Zuurstof
in zee
en micro-organismen
kunnen menselijk
„kiezeltje" wel aan
ERNSTIGE
VERVUILING?
FABELTJE!
TUSSEN DE
WORDT ONTRA-
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1972
SS» '*-&K
De vrees voor vervuiling
van het zeewater Is de
laatste jaren steeds actue
ler geworden. Het kustwa
ter voor sommige bad
plaatsen is soms zo vuil
dat badgasten hun vertier
beter tot het strand kun
nen beperken en dat zelfs
zeezwemwedstrijden wor
den afgelast omdat men
bang is dat de deelnemers
In het vuile water ziekten
oplopen. Sommige ge
meenten lozen hun riool-
vuil in zee op slechts een
paar kilometer uit de kust
en dat is veel te weinig
voor een tijdige afbraak
van de kwalijke stoffen.
Het zeewater wordt ook
op andere manieren be
dreigd. Reusachtige tank
schepen vormen als het
ware een drijvende bom,
die op scherp staat en de
geschiedenis geeft voor
beelden te over van mil
joenen liters olie, die na
een scheepsramp in ree
zijn gekomen. Ook wordt
de zee steeds meer ge
bruikt als stortplaats voor
radio-aktieve afvalstoffen.
Toch is er een optimis
tisch geluid van dr. P.
Hagel van het Rijksinsti
tuut voor Visserij-onder-
zoek. Naar zijn oordeel
heeft de zeevervuiling van
de afgelopen 25 jaar in
grote trekken het ieven in
de wereldzeeën nog niet
kunnen beïnvloeden. De
voortdurende stijging van
de wereldvisseriiproduktie
met ongeveer vijf procent
per jaar spreekt wat dit
betreft duidelijke taal.
„Berichten over het af
sterven van veertig pro
cent van het leven in de
oceanen moeten dan ook
rustig naar het riik der
fabelen worden verwe
zen", aldus dr. P. Hagel.
Milieuverontreiniging is in
feite een oeroud probleem,
dat altijd juist daar de
kop opsteekt waar veel
mensen zijn. Kronieken
uit vroeger tijden spreken
duidelijke taal. De erbar
melijke stank die in vroe
gere eeuwen vooral op
warme dagen uit stads
grachten en riolen opsteeg
dwong eenieder, die zich
dat maar even kon ver
oorloven, de ongezonde
stadsomgeving te verlaten
om zich in een minder
verontreinigde omgeving
terug te trekken.
Dit soort problemen was
vroeger meestal van strikt
plaatselijke aard. De afge
lopen 25 jaar echter heeft
de milieuvervuiling, mede
als gevolg van de sterk
toegenomen wereldbevol
king, zulke enorme afme
tingen aangenomen, dat
gehele landstreken onder
de gevolgen lijden. Een
nieuw aspect hierbij is dat
in tegenstelling tot vroe
ger niet alleen huishoude
lijk afval wordt aangebo
den, maar ook als gevolg
van de industrialisatie en
mechanisatie een grote
hoeveelheid industrieel af
val wordt geproduceerd.
En het is juist dit indu
striële afval dat de mees
te moeilijkheden veroor
zaakt.
Voor de verspreiding van
afval in zee moet men
volgens dr. Hagel in het
„Visserij Voorlichtings
blad" in de eerste plaats
aandacht besteden aan het
kustwater. Via dit kustwa
ter immers zal het meeste
afval uiteindelijk ook de
Commentaar overbodig
oceaan bereiken. De wij
ze, waarop dit kustwater
zich vermengt met het
water uit volle zee is be
palend voor de effecten,
die men van het toege
voerde afval in de kustwa
teren zal kunnen verwach
ten.
„De kleine verschillen in
dichtheid tussen het kust
water en de watermassa's
verderop in zee hebben tot
gevolg dat mengprocessen
niet zo snel tot verdunning
van het afval leiden als
men wel eens geneigd is
om aan te nemen", aldus
dr. Hagel. Indien men bij
voorbeeld het effect van
een afvallozing in het
kustwater van de Noord
zee wil voorspellen moet
men ook de verschillende
watermassa's van de
Noordzee en de wijze van
menging hiervan met het
kustwater in zijn beschou
wingen betrekken.
In dit verband wijst dr.
Hagel op de wijze, waarop
een aantal jaren geleden
twintig ton kopersulfaat
zich van het strand bij
Noordwijk in de maand
april in het Nederlandse
kustwater verspreidde.
