De
heroïna
van
Amazonas
LEIDSE COURANT
WE raten vooruit op de kleine motorboot van
padre José die in de richting van Ma-
naus voer, waar we in de loop van de avond
moesten aankomen. Met ons vieren. Padre
José zelf, de bejaarde missionaris die na ruim
veertig jaar bush-werk in Amazonas eerder aan
een cowboy-op-leeftijd dan aan een priester deed
denken. De jaren en het bos hadden hem gete
kend. Er waaide geen vleugje geur van heiligheid
om z'n magere, gebaarde kop. Een zeer aards
man. Voorts waren daar zijn jeugdige collega Ro
berto, even vurig in de leer als jong in ervaring;
dr. Alvaro Maia, internationaal bekend parasie
tenjager uit Sao Paulo; en ik. In het kleine stuur
huis zorgde tenslotte Manuel, een melancholieke
halfbloed Indiaan, die een indolente, slaperige in
druk maakte maar wiens ogen niets, zelfs de
kleinste drijvende boomstem niet, ontging voor
de navigatie.
Een half uur daarvoor was de zon, onze kweller,
boven het oerbos ondergegaan. Dit was het uur
van de luid krijsend overvliegende ararè's, pape
gaaien; van de laatste naar de oever dansende li
bellen en vlinders; en van de geheimzinnige,
sohor-hoestende botó's, de dolfijnen van de rivie
ren in dit land.
De Rio Negro baande eindeloos haar weg door
het interior, het binnenland van Amazonas. Van
bocht tot bocht. In feite was de rivier één aan
eenschakeling van bochten, en dat zou doorgaan
tot Manaus, de stad op de samenvloeiing van de
Amazone en de Rfio Negro. Elk van ons vieren
wilde daar zo vroeg mogelijk rijn vanwege het
kerstfeest dat de volgende dag begon. Alleen Ma
nuel had geen enkele belangstelling voor de stad
Maar hij had dan ook z'n mooie jonge vrouw ach
tergelaten in het dorpje, zeshonderd kilometer
stroomopwaarts gelegen.
Sinds een paar minuten was er niet meer gespro
ken. Daar was reden voor. We bevonden ons ter
hoogte van een plaats op de oever, Paricatuba
genoemd. Een naam ais een vervloeking. Een
woord als een nachtmerrie. Hier hadden tot voor
enkele jaren enkele honderden melaatsen hun
armzalig, onmenselijk bestaan voortgesleept in
een half verpuind bouwsel, nauwelijks geschikt
om beesten een onderkomen te geven. Paricatuba
letterlijk de hel op aarde. Een afschuwelijk
bagno voor ieder die gedoemd was daar zijn of
haar overtollig leven in het voorportaal van de
dood te rekken.
Voorbijvarend zag ik de goeddeels verrotte res
tanten van de aanlegsteiger. Daarboven, hoog op
de oever, was de jungle bezig het sinistere kne
kelhuis in te kapselen. Hoe snel dat ging, had ik
het jaar daarvoor gezien. Het was alsof het oer
bos koortsachtig bezig was de schande die „Pari
catuba" heette voor altijd uit te wissen.
Die droefgeestige plaats op de oever In het clair
obscuur van de vallende avond passerend, werd
even, een paar seconden maar, tussen de dichte
vegetatie een deel van een grauwe, door de tijd,
de hitte en de regen aangevreten muur van het
beruchte bouwsel zichtbaar. We zagen het en
zwegen. Alleen Roberto zei: „Als die muren daar
spreken konden! Je moet er niet aan denken wat
dié zouden kunnen vertellen".
Padre José draaide zich naar zijn jeugdige colle
ga om en keek hem aandachtig aan. Daarna zei
hij: „Nee, daar moet je inderdaad niet aan den
ken. Wees blij dat ze zich niet verstaanbaar kun
nen maken, die muren. Het zou bijzonder slecht
voor je nachtrust zijn, vrees ik".
,Maar het Is toch bekend wat hier geleden is, pa
dre?" vroeg dr. Alvaro, die doorgaans alleen
maar sprak over parasieten en zich nauwelijks
voor iets anders interesseerde. „Jawel, doctor,
veel is bekend, maar lang niet alles. Het meeste
is niet bekend, en dat is maar goed ook. Hoewel
het is wél leerzaam het te weten". „Er hebben
zich daar verschrikkelijke dingen afgespeeld, is
me verteld", zei Roberto, „zelfs moord en dood
slag, zeggen ze". Padre José knikte glimlachend.
