Dominee Arendsen was liever dokter geworden DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD Het gebeurde in bet land van de kleintjes Oplossing 7ATERDAG 20 MEI 1972 LEIDSE COURANT Het kleine meisje met de maan- bieke krullen had een grootva der die haar Manestraal noem de. Dat was heel lief van hem. Maar vergis je niet, hij was óók een oude brompot. En aange zien hij hij het meisje met haar vader en moeder in huis woon de moesten de huisgenoten zijn lieve woorden, zo goed als zijn gemopper verdragen. Op een middag zat grootvader op de bank onder aan de helling van de heuvel waarop het huis stond. Vanaf dat plekje werd de bodem rotsachtig en steil tot aan het meer dat in de diepte lag te glanzen. Het was er heerlijk zit ten en grootvader keek graag ge eiland waarover vroeger ge eiland waarover vroegr vreemde verhalen werden ver teld. Zijn Manestraal zat aan zijn voeten ijverig te handwer ken en vulde grootvaders pijp om hem plezier te doen. Tegen het eind van de middag kwam een dikke mist over de bergen aan de overkant gerold, dekte het meer met het eiland toe en klom langs de rotsen naar bo ven. In een ogenblik hulden de nevels ook de helling in grijze sluiers. „Gauw naar huis, grootvader", zei het meisje, ,,ga maar vast. Ik raap mijn spullen bij elkaar en kom u achterna". Moppe rend stond de oude man op. Hij vond zijn weg en kwam bij de achterkant van het huis aan. Het huis en de helling, het meer en de bergen, dat alles bij el kaar was een stukje van het land waar de Kleintjes wonen: de Kleintjes die je overdag nooit ziet, maar die 's nachts de mensen helpen met hun werk en als loon alleen maar elke dag een kommetje room nodig heb ben. Grootvader kwam bij de achterkant van het huis en struikelde bijna over Kleintje's roomkommetje. Dat maakte hem boos, en driftig schopte hij het weg... het bolderde in de mist de helling af. „Jij, met je lawaai 's nachts in de keuken," mopperde hij. „Je moest eens weten hoe ver schrikkelijk het is, je met de potten en pannen te horen ram melen als ik net denk in te dommelen. Hoepel op met je kommetje en kom nooit weer- Het Kleintje zat in een hoekje tus sen stal en schuur, en hoorde de oude brombeer. Dat was een ramp, want Kleintjes zijn heel gevoelig voor boze woorden. Bijna niemand heeft ooit hun stem gehoord maar nu klonk duidelijk een snerpend geluidje dat zei: „Hoeijoei, jij oude man, of IK boos worden kan!! Ik knip jouw Manestraal helemaal, helemaal kaal!!" De grootvader schrok hier ontzet tend van. Hij stommelde naar binnen, ging in zijn stoel zitten en wachtte op het meisje zonder een woord te zeggen. De avond begon te neigen naar de nacht. Vader en moeder verwonderden zich nog niet want hun dochter voerde dikwijls met plezier nog iets uit in de stal. Maar de oude man werd ongerust en sloop het huis uit. De mist was opgetrokken, de maan kwam op. Steunend op zijn stok daalde grootvader de helling af, maar bij de bank vond hij geen spoor. Toen zocht hij het slingerend rotspad op waarlangs je naar het meer loopt. Het komt uit bij het huis van de veerman. Dèèr, voor de deur, vond hij bij het maanlicht een lok bleekglanzend haar. Be vend bukte hij zich en stak de lok in zijn zak. Toen ging hij bij de veerman binnen en vroeg: „Heb je mijn kleindochter ge- Verwonderd riep de veerman: „Hoe kom je zo laat hier bene den. opa? Je kleindochter? Wat zou die nog hier moeten doen??" „Ach!" klaagde de oud e man, „dan heeft cns Kleintje mijn Manestraal meegenomen!" En hij vertelde hoe driftig hij was geweest en waarmee Kleintje hem had gedreigd. „Maar waar om zou ze juist hier zijn ge weest?" vroeg de veerman. En de oude zei: „Je weet toch wel dat op het eiland alle boze Kleintjes bij elkaar wonen. Al len tegen wie de mensen ooit onaardig zijn geweest" De veer man lachte. „Natuurlijk ken ik dat oude verhaal. Maar er is 'geen woord van waar. Ik ben toch de veerman en heb het ei land wel duizend keer gezien. Er woont geen mens, geen reus en geen Kleintje! En niemand zou jouw Manestraal kwaad wil len doen!" „Kijk dan eens wat ik hier voor jouw deur bij het water heb ge vonden!" steunde grootvader en legde de haarlok op tafel. „Nou," zei de veerman, „dat is mijn uitgeplozen visserstouw! De oude man schaamde zich een beetje. Onder het heldere lamplicht leek het harde touw niets op Manestraals zachte haar! „Kom opa," zei de Veer man. „ik breng je naar huis". Moeizaam voerde de veerman grootvader naar