van zijn familieleden en het feit dat Margaret nog in het ziekenhuis lag, omday haar rug nog niet genezen was. Het was de leegte waar John Porter had moeten zijn. Het was het huilen van John George. Edwin vroeg zich soms af of het kind niet méér wist dan zij; of het om eten of om zijn moeder huilde. Hij vroeg zich af of het om hen allemaal huilde. New York lag achter hem, toen Robert over het dek van zijn schip wandelde. De avond viel en de lichten van de hoge gebouwen be gonnen aan de horizon te flikkeren. „Sparky"?, vroeg Robert door de open deur van de radiohut. „Present", antwoorde Maitland. Maitland was een jonge derde radio-officier en een vriend van Robert. Hij had blond haar en een gladde kin, die geen scheermes nodig had. Hij was groter dan Robert en ge droeg zich altijd alsof hij zich voor zijn leng te schaamde. Zijn stem was te hoog en klonk gespannen en nerveus. Hij was intelligent, waarschijnlijk intelligenter dan Robert, maar hij leek bang te zijn voor anderen en miste de vrijmoedigheid die Robert zo popu lair maakte. Maitland benijdde Robert om de manier waarop hij sprak en zich gedroeg. Niet dat hij jaloers was in de slechte zin van het woord, want hij was blij, Robert tot vriend te hebben. Hij voelde zich in zijn aanwezig heid beschermd. „Herinner jij je dat zijden gevalletje dat de derde bij Macey kocht"?, vroeg hij. „Ik kwam daarnet in zijn hut om hem iets te brengen en toen zat hij het te verscheuren". „Z'n meisje heeft hem zeker afgeschreven". „Ja, dat zal de reden zijn. Er lag post op hem te wachten toen hij terugkwam. Ze neeft hem zeker geschreven. Thomas zei dat er een andere vent in het spel was". „Ze waren verloofd", zei Robert. Er volgde een medelijdende stilte. Dit soort dingen gebeurde dagelijks. Het was niet meer don een incident, maar het greep d« twee jongemannen aan. Het was wreed. Robert verbrak de droefgeestige stemming. .Meisjes genoeg op de wereld, zeg ik altijd", zei hij. „Ze zijn niet allemaal zo", zei Maitland wijs, opkomend voor de vrouwelijke helft van de mensheid. „De jouwe is oké, dat kan jik aun de foto zien", zei Robert. „Kun je dat"? „Aan sommigen zie je het je ziet het gewoon", antwoordde Robert. Het was een spelletje dat ze vaak met el kaar speelden. Robert wist dat Maitland het prettig vond, een complimentje te horen over de gekreuk te foto die hij in zijn portefeuille bij zich droeg. Het was waarschijnlijk een oude foto van zijn zuster, en wat hij over haar vertel de slechts gefantaseerd, maar wat gaf dat? Ze hadden beide de veiligheid van elkanders vertrouwen en vriendschap nodig. Want bij alles wat ze zeiden, wisten ze dat ze do volgende dag de Atlantische Oceaan weer zouden oversteken. Daar was het koud en ruw en Maitland was in het begin zeeziek geweest. Onder de golven van de grauwe, woeste zee slopen geniepige schaduwen en soms trok er een wit schuimspoor over het oppervlak. De gedachte daaraan en de angst ervoor, die ze voortdurend in hun binnenste voelden, bracht Robert en zijn jonge, bange vriend dichter bij elkaar. Ze hadden iets nodig om hun gedachten af te leiden om op te steunen. Al was het maar de gekreukte foto van een zuster. (wordt vervolgd) Suske en Wiske De malle mergpijp Deze vijf personen en een sneeuwman gebruiken allen iets dat onder hen staat. Maar wie gebruikt wat? Vinden jullie dat nu eens uit. Dus bij nummer 1 hoort bij 2 hoort en zo verder. In de Indische Oceaan leeft een bijzonder soort kreèft. Dat dier heeft geen sterke scharen zoals andere kreeften. Maar het moet zich natuurlijk wel kunnen ver weren. Die kreeft heeft altijd in iedere schaar een zee-anemoon die vol zit met stekeltjes, een soort brandnetels. Zodra een dier wfl happen, trekt het daar om wel snel de mond terug. In tussen slaat de kreeft toe. De zee-anemoon krijgt ook een stuk je van de buit. De kreeft eet het grootste deel op. Zo gaat dat in de Indische Oceaan. OPLOSSING VORIGE WEEK Omdat het zo'n zacht wintertje is, of een nogal guur zomertje zoek zelf maar uit moeten we het met getekende sneeuwmannen doen. Maar daarmee hun je ook pret hebben. Teken de sneeuwmannen zoals ze staan afgebeeld. Daarna plak je beide stukken aan elkaar. Neem stevig papier om te tekenen. Je maakt de gaatjes zoals je ook kunt zien. Vraag een dun touwtje, doe dat dubbel en steek het door de gaatjes. Als je het touwtje draait door het uiteen te trekken, zie je dat de sneeuwman steeds zijn hoed keurig afneemt voor je.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1973 | | pagina 17