„Ja, ook dat is me bekend. Maar niet alleen dat.
Er zijn daar ook voorbeelden van geloof en liefde
geweest die je niet voor mogelijk zou houden in
een dergelijke luguber spelonk. Overal zou je die
eerder verwachten dan juist daar". „Hebt U het
over een speciaal geval, padre, of bedoelt U dit
in het algemeen?" vroeg ik. „Ja, ik denk aan een
speciaal geval, amigo, aan een zeer speciaal ge
val zelfs. Ook een heel leerzaam. Zeker voor jon
ge priesters. In elk geval was het dat voor mij".
Ik bleef hem vragend aankijken, terwijl hij bezig
was een van z'n slordige zelfgemaakte sigaretten
te construeren. Toen hij daarmee klaar was, zei
hij: .Ja, heel leerzaam. Als 't jullie interesseert
wil ik je die ervaring wel vertellen. Die heeft al
les te maken met het dodenhuis dat we zojuist
passeerden. Wat ik daar leerde, leerde ik niet op
het seminarie. Daarover lees je nooit in onze mis
sie-blaadjes. Nee. dat krijg je ongevraagd van
het leven kado. Het is geen erg opwekkend ver
haal. Willen jullie het horen?"
We zeiden dat we het graag wilden horen. En
toen vertelde padre José, de man die nooit meer
naar Nederland terug zou gaan, omdat daar nie
De Rio Negro baande eindeloos haar weg door het interior, het binnenland van Amazonas
mand, geen vriend, geen enkel ver familielid
meer, op hem wachtte, en die hier, in Amazonas,
waar hij bijna een halve eeuw geleden begonnen
was ook wenste te eindigen, ons over die erva
ring.
„Ik was hier pas een jaar toen het gebeurde, en
nog onervaren en onwetend genoeg om niet te be
seffen dat de werkelijkheid vaak oneindig onthul-
lender, ongeloofwaardiger kan zijn dan wat een
mens met al z'n fantasie kan bedenken. Ik was in
die tijd nogal tevreden met en over mezelf. Dat
gold zowel het werk dat ik onder de bevolking in
het binnenland verrichtte als m'n geloofszeker
heid. Ik vond dat het allemaal best met me in
orde was. Mij hoefde niemand meer iets te léren.
Ik kende als geen ander de noden der mensen. Ik
begreep al hun problemen, en had voor elk daar
van een pasklare oplossing. Zo al geen prakti
sche, dan In elk geval een religieuze. Nee, voor
mij bestonden geen problemen. En geen twijfels.
Ik was dan ook niet de slechtste leerling op het
seminarie geweest, had veel gelezen en het Evan
gelie had geen geheimen voor me. Ik was zo ze
ker van mezelf als een jonge, onervaren priestef
maar kan zijn. Ik bezocht ijverig zoveel mogelijk
van m'n mensen in het bos, en daartoe behoorde
ook het gezin van Rosalvo da Silva Santos en
diens vrouw Raimunda, die enkele dagen met een
kano varen hier vandaan woonden. Ze waren vier
jaar getrouwd toen ik ze leerde kennen en had
den twee kinderen, meisjes.
Het huwelijk was een puinhoop. Raimunda was
een wees en opgegroeid bij de ouders van Rosal
vo. Ze werd, volwassen geworden, min of meer
gedwongen met hem te trouwen toen ze zestien
was. De ouders van Rosalvo dwongen haar daar
toe, omdat hen dit de enige, allerlaatste kans
leek dat er nog iets van hem terecht zou komen.
Hij was namelijk een door en door slecht mens.
Een groter bruut en egoïst dan Rosalvo heb ik
nooit ontmoet. Z'n eigen mensen daar noemden
hem een „filho do puta". de zoon van een hoer:
en „diabo", de duivel. Hij was een luiaard, een
dief en een vrouwenschender. Hij zoop cadiaga
als een ketter en behandelde Raimunda, die met
haar achttiende jaar een schoonheid was, op een
beestachtige manier. U zoekt hier parasieten in
dit land, doctor Alvaro, maar de ergste, meest
verdorven parasiet die ik ooit ontmoet heb heette
Rosalvo. Als er bijna geen voedsel meer was,
ontzag hij zich niet het laatste restantje farinha
dat voor de kinderen bestemd was zelf op te vre
ten. Zo was, zo leefde de man van Raimunda.
Hoewel ik er altijd als tegen een berg tegen op
zag haar te bezoeken, deed ik dat toch iedere
keer als ik in de buurt was. Ik hield van haar.
Temeer omdat ik wist welk een bittere lijdens
weg het leven voor haar was. Hem, Rosalvo,
haatte ik. Dat mocht ik natuurlijk niet als pries
ter, maar het was me volstrekt onmogelijk het
niet te doen. Ik sprak met hem, hoewel ik wist
dat het zinloos was. Hij lachte me uit, spotte met
het geloof, en schepte er een duivels plezier in
me te irriteren en te kwetsen met de meest sme
rige uitdrukkingen en vloeken. Dat gebeurde dan
in bijzijn van Raimunda, die daar zichtbaar on
der leed. Alleen met haar achtergebleven sprak
ik haar dan moed in. Dat deed ik zo lang tot ik
begreep dat er maar één oplossing voor haar
was: haar man in ieder opzicht een misdadi
ger samen met haar kinderen te verlaten. Al
les was beter dan bij hem te blijven. Het was on
verantwoord haar dat advies niet te geven. Zeker
is dat ik dit advies moreel volledig verantwoord
achtte. Ook als priester.
Het kwam er op neer dat ik haar bewust bewerk
te om dat plan uit te voeren. In haar belang en
in dat van de kinderen. Ik kan me he ste ge
sprek erover nog vrijwel woordelijk .eren.
„Je moet van hem weg gaan. Raimunu,.. Rosalvo
is jouw ondergang, maar ook die van de kinde
ren. Doe het, eer het te laat is". Ze keek me aan
met haar prachtige, droefgeestige ogen en ant
woordde: „Hoe kan ik dat doen, padre, mijn kin
deren zijn Joch ook zijn kinderen?"
„Hij misbruikt je. hij vernedert je dagelijks. Hij
heeft een zieke ziel, als hij een ziel heeft, wat ik
betwijfel". „Als ik van hem weg zou gaan. padre,
dan gaat hij geheel te gronde. Zijn ziel moet gered
worden. Ik bid dagelijks voor hem tot de
Maagd". „Dat is heel nobel van je, Raimunda,
maar je weet net zo goed als ik dat geen enkele
van al je promessa's geholpen heeft. Hoe vaak
ben je nu al niet op je knieën rond de kerk ge
kropen? Hoeveel kaarsen heb je al niet laten
branden voor Nossa Senhora? Nee ik weet ze
ker dat het je plicht is ook tegenover je kinde
ren dat je weggaat. En hoe eerder hoe beter".
Ze bleef me aldoor aankijken, heel droevig, maar
wat ik ook zei, welke motieven ik ook te berde
bracht, ze weigerde m'n raad op te volgen. Om
dat ze het haar plicht achtte hem niet in de steek
te laten vanwege z'n uiteindelijke redding. En dat
was precies waar ik geen steek van geloofde. Ro
salvo was verdoemd, klaar voor de hel. Dat was
trouwens de plaats waarin ik vond dat hij er pre
cies thuishoorde. Een jaar lang trachtte ik haar
te bewegen hem te verlaten. Zonder resultaat.
Tenslotte was ik ervan overtuigd dat ze niet durf
de weg te gaan. Het was, begreep ik, natuurlijk
geen kwestie van geloofszekerheid en angst voor
zijn totale ondergang, maar een kwestie van in
dolentie, geestelijke traagheid en gebrek aan ini
tiatief. Daarbij, hoewel ze nog steeds mooi was
ofschoon zienderogen onder het leven dat ze
leed verwelkend was ze ook erg dom. Ze was
analfabete en wist van de bijbel vrijwel niets.
Tenslotte gaf ik het op. In de wetenschap dat ze
beiden verloren waren, zij het dan elk op een ge
heel andere manier. Ze wéren niet te redden.
Ik werd overgeplaatst naar een post, een kleine
duizend kilometer verderop, en vergat het onge
lukkige gezin. Ik kreeg met allerlei andere pro
blemen te maken die m'n aandacht opeisten. Het
duurde een jaar of zes, zeven dat ik hier weer in
de buurt was en me Raimunda herinnerde. Dat
was op een reis naar Manaus, waar ik in ver
band met een ernstige ziekte van een collega met
Kerstmis moest invallen.
De reis op de rivier was ditmaal bij uitzondering
sneller verlopen dan hier doorgaans het geval is.
en toen ik het gedeelte van de rivier passeerde
waar ik wist dat zich het gezin van Rosalvo be
vond, leek het me goed eens te gaan kijken wat
er van hen was geworden. Als ze daar nog woon
den, tenminste.
Ik meerde in de modder van de oever en liep in
de richting van het plaatsje waar ik jaren daar
voor zo vaak geweest was. Er bleek weinig ver
anderd. Ook het huisje van Rosalvo en Raimunda
stond er nog. Maar er woonden andere mensen in
die ik nooit eerder ontmoet had. Ik vroeg waar
de vroegere bewoners gebleven waren en kreeg
van de bejaarde vrouw ten antwoord: „0, U be
doelt Rosalvo en Raimunda, padre? Die zijn al
heel lang geleden van hier vertrokken".
huisje en ze antwoorde: „Weet u dan niet, padre,
dat Rosalvo a doenga, dé ziekte, heeft gekre
gen?" Ik keek haar verbijsterd aan en zei: „Be
doelt u, dona, dat Rosalvo lopra kreeg?" „Zo is
het, padre. En dat was geen wonder. Hij leefde
als een dier. Hij kreeg wat hem toekwam, de
straf van de hemel". „Waar zijn de kinderen,
dona?" „Die heeft Raimunda naar de ouders van
Rosalvo gebracht, eer ze vertrokken. Ze hebben
het daar goed, heb ik gehoord. Ik elk geval zijn
ze van een vader die een beestmens was ver
lost". „Heeft Raimunda haar kinderen dan verla
ten?" „Ja, padre, ze heeft ze weggebracht, zoals
ik al zei". „En zij zelf? Waar bleef zij?" „Ze is
met hem meegegaan". „Waar naar toe?" „Naaf
Paricatuba, padre, waar hij heen moest. Hij wil
de natuurlijk niet, en zes sterke mannen van hier
waren verplicht hem gebonden met een grote
kano daarheen te brengen. Als een misdadiger.
Hij was trouwens een misdadiger". „En zij ging
met hem mee?" „Ja, ze is in die kano meege
gaan naar Paricatuba". „En daarna?" „Ik weet
het niet allemaal precies, padre, ik ben al zo oud,
maar ik denk wel dat ze bij hem is gebleven".
,,U bedoelt dat ze ook naar Paricatuba ging?"
„Ik geloof dat het zo is gegaan, padre. Maar het
is ook mogelijk dat ze hem daarna verlaten
heeft".
„Waarheen, dona?" „Naar Paricatuba". Ik keek
haar niet-begrijpend aan. Paricatuba! Dat was
het beruchte melaatsenhol op de oever van de ri
vier, enkele uren varen hier vandaan. Wat had
den Rosalvo en Raimunda daar mee te maken?
Ik vroeg het de bewoonster van het vervallen
Ik voelde me ontredderd toen ik wegging, of
schoon ik twijfelde aan haar woorden. Het leek
me volstrekt ondenkbaar dat ze met hem was
meegegaan en daar, in dat lugubere spelonk van
menselijke ondergang, bij hem was gebleven.
Omdat dit met aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid betekende, dat ook zij dé ziekte
lepra zou krijgen. Ik stuurde m'n boot uit de
modder en voer verder. Naar Paricatuba, waar
ik een paar uur later aankwam. Ik meerde bij de
hoge trap die de verbinding met de oever vormde
en ging naar boven. Tussen de bomen en de wild
opschietende vegetatie zag ik de sombere muren
van Cidade da Dór de Stad van de Pijn, zoals
de melaatsen die plaats noemen voor me oprij
zen. Ik was gespannen en nerveus toen ik naar
binnen ging. Ik rook de stank. Ik zag de schim
men van een aantal patiënten die in de gangen
rondkropen. Door dé ziekte mismaakten. Ik zag
wezens mensen kon je het nauwelijks meer
noemen die zo afzichtelijk waren, dat je de
neiging kreeg je om te draaien om het niet lan
ger te hoeven zien. Een beeld van opperste men
selijke misère en ondergang. Er kwam een man
naar me toe die zich op twee primitieve krukken
voortbewoog. Ook hij was geschonden door de le
pra, maar minder dan de paar honderd andere
patiënten die zich daar bevonden. Hij zei me dat
hij de prefeito, de burgemeester, van deze me-