Het meest opvallende as
pect van dit verdunnings
proces was de traagheid,
waarmee het verliep. On
danks de aanwezigheid
van miljarden kubieke
meters water duurde het
veertien dagen voordat de
koperbei voor de kust vijf
maal verdund was. Dr.
Hagel noemt dit een
fraaie demonstratie van
Het kustwater is soms zo vuil, dat badgasten hun vertier beter kunnen beperken tot het strand
het grote gewicht van de
tijdsfactor bij het ver
spreiden van afval in zee.
„In het algemeen zal men
er bij het lozen van afval
in zee dus rekening mee
moeten houden dat de
verspreiding van dit afval
in de kustwateren bepaald
geen snel verlopend pro
ces is. Aan de andere
kant kan men echter ook
stellen dat wanneer in dit
kustwater geen of vrijwel
geen nadelige biologische
effecten zijn waar te ne
men men ook in de enor
me watermassa's van de
oceanen geen schade be
hoeft te verwachten".
Alle huishoudelijke en In
dustriële afval komt vroeg
of laat in de zee terecht.
Bij het huishoudelijke af
val heeft dit alleen geleid
tot zeer plaatselijke pro
blemen, die dan meestal
uitsluitend van hygiëni
sche aard waren. Van na
ture is er al zoveel orga
nisch afval in zee, dat het
beetje dat een paar mil
jard mensen er nog aan
toe voegen (minder dan
ééntiende van het reeds
aanwezige) er best nog bij
kan. De enorme hoeveel
heid zuurstof in de zee en
de snelle biologische af
braak van het huishoude
lijke afval door in zee
aanwezige micro-organis
men kunnen dit menselijk
„kiezeltje" gemakkelijk
Ook de paar miljoen ton
aardolie, die als gevolg
van het transport van en
kele miljarden tonnen aard
olie over de oceanen
jaarlijks in zee verloren
gaat zal volgens dr. Hagel
daarom ook geen enkele
bedreiging vormen. Daar
bij komt nog dat per jaar
bijna even veel aardolie
door natuurlijke oorzaken
in zee wordt vrij ge
maakt.
Iets anders ligt het bij in
dustrieel afval in zee. Dr.
Hagel maakt hierbij een
onderscheid tussen de af
valstoffen, die van nature
al in het milieu voorko
men en de afvalstoffen,
die zijn ontstaan door
menselijk toedoen. Van de
eerste categorie hoeft men
in het algemeen niet veel
narigheid te verwachten
als men de verhouding met
de van nature aanwezige
hoeveelheden maar niet
te veel verstoort.
De tweede categorie stof
fen, waaronder vele orga-
nosynthetica en plastics,
kan vooral als het verbin
dingen betreft die in het
milieu niet gemakkelijk
worden aangetast, aanlei-
van hun grote giftigheid
maakt men zich speciaal
zorgen over een klein aan
tal van deze stoffen,
waaronder vooral arseni
cum, cadmium, koper,
kwik, lood en zink. Toch
zijn deze stoffen van natu
re reeds lang in de zee
aanwezig. Rivieren voe
gen aan de al in zee aan
wezige hoeveelheden jaar
na jaar door uitloging van
gesteenten nog weer nieu
we hoeveelheden toe.
Opmerkelijk hierbij is dat
er zich ondanks een reeds
vele miljoenen jarende du-
ding geven tot effecten op
langere termijn, waarvan
de aard niet bekend is,
maar die dr. Hagel van
wege hun onomkeerbaar
heid wel vreest. „Zit een
dergelijke persistente ver
binding eenmaal in de
zee, dan is de kans op
verwijdering ervan vrij
wel uitgesloten en zullen
wij de komende eeuwen >n
hun aanwezigheid moeten
berusten, schadelijke ef
fecten of niet".
Tot de stoffen, die van na
ture al in het milieu voor
komen en die de mensheid
op uitgebreide schaal be
nut bij het vervaardigen
van gebruiksartikelen be
horen vele metalen en hun
verbindingen. Op grond
rende aanvoer ln de
oceaan geen stijging voor
doet in de totale hoeveel
heden van deze stoffen af
zonderlijk. „Men kan zich
hierover verbazen", aldus
dr. Hagel, „net als som
mige mensen er zich wel
eens over verbaasd heb
ben dat het waterpeil van
de oceanen niet stijgt als
gevolg van de grote aan
voer van water door de ri
vieren. De oorzaak van
dat laatste moet gezocht
worden in het feit dat de
wateraanvoer via de rivie
ren deel uitmaakt van de
kringloop, waarbij de tota
le hoeveelheid water op
aarde niet verandert".
Minder bekend is echter
dat voor de afzonderlijke
1 Reusachtige tankschepen vormen als het ware drijvende bommen
stoffen, die door de rivie
ren naar zee worden ge
transporteerd, ook derge
lijke kringlopen zijn aan
te wijzen. Van alle stof
fen, die de mensheid aan
dat natuurlijk kringproces
toevoert, kunnen alleen
stoffen als arsenicum,
cadmium, koper, kwik en
lood werkelijk problemen
opleveren. Vooral koper,
lood en zink vallen op als
stoffen, waarvan het na
tuurlijk kringproces door
de mensheid wel erg hard
wordt aangewakkerd. Bij
lood is bovendien de van
nature in de oceaan aan
wezige voorraad relatief
zo gering, dat eventuele
moeilijkheden hier het
eerst verwacht moeten
worden. Het is dit laatste
materiaal, waarvan in de
oceaan verhoogde gehal
ten zijn aangetroffen. Dr.
Hagel noemt een factor
twee tot drie hoger dan
normaal in het oppervlak
tewater.
Van de andere stoffen zijn
in de oceaan geen ver
hoogde gehalten vastge
steld. Volgens dr. Hagel is
dit begrijpelijk gezien de
reeds in de oceaan aanwe
zige hoeveelheden. Arse
nicum, cadmium en kwik
kunnen daarom uitsluitend
plaatselijke bezwaren met
zich meebrengen. Voor de
oceaan als geheel mag
men volgens dr. Hagel de
menselijke bijdrage rustig
verwaarlozen.
De aanvoer van deze stof
fen via de Rijn, naar het
Nederlandse kustwater be
draagt ongeveer het tien
voudige van de natuurlij
ke. Over de betekenis
hiervan voor het Neder
landse kustwater kan dr.
Hagel nog niet veel zeg
gen. Van een veiboogd
metaalgehalte in de orga
nismen uit dit kustwater
is nog niets opzienbarends
waargenomen. Opvallend
noemt hij het dat het met
vervuild Rijnwater gevul
de IJsselmeer niet alleen
in staat is geweest de af
gelopen 25 jaar een rijke
flora en fauna te herber
gen, maar ook dat de me
taalgehalten in de organis
men uit dit water slechts
weinig hoger dan „nor
maal" werden bevonden.
De natuurlijke aanwezig
heid van zware metalen in
zee brengt met zich mee
dat alle organismen uit
zee bepaalde hoeveelheden
van deze zware metalen
gaan bevatten. De gehal
ten in vis van deze zware
metalen hebben volgens
dr. Hagel niets te maken
met zeevervuiling. Zij
moeten naar zijn oordeel
als volstrekt natuurlijk
worden beschouwd. „Men
moet zich dan ook bijvoor
beeld realiseren dat het
kwikgehalte in zwaardvis
van de volle oceaan op dit
moment niet anders is
dan een miljoen jaar gele
den. Ook de relatief hoge
kwikgehalten in extreme
viseters zoals de zeehond
moeten niet te snel in ver
band worden gebracht
met kwikvervuiling. Als
dat relatief hoge kwikge
halte werkelijk schadelijk
was voor zeehonden dan
zou deze diersoort door
zijn leefwijze lang geleden
zijn uitgestorven en dat is
bepaald niet het geval".
Wat betreft het synthe
tisch industrieel afval
stelt dr. Hagel dat als ge
volg van een grote behoef
te aan nieuwe materialen
de mensheid er de laatste
honderd Jaar in is ge
slaagd een bonte verzame
ling geheel nieuwe verbin
dingen te synthetiseren,
die voordien niet in de na
tuur voorkwamen. Na een
zekere gebruiksperiode
kwamen ook deze nieuwe
materialen onherroepelijk
op de vuilnisbelt terecht,
wat uiteindelijk meestal
de zee betekende.
„In 't algemeen heeft men
In zee geen moeilijkheden
te verwachten indien de
aanwezige natuurlijke af
braakmechanismen er
binnen redelijke tijd in
kunnen slagen om de toe
gevoegde „onnatuurlijke"
stoffen om te zetten in
reeds van nature in zee
voorkomende verbindin
gen", aldus dr. Hagel.
Een nieuw probleem deed
zich echter voor toen na
verloop van tijd duidelijk
werd dat er voor een aan
tal van de onnatuurlijke
stoffen in de natuur geen
„passend" afbraakmecha
nisme voorhanden was.
Hierdoor ontstond een ge
leidelijke ophoping van
deze stoffen in zee. Spe
ciaal de eigenschap van
dit type verbindingen om
in het vet van zeeorganis
men op te lossen en zo
doende vla de gevangen
vis weer bij de mens op
tafel te verschijnen, heeft
daarbij sterk de aandacht
getrokken.
Er zijn enkele gechloreer
de koolwaterstoffen, die
een zó verregaand be
staan hebben dat het wel
licht honderden jaren kan
duren voordat hun af
braakproces voltooid Is.
Vooral van onder meer
DDT is nu reeds zoveel
informatie beschikbaar
dat dr. Hagel de invloed
daarvan op het milieu
schadelijk noemt voor het
leven op aarde. Er la door
deze en andere stoffen
ernstige plaatselijke scha
de toegebracht aan men
sen en dieren en dr. Ha
gel verwacht dat schade
aan vele organismen als
nog zal worden vastge
steld. De totale wereldpro-
duktie aan DDT tot nog
toe is ongeveer twee mil
joen ton. Hiervan is al on
geveer 35 procent in zee
terechtgekomen, hoofdza
kelijk via transport door
de atmosfeer. Telt men de
produktie van de verdere
pesticiden van het giechlo-
reerde koolwaterstoftype
bij elkaar op dan moet
men rekening houden mat
nog eens één miljoen ton
stof, waarvan via verdam
ping ook reeds een aan
zienlijk gedeelte in de zee
terecht gekomen moet
zijn.
Toch concludeert dr. Ha
gel dat het leven in de zee
door de vervuiling van het
water nog niet is beïn
vloed. Hij noemt het een
fabel als zou veertig pro
cent van het leven in de
oceanen zijn afgestorven.
In de kustwateren, zo stelt
hij, en zelfs in afgesloten
zeegedeelten, zoals de
Oostzee, de Middellandse
Zee en niet te vergeten
het IJsselmeer is ondanks
de daar toch vaak zeer
hoge vervuilingsgraad nog
vrijwel geen biologische
schade aangetoond. Dat
betekent dat ook voor de
volle oceaan de komende
tientallen jaren dergelijke
effecten niet of nauwelijks
kunnen worden verwacht.
Naast een eventueel nade
lig effect van de zeever
vuiling op het leven In zee
ia er ook nog de mate,
waarin de produkten uit
zee geschikt blijven voor
de menselijke consumptie.
Van de normaal in zee
aanwezige stoffen is ei
genlijk alleen het loodge-
halte verhoogd. .Hoewel",
aldus dr. Hagel, „ernaar
gestreefd zal moeten wor
den dit verhoogde loodge-
halte in de komende jaren
te doen dalen (beperking
van het loodgebruik in
benzine lijkt hem hiertoe
de aangewezen weg) hoe
ven wij ons over lood wei
nig zorgen te maken. De
hoeveelheden lood, die de
mens normaal al met zijn
voedsel naar binnen
krijgt, zal door het eten
van voedsel uit zee niet of
nauwelijks verhoogd wor
den".
Totaal andere ligt de si
tuatie echter bij de duur
zame gechloreerde kool
waterstoffen. Dr. Hagel
baseert dit op de produk-
tiecijfers van deze verbin
dingen, de hieruit voort-
vloelende zeevervuiling,
de daarmee gepaard
gaande ophoping in het
vetweefsel van zeeorganis
men en de nonnen voor
het gehalte aan dit soort
stoffen in ons voedsel.
„Wanneer men dit proces
ongestoord voortzet zal
het nog slechts een kwes
tie van tijd voordat de
te hoge gehalten die men
nu alleen in sterk veront
reinigde gebieden aantreft
normaliter ook in zee be
reikt zullen worden".
Voor Zweden is dit al aan
leiding om vette gedeelten
van bepaalde vissoorten,
zoals kabeljauwlever, uit
de Oostzee ongeschikt te
verklaren voor menselijk
gebruik. Daarmee ia ech
ter de bedreiging van het
milieu en de visserij niet
weggenomen. Dr. Hagel
besluit zijn artikel In
„Visserij" dan ook met de
wens dat het gebruik van
persistente gechloreerde
koolwaterstoffen krachtig
aan banden wordt gelegd.
RIEN SCHILTE.