boven. Bij de bank onder aan de helling kwa men zij Manestraals vader te gen. „Grootvader, waar was je? Wij hebben ons ongerust ge maakt!" riep hij. „Ik zocht mijn lieve kleindochter," beken de de oude man. „Waarom?" vroeg haar vader. „Zij zit thuis te handwerken". Daar begreep de oude niets rr van. Uitgeput na de zware tocht kwam hij thuis en zag zijn kleindochter aan tafel zitten, ge bogen over haar handwerk. De krullen met maneglans vielen langs haar gezicht. Maar in de nek was één krul weggeknipt. De grootvader wees ernaar; va der en'moeder hadden het nog niet eens gezien. Toen begon het meisje dit te ver tellen: „Ik liep door de nevels naar huis en kwam bij de stal en dacht dat ik een heel boos Kleintje zag hollen. Ik zag het niet goed, de mist was zo dik. maar ik hoorde een heel boos stemmetje dat riep:. Lelijke oude man! Of IK mij wreken kan!" En toen dacht ik: stel je voor dat hij mijn lieve oude brombeer kwaad wil doen! En ik rijmde vlug voor het Kleintje: „Vlug. zeg mij een wens, wees niet boos op een mens!" En toen dacht ik dat het Kleintje antwoord gaf en zei: „Neem dan maar je schaar: geef me 'n stuk van je haar". Ik heb daarover in de stal zitten denken want moeder borstelt mijn haar zo mooi en vader streelt het zo graag en grootva der noemt er mij Manestraal om. Maar ik heb het toch ge daan, één krul heb ik afgeknipt en gezegd: „Mijn krul van bleek haar ligt hier voor je klaar". Toen begon grootvader ook m eerlijk te vertellen hoe hij het Kleintje had beledigd... Die nacht kon hij natuurlijk niet slapen. Maar eindelijk, jawel hoor! Tóen hij lag te draaien op het kussen, begon in de keuken het gerammel met de potten en pannen. Kleintje was weer het werk en het klonk de oude man als muziek in de oren. Wel had hij dolgraag willen wi wat dat Kleintje met de mooie haarkrul had gedaan, maar hij durfde niet op te staan. Laat dat maar het geheim van Kleintje blijven. Als je van de stukjes krijger één hele wilde maken, zoals in de Juniorhoek van vorige week stond, had je figuurtje 3 moeten De vijf mannetjes lijken precies op elkaar maar dat kleine kereltje met het vraagteken boven zijn hoofd weet echt niet aan welk van de vijf helemaal niets mankeert. De een heeft een andere das, de an der mist een wenkbrauw. Wie kan uitvinden welk mannetje hele maal goed is? Wist je dat er zo'n tweeduizend verschillende talen op onze aar de worden gesproken? En dan zijn de dialecten niet eens mee gerekend. Ongeveer de helft van die tweeduizend talen wordt in Noord- en Zuid-Amerika gespro kén. Je weet dat Duits en Ne derlands op elkaar lijken even als de Scandinavische talen. Daar hoef je in Australië niet om te komen want de talen die door diverse stammen worden gesproken, lijken helemaal niet op elkaar. Het eigenaardigste is dat de meeste van die talen niet geschreven kunnen worden. Het zijn gesproken talen, die meest al gedoemd zijn uit te sterven omdat ook de stammen uitster ven en er niets staat opgete kend. Onbevoegd uitoefenen geneesh rust (Van een onzer verslagge vers) UTRECHT Dominee J. Arendsen (64) is een ver drietig mens. Men verwijt hem meerderjarige vrou wen uit het lieflijk Utrecht se palingdorp Bunschoten- Spakenburg van pepmidde len te hebben voorzien. Een landelijk ochtendblad schreef zelfs, dat de domi nee verklaard zou hebben „van de duivel bezeten te zijn". be dominee is droevig gestemd, omdat hij tot nu toe niet in de gelegenheid is geweest vanuit zijn bed in het militair hospitaal te Utrecht deze beschuldigingen te weerleggen. Daarom is hij blij, dat hij nu kan praten en uitbundig roept de dominee uit: „audi et alteram partem" (hoor ook de andere partij). Op 12 april van de vorige maand deden enkele politiemannen een inval in de woning van dominee Arendsen te Bunschoten. Zij verlieten de pastorie met twee rijkelijk met medicamenten ge vulde dozen. Tegen de heer Arendsen is proces-verbaal op gemaakt wegens het „onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst". Toen de politie een onderzoek instelde in zijn woning lag de dominee al enkele dagen in het ziekenhuis. Een neurologische behandeling moest al in decem ber van het vorig jaar plaats vinden, maar werd uitgesteld „Is Arendsen van de dui- hij daarom voor dokiuitje gespeeld" Domi- nee: „Y\ nneer ik werkelijk van de duivel bezeten zou zijn zeg ik dat rtict. Dan maak ik toch mijn eigen broodwinning kapot. Trou wens de duivel is niet in mij ge varen". „Verstrekt