Met de kinderen onderweg... NEDERLAND DRAAGT BEJAAR DE OP HANDEN daarom ook al 25 jaar A.O.W. (Inafe GEEF ZE DE RUIMTE.. ...EN NODIGE AFLEIDING ZATERDAG 20 MEI 1972 DEN HAAG Daar gaan ze dan.. De hele familie in de auto, bagage achterin en bovenop op weg naar de vakantiebestemming. Dit jaar voor het eerst mét de kinderen naar het buitenland. Een hele on derneming, maar het zal wel gaan. Er is onderweg tenslotte zoveel te zien, ze zullen zich vast niet ver velen. Helaas, de kinderen dachten er anders over. Na een uur hadden ze het wel gezien. De weilanden van de eerste vijftien kilometer verschillen niet zo veel van die na honderd kilometer en die beloofde bergen nou ja, wat dan nog. Je kunt ze vertellen dat die bergen wat later komen, maar intussen zitten de kinderen zich achterin te vervelen. En dat draait er tenslotte op uit dat ze el kaar gaan vervelen. „Zit niet met je voeten tegen mijn schoenen." „Dan moet je je voeten maar bij je houden" „Ach hou zelf je voeten bij je." Voor je het weet liggen ze, elkaar aan de haren trekkend, te rollebollen over de achterbank, wat voor vader aan het stuur een bijzonder onplezierige ervaring »is. Moeder tracht nog te sussen met een „Kijk daar eens, een paard", maar dat wordt door de kinderen al afgedaan met „Die zde je overal." Het had allemaal zo gezellig kunnen zijn en blijven. Kinderen moeten nu eenmaal wat te doen hebben onderweg. In die eerste ogenblikken vinden ze het nog leuk om naar buiten te kijken, maar wat voor een volwassene een schouwspel is om uren naar te kijken, verliest voor kinderen na een kwartier alle bekoring. De Stichting K en O/OpvoedingsVoorlichting te Den Haag heeft speciaal met het oog op de naderende vakantie en vrije dagen, een brochure samengesteld, waarin tal van handige tips staan voor mensen met kinderen onderweg. Het twintig pagina's tellende boekje raadt iedereen, diie met kinderen op weg gaat, aan tevoren genoeg tijd te nemen voor alle voorbereidingen. Het is raad zaam ook de kinderen hierin te betrekken, want te- i recht stellen de schrijvers van de brochure dat de l voorpret al een deel van het plezier van de reis is. Om de kinderen wat te laten doen tijdens de reis moeten niet te ingewikkelde spelletjes worden mee- Bagage achterin en bovenop en daar gaan Met kinderen onderweg genomen, of een pop of auto. Op het hoedeplankje van de auto kan, mits de bestuurder daarvan geen hinder ondervindt, een puzzel gemaakt worden. Als achter in de auto geen volwassene zit, kunnen moge lijk tussen achter- en voorbank wat koffers met daarover een plaid worden gezet. Daarmee voor komt men dat de kinderen bij plotseling remmen tussen de banken terecht komen en bovendien kun nen ze er gemakkelijk hun voeten op laten rusten. Voor de kinderen zelf is het erg plezierig dat een van de ouders zich tijdens de reis een poosje met hen bezig houdt. In de brochure staan een paar aar dige tips om onderweg (en niet alleen in de auto, maar ook in de trein of op de boot) de kinderen wat te doen te geven. Een oude bekende zal daarbij onge twijfeld „Ik zae ik zie, wat jij niet ziet" zijn. Toch is dit vaak een bestseller. Met wat cheruilledraadjes of pijperagers kunnen kinderen aardige figuurtjes ma ken, zoals hondjes of kaboutertjes. Voor wat oudere kinderen is het uitkijken naar iets altijd erg aantrek- automerk of de naam van Belangrijk op een lange rit met kinderen is vooral het onderweg stoppen. Hoe vaak dat moet gebeuren zal over het algemeen vooral van de kinderen afhan gen. Maak de stops in ieder geval niet te lang, maar zeker om de twee uur nicken is voor kinderen over het algemeen een hele belevenis. Alles kan natuurlijk van te voren thuis klaargemaakt worden maar veel leuker is het voor kinderen om het ter plaatse te bereiden. Laat ze ook eens in het soeppannetje roeren of een ei bakken. Voor het vergaren van afval kan men het best plas tic zakken gebruiken. Die kunnen later in een afval bak gedaan worden. Ook na het schillen van een ap pel of sinaasappel in de auto is zo'n plastic zak ideaal. Natuurlijk kan men ook in een restaurant gaan eten. Zoek met kleine kinderen vooral een niet te deftig of druk restaurant op. Ki«s een maaltijd, waarop men niet te lang behoeft te wachten, want ook hier kun nen kinderen zich gemakkelijk gaan vervelen. Spe ciale kindermenu's kunnen de feestvreugde verho gen. Het reizen per trein is voor kinderen interessant, maar ook hier bestaat de kans op verveling. Daar komt nog bij dat ze met nog meer mensen rekening moeten houden. Het verschilt eigenlijk niet zoveel met reizen per auto. Onderweg even stoppen is er in de trein natuurlijk niet bij. maar er is wel meer ruimte om de benen te strekken. Ga met de kinde ren mee als ze naar de wc moeten, want vaak ver schillen hier deursluitingen en kranen met die van thuis. Neem op reis iets te eten en te drinken mee, wat dit kan een welkome afwisseling rijn. Geef de kinderen niet ineens alles wat u voor /e hebt meegenomen (dat geldt ook voor speelgoed), maar bewaar een verrassing voor het laatst. Tot slot nog enige meeneem-tips: Tissues bijvoor beeld kunnen in vele gevallen een uitkomst zijn. Even handjes afvegen na een appel of sinaasappel, neus snuiten, gemorste limonade deppen. Vergeet flesopener en mesje niet. want juist die kunnen zo van pas komen. Een E.H.B.O.-doosjc mug in geen geval ontbreken. Water en een washandje kunnen veel ergernis van vuile hunden en knieën voorko men. Trek kinderen niet iets moois aan, muur ge makkelijk zittende kleren. Deze en nog veel meer handige tips staan in het boekje „Met kinderen onderweg," dat verkrijgbaur is bij de Stichting K. en O./Opvoedlngsvoorlichting. Burg. Patijnlaan 65, Den Haag. ANK VAN DUGTEREN DEN HAAG Ze stonden me|- een in de startblokken, de be jaarden van Nederland, toen op 24 mei 1947, vijfentwintig jaar geleden, in het staatsblad werd vermeld, dat op I oktober daar opvolgend de noodwet ouder domsvoorziening van kracht zou worden. Het leek er zelfs op, dat de 65-plussers van die dagen als bij het begin van' de opruiming de nacht bij de betaalkantoren zouden gaan doorbrengen om op die eerste oktober de loketten meteen na opening te kunnen bestormen. Daarom moest de voorlichtingsdienst van minister Drees toen een domper op de vreugdedrang zetten: „De wet gaat wel op de eerste in, maar de betaling op de laatste, als de voorbreiding tenminste dan klaar is". Maar tegen het einde van het jaar gingen de kassa's dan toch maar rinkelen voor de ouden van dagen. In het gunstig ste geval viel er 78 gulden per maand te halen- Die 78 gulden lijken nu, een kwart eeuw later, een luttel be drag, maar destijds was het een hele hap. Bezorgd liet de Am sterdamse Vereniging voor hulp aan Onbehuisden dan ook weten dat oplettendheid nodig zou zijn, „want menigeen zal niet bestand zijn tegen de verleiding van de borrel". Er waren er meer, die de ontwikkeling fronsend volg den. Iedereen kreeg immers in beginsel recht op een uitkering, maar wie in het verleden nooit had gespaard kreeg het volle pond, wie zelf had gezorgd voor een klein pensioentje kreeg een aanvulling. Vandaar dat een werkgeversblad cynisch schreef: ,,De slampamper krijgt als belo ning voor zijn slampamperigheid voor niets een redelijk staats pensioen. Degene, die zo dom is geweest er zelf voor te willen zorgen, moet daarvan ook maar het nadeel ondervinden en de lasten voor zijn oude dag voor een belangrijk deel zelf blijven dragen". Zo was de noodwet, waaraan de naam van Drees sr. als indiener onverbrekelijk verbonden zal blijven, behalve een vreugdevol le ook een omstreden zaak. In Gereformeerde kringen vond men zelfs, dat de beiaarden de uitkeringen zouden moeten wei geren: het bedrijven van liefda digheid was een zaak van de Dia conie en niet van de overheid... Overigens was de noodwet- Drees, die moest voorzien in de nood van Ouden van Dagen, slechts een etappe in de lange reis van bejaarden naar een re delijk ouderdomspensioen, een reis die ook nu nog niet geheel ten einde is. De eerste voorziening was tot stand gekomen in 1913. Vanaf dat jaar tot 1919 werd aan 70-ja- rigen en ouderen, die konden be wijzen dat zij gedurende een pe riode van 10 jaar 156 weken in loondienst waren geweest, een ouderdomsrente van twee gulden per week uitgekeerd. In 1919 wei;d dat bedrag verhoogd tot drie gulden en ging de uitkering gelden vanaf de 65-jarige leef tijd. Daarnaast werd vanaf dat jaar ook aan hen, die niet in loondienst waren geweest de zelfstandigen derhalve een kosteloze rente van drie gulden (gehuwden vijf gulden) per week uitgekeerd. Derhalve kregen vanaf 1919 alle 65-jarigen en ouderen een rente, waarbij dan wel als voorwaarde gold, dat hun inkomen minder dan 1200 gulden bedroeg. De ko mende bejaarden, dat wil zeg gen zij die na 3 december 1919 65 jaar zouden worden, zouden pas een ouderdomsrente krijgen als er zegels op hun rentekaar- ten waren geplakt of als zij zich vrijwillig hadden verzekerd. Te gelijkertijd bood de V(rijwitlige) O(uderdoms) V(erzekering) een verzekering tegen goedkoop tarief Problemen In het begin liep dit vrij goed. Wie zijn 65-ste verjaardag zag naderen nam snel een vrijwillige verzekering, maar de jongeren liepen bepaald niet storm. Het gevolg was, dat in de loop van de volgende jaren steeds meer bejaarden zonder uitkering zaten en hun aantal werd als naar groter. Zo keerde de VOV in 1920 nog 140.000 renten uit, maar in 1949 liepen er nog maar 60.0000 verzekeringen tegen het goedkope tarief. Het was dus duidelijk niet ge lukt, alle bejaarden via deze weg aan een uitkering te helpen. Reeds in 1927 werd in de Twee de Kamer gesproken over 30.000 bejaarden, die geen enkele rente ontvingen. Twee jaren later had men het over 38.000 en in 1930 over 50.000. Die getallen werden genoemd als men pogingen deed om de helpende hand te bieden, maar nieuwe voorzieningen ble ven uit omdat men het niet eens kon worden over de manier, waarop dit zou moeten geschie- Na de Tweede Wereldoorlog was er reden temeer om het vraag stuk aan te pakken, want toen zaten heel wat mensen, die niet meer konden werken, tegen het plafond. Minister van Sociale Zaken Willem Drees schreef het parlement eind 1946 dan ook, dat hij een algehele herziening van de sociale verzekeringen aan het voorbereiden was, waarin in het bijzonder aandacht zou wor den besteed aan de geldelijke verzorging van de Ouden van Dagen. Maar, voegde hij er meteen aan toe, dat zou veel tijd kosten en hij wilde de be jaarden niet laten zitten met hun „algemeen erkende nood". Vandaar dat hij met een nood voorziening kwam. Nu had de toenmalige Stichting van de Arbeid hem ge adviseerd een toeslag op de bestaande renten te geven, maar dat vond minster Drees een te beperkte voorzie ning. Dat lost het probleem niet op, vond hij, want zo blijven er nog tienduizenden die zonder in komsten zitten. Drees' uitgangs punt was: iedereen moet een uitkering krijgen als zijn finan ciële omstandigheden dat nodig maken. Diep in zijn hart vond hij eigen lijk wel. dat iedere bejaarde eenzelfde bedrag zou moeten krijgen, maar hij moest voor zijn noodwet een aanslag op de nog altijd zeer beperkte staats middelen van zijn collega Lief- tinck doen. Dat zou betekenen, dat iederen een schijntje zou krijgen, wat dus in feite niets oploste. Vandaar dat degenen, die nog eigen inkomen hadden na hun 65s:e verjaardag slechts een aanvulling kregen. Ingewikkeld Daardoor werd de noodregeling wel gecompliceerd, ook al om dat een vijftal gemeenteklassen werd ingevoerd vanuit de filoso fie, dat de kosten van levenson derhoud niet overal gelijk wa ren. De maximale uitkering werd 66 k 78 gulden per maand voor gehuwden en 35 k 44 gulden per maand voor ongehuwden. Dat was dus voor degenen, die hele maal geen inkomen hadden. Van het eigen inkomen werd de helft daarvan op de uitkering gekort (behalve als men minder dan vijftig gulderi per jaar aan inkomen had). Gehuwden met een eigen inkomen van 1075 k 1375 gulden per jaar en onge huwden met een inkomen van 675 875 gulden kregen geen staatsuitkering. Een half miljoen bejaarden zouden voor een uit kering in aanmerking komen en dat zou de staat 150 200 mil joen gulden per jaar kosten. Verhoging van de omzetbelas ting zou voor het geld moeten zorgen. In het parlement stuitte het principe van de ouderdomsvoor ziening niet op problemen: alle partijen hadden zo'n voorziening in hun urgentieprogramma staan. Maar tegen het systeem zat men toch wel een beetje nors te kijken. Het leek wat op staatsarmenzorg, nu was afge zien van het introduceren van één of ander verzekeringsstelsel voor de oude dag. En dan die aftrekregeling: Waarom zou je nog sparen als je het later toch moet bezu ren...? Drees had zijn antwoord wel klaar de slampamper theorie ging niet op: lang niet iedereen heeft uit achteloosheid niet gespaard, de meesten wa ren er niet toe in staat. Wie wel spaarde behoeft niet alles af te staan, zodat de prikkel tot eigen initiatief blijft. En bovenal, zo verzekerde Drees, „ik voel ook alles voor een verzekeringssy steem en dat komt er ook in de definitieve regeling. Deze nood wet geldt maar voor drie jaar", „Niets is zo duurzaam als het tijdelijke", wierp de Kamer hem nog voor de voeten. Wat dit laatste betreft heeft de kamer wel gelijk gekregen: de voor drie jaar bedoelde noodwet moest herhaaldelijk worden ver lengd, met tegelijkertijd aan passing van de uitkeringsbedra gen. Tien jaar lang bijna trok ken de beaarden van Drees voordat zij, op basis van een door wijlen minister Suurhