OP ZICHT Orchesfre de chambre de Versailles met 1 8e eeuwse muziek „Paepse stoutigheyd te Oud Ade" Expo sities WIL SOREL EXPOSEERT BIJ HAAGSE KUNSTKRING Toiletcommode Twee pottetorens Van ene Robbrecht die zelf Rombout heette Van ene Goede die ene Lieven werd ZATERDAG 30 DECEMBER 1972 LEIDSE COURANT kunst Mevrouw G. te L. vroeg inlich tingen, over dit meubel. Het behoort tot de empire-stijl en dateert uit het begin van de vorige eeuw. Het is met ma- honiefineer beplakt en ver sierd met verguld bronzen ornamenten. Het Louis XVI beslag van de laden hoort wat de stijl betreft niet bij dit empire-meubel. Misschien, had de meubelmaker het nog in zijn la liggen, misschien is het er later opgezet. De vorm van dit meubel is zeer ongebruikelijk. Men'zou het beste toilet-commode kunnen noemen, omdat het een com binatie is van een, commode en een toiletspiegel. De commode is 'n lage aladen- kast met één, twee of drie laden. „Commode" betekent in het Frans gemakkelijk, handig. Het dient dan ook als handige opbergplaats van kleinere kledingstukken. Toi letspiegels komen in de Em pire in twee vormen voor. Bij de eerste vorm is de spiegel een onderdeel van een toilet tafel, de tweede ds een los staand meubel. De toilettafels zijn échte tafels met hoogstens één lade. Bij sommige is hierop de spiegel draaibaar gemonteerd tussen twee kolommen, bij andere Vertrouwd met oud zit er in een la. Weer andere wer den tot toilettafel gepromo veerd door er een los „toi let" met een spiegel op te zetten. De tweede vorm is de psyche. Bij dit meubel is een grote spiegel aan spillen opgehan gen tussen twee standaar den. Deze zijn van onderen en van boven verbonden, zo dat er een kader rond de spiegel ontstaat. De spiegel draait om de spillen. De spiegels van de tafels zijn in het algemeen kleiner, die van de psyches groter dan die van deze toilet-commode. Waarschijnlijk zijn deze spie gel en zijn ombouw oor spronkelijk een psyche ge weest en later, eventueel verkleind, op de commode gemonteerd. Ter hoogte van het draaipunt van de spiegels zowel bij de grote als bij de kleine zijn aan de kolommen kandelaars gemonteerd. Op deze foto's ziet men twee voorbeelden van pottetorens, beide met mahoniehout gefineerd. De eerste, met de kolommen, da teert uit het begin van de 19e eeuw en de tweede, met de ge schulpte tand op het deurtje, uit het derde kwart van die eeuw. Het ene is een vertegenwoordiger van de statige empi re stijl en heeft als versiering twee zuilen, een klassiek orna ment. Zij zijn aan de bovenkant met een kapiteel en aan de onderkant met een basement van in het vuur verguld brons voorzien. Het enige onderdeel dat een beetje speels is, is het letterlijke „handvat" aan de deur. Het andere behoort tot de neo-rococo. De rechte vorm wordt onderbroken door de gol vende rand. Het staat op bolvormige poten en men heeft de voorkeur gegeven aan sterk gevlamd fineer, voor het laatje zelfs aan het neg meer getekende wgirtelhout. Het verfraaien van meubels met verguld bronzen ornamenten is inmiddels uit de mode graakt. Dit zou bij deze meubels ook te druk worden. Als contrast tegen het bruine hout worden nu de ran den zwart gepolitoerd. De waarde van no. 1 150, De waarde van no. 2 100,—. voorwerpen bespreken en taxeren. Daarvoor hoeft U slechts een berichtje te stu ren naar de redactie van de Leidse Courant onder ver melding van „Vertrouwd onze antiek-expert graag een foto van het voorwerp heb ben. Mocht daartoe aanlei ding bestaan, dan komt zij bij U thuis het voorwerp na der bekijken. Onder de zogeheten Criminele stukken in het Rijksarchief bevindt zich een briefwisseling uit 1608, met getuigenverklaringen van een zekere Anthoenisz. Pietersz., inwoner van het Alkemader Ambacht, over een bijeenkomst van katholieken. Ze geven een goed beeld van de felle godsdienststrijd die in die dagen nog woedde in Oud Ades contreien. Vorige week hebben wij de eerste twee delen van de getuigenverkla ring afgedrukt. Hierin vertelt Anthoenisz. Pietersz. ten overstaan van een „raedtordinaris" en een „substituyt griffier" hoe hij gezien heeft dat een priester een kerkdienst hield in een woonhuis in Alke made. Voorgaande getuigenis schijnt nog niet voldoende te zijn geweest voor de heren van Den Hove van Holland. In de volgende en laatste ge tuigenis horen wij Anthoenisz. Pietersz. in Den Haag, waarnaar hij „door expresse last van den Hove" gezonden was. In Den Haag handhaafde Anthoenisz Pietersz. zijn verklaring dat hij wel gehoord had dat de priester gesproken had tegen de „calvinisti sche ende Lutherse leerlinge ende deselve gescholden als godloos ende ondeuchdelyk". Hij had echter niet gehoord dat de priester eni ge „oproerige propoosten, tenderende tot naerdeel van de geünieer de Provinciën ofte regeeringe derselver in eeniger manieren zoude gesproooken hebben". Wel zij hij dat hij na de genoemde vergadering van de roomsen ge sproken heeft met een zekere Mr. Jacob „doctoer en chirurgyn tot Leyden", tegen wie hij verklaart gezegd te hebben: „Mr. Jacob, ick hebbe tot Out-Aa een predicatie gehoort ende daer werde groote verachtinge gedaan van onze leere ende zoo men daerop geen toe- sicht en neempt, zoo zoude daerdoor lidhtelycke oproericheyt in 't land mogen commen ende wy zouden wel mogen overhoop leggen ofte diergelycke worden Het stuk met deze verklaring luidt aan het slot: „Ende was gebeyc- kent met zeeker merok daerby gescreeven stondt: Dit es het merek van den voors Thoenisz. Pietersz.", met als ondertekening: F. den Coninck en F. Criep, 1608. Het is mij niet bekend of deze verklaringen enig nadeel hebben berok kend aan de priester Robbrecht. In ieder geval is het een levendige illustratie van de toestand van godsdienstoorlog, zoals die in de ze ventiende eeuw in deze gebieden heerste. Robbrecht was een waar dig voorloper van Antonius van der Plaat, die door zijn werk de Alkemadese streken voor het roomse geloof heeft bewaard. Lange tijd heeft de moeilijkheid bestaan er achter te komen wie de priester, die in de stukken Robbrecht wordt genoemd, eigenlijk was. In de kerkgeschiedenis van Rijnland is geen priester met die naam te vinden. Dr. J. D. Frenay heeft getracht deze zaak tot oplossing te brengen. In een historisch overzicht van de Leidse kerkgeschiedenis kwam hij een priester Rombout van Medemblik tegen, pastoor van de statie aan de toenmalige Appelmarkt. Hij was, volgens Frenay, de pries ter. die in het achterhuis van Hubrecht Arrisz. (zie vorige week) de mis opdroeg. Rombout werkte namelijk vanuit Leiden veel in Alke made en hij ziet in „paep Robbrecht" de wellioht door Anthoenisz. Pietersz. half vergeten naam „Rombout". Over zijn helper Lieven is dr. Frenay wat minder zeker. Hij meent er wel een verklaring voor te hebben. Een van de onderpastoors van Rombout was namelijk Paulus de Goede. „En", zegt Frenay, „do namen van Lieven en De Goede verschillen nog minder van elkaar dan Robbrecht en Rombout". Als tweede bewijs voert Frenay aan dat Antonius Plaat, die zoveel voor de roomse kerk in Alkemade heeft gedaan, in Leiden mede werker van Rombout van Medemblik is geweest. WILLEM PRINS LEIDEN In het nieuwe jaar presenteert K. en O. als eerste concert het optreden van het „Orchestre de chambre de Ver sailles" op donderdag 4 januari in de Stadsgehoorzaal. Dit sublieme ensemble werd in 1953 door Bernard Wahl opge richt. Nadat het zich in eigen land heel snel een grote naam had verworven, volgden tour nees naar Europa, Azië en Amerika. Ook in ons land trad het met groot succes op, en het siert daarom K. en O. dat men erin is geslaagd het naar Leiden te krijgen. Het orkest heeft een bezetting van zeven violen, twee altviolen, twee celli, een contra bas, en clavecimbel. Dirigent Is nog steeds de oprichter, Ber nard Wahl, een Elzasser van geboorte. Een exacte vermelding van het programma was nog niet te krijgen. Men kon ons slechts mededelen dat uitgevoerd zou- den worden: een Suite van Jac- j ques Aubert (voor strijkorkest); concert nr. 3 van J. Ph. Ra- meau (vermoedelijk is dit het derde van de zes concerten voor sextet); een sonate van J. M. Leclair; het concert in a kl.t. voor viool en orkest van J. S. Bach, waarin concertmees ter Ami Flammer zich als solist zal laten horen; en het Diverti mento in bes kl.t. K.V. 137 van Mozart, gelegenheidsmuziek waarvan de componist er in to taal 31 heeft geschreven, waar onder enkele Divertimenti en Serenades voor blaassensemble. Een programma dus van 18e eeuwse muziek, een tijdperk dat een poos de speciale aandacht van dit kamerorkest heeft ge had, ofschoon de wat meer mo dernen nu ook wel op hun pro gramma's verschijnen. Het merendeel van deze 18e eeuw se muziek betreft de Franse, waarmee men verband heeft willen leggen met de bewust ge kozen naam Versailles, de oude hoofdstad van Franse koningen, eens een belangrijk muziekcen trum. Het kamerorkest, dat reeds vele grammofoonplaten heeft gemaakt, heeft op zijn re pertoire een groot aantal min der bekende, en zelfs onuitgege ven werken uit deze Franse pe riode. B. Rijndcrs DEN HAAG/LEIDEN Tot en met 4 januari exposeert In de Galerie van de Haagse Kunstkring, Denneweg 64 Den Haag, dc Belgische Lcl- denaar Wil Sorel met een aantal werken. Wil Sorel, die in 1943 te Antwerpen werd geboren en een jaar of vijf geleden zich te Leiden ves tigde, volgde drie jaar de avondschool van de Kon. Academie van Schone Kun sten te Antwerpen. Na zijn grafische opleiding zond hij werk in naar tentoonstellin- Sorel vindt van zichzelf, dat hij moeilijk in „een kastje te drukken is". „Ik ben nog niet helemaal los van be paalde dingen, niet geheel vrij". Hij tracht via tekenin gen tot een goede tekentech niek te komen, omdat dit de grondslag van het schilderen is. Het doel dat Wil Sorel wil bereiken is het surrealisme, waartoe hij zich technisch wil bekwamen. „Er is nu al iets van te bespeuren op deze expositie. Ik vertrek van een gevoelstocstand uit, van een psychologische on dergrond!" Wil Sorel werkt veel met ogen; die zijn voor hem een kijk in de tijd en vormen een van de stotische elementen in zijn tekeningen. Al zijn werken ademen een constant geestelijk dualisme, dat vaak wordt uitgedrukt in het getal 13, het symbool vun geluk en ongeluk. Bij aankoop van werk in de Ga lerie Haagse Kunstkring ge niet men 20 pet. rijkssubsi die. Kijkje op het moderne Oud Aden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 5