U medische adviezen en medicamenten uit godsdien stige overtuiging?" De heer Arendsen: „Pertinent niet. Ik heb altijd erg veel belangstel ling gehad voor de medische wetenschap. Daar kwam bij. dat ik als jongen al een diep respect koesterde voor de dok ter. Hij was de man. die mijn moeder beter maakte. Toch heb ik de wens van m'n moeder vervuld en ben theologie gaan studeren. Maar ik was liever arts geworden of althans iets in die richting". „Hoe kwam U aan die twee dozen met pillen, poeders e.d.?" Do minee: „Ik roem geen -• r maar ik heb eno. m vee. - sen in de medische wereld. t en toe kreeg ik van hen wel eens wat restanten. Dat vormde voor mij een soort hobby. Ik be studeerde de medicijnen en kreeg er langzamerhand veel kijk op. Ik las boeken en pros pectussen over medicijnen en op de duur verstrekte ik wel eens 'n licht medicijn aan 'n lidmaat van m'n kerk, maar ook aan niet-kerkelijken of mensen van andere gezindten". „Zijn het mensen uit Uw dorp, die U verdacht hebben gemaakt met betrekking tot bijvoorbeeld vrouwen, die u pepmiddelen verschafte?" Arendsen: „Dat geloof ik niet. Het komt volgens mij uit een heel andere hoek. Er zijn wel eens vrouwen in de pastorie geweest om een me disch advies of een licht medi cijn. Daar is 't bij gebleven". Dominee Arendsen wijst trots op d? h'nemen in zijn ziekenhuiska- i .r staan bloemen van een lidmaat van de hervormde kerk, een boeket van een gere formeerde en een bosje tulpen van een vrouw van art. 31 vrij gemaakt. Maar ook niet-kerke- Inwoners van Bunschoten-Spakenburg.- vertrouwen in de dominee, die parochianen en anderen medicijnen verstrekte. „Er is nooit het kleinste ongelukje gebeurd". lijken hebben de dominee bloe men gestuurd. „U ziet het wel, dat dit het levende bewijs is, dat men mij waardeert in Bun- schoten-Spakenburg. Maar er is iets aan het rollen gegaan. En één dode vlieg kan de zalf van de apotheker stinkend maken", aldus dominee Arendsen. U had ook pepmiddelen in uw be zit?" „Dat klopt ja. Doordat ik last had van nachtritme kreeg ik op recept metadrine. Dan kon ik overdag werken en 's nachts goed slapen. Ik heb eens aan een jongen die daar ook last van had, wat van deze mid delen gegeven. Maar dat is dan ook alles". „Hoe stonden de artsen in Bun schoten-Spakenburg tegenover Uw activiteiten?" Dominee: „Af en toe was er wel eens een arts, die het minder leuk vond. Maar ze hebben er nooit iets kwaads van gezegd. Het gebeurde na tuurlijk, dat mensen bij de dok ter kwamen en zeiden geeft u me dat middel maar, want dat zegt de dominee. Ze kregen het prompt, omdat de artsen van mijn kennis hieromtrent wis ten". Had u succes met uw „medisch werk"? De heer Arendsen: „Ja, maar ik ga geen staaltje vertel len. Dat klinkt zo kwakzalverig. Maar een ding wil ik kwijt. Een dochter van een b;re'b: l*e had al drie mr: i '?r r n opc-i voet. Ze had tas :v«*e - i - dok'.erd. Ik i:c', gegeven en L. en verkocht ze weer banket in de winkel". „Ziet u op tegen het proces, dat vermoedelijk zal komen?" Ja. Ik weet dat ik strafbaar ben. Maar ik zie het niet als een zonde. Er is nooit het kleinste ongelukje gebeurd. Toen ik 13 was bal semde ik de voet van 'n paard al met Perubalsem. Een paar dagen later trok het de meelwa- gen weer!" „En dat geweer, dat de politie bij u vond tijdens die inval?" vind het vreselijk naar, dat dit er i>u ook bij komt. De politie is vele malen in mijn studeerka mer geweest. Ze hebben de buks altijd in de hoek staan en er nooit wat van zegd. Nu beschuldigen ze me opeens van illegaal wapenbezit. Het is een ongevaarlijke buks. Bovendien moet ik nog zoiets als een vergunning hebben lig gen. Dit bewfist trouwens wel, dat de politie me moest hebben". Adjudant Braaksma van de plaat selijke politie ontkent het laat ste. Op de vraag waarom ei zo lange tijd pas is ingegrepen antwoord hij: „We wisten wel, dat de dominee pillen e.d. i strekte, maar we geloofden het niet direct". „Maar u wist toch dat de domi nee medicijnen verstrekte?" De heer Braaksma: „Het leek ons niet zo urgent in het begin. In een dorp als hier vallen een do minee, lokter of ander hoogge plaatst iemand nu eenmaal snel ten prooi aan roddel". *'lt «le woorden van de dominee valt op te maken, dat U zijn .v..:g niet jitist vind. Heeft cr iets mee te maken?" „Be slist niet! Maar we zijn er uit gegaan, dat een schoenma ker zich bij z'n leest moet hou den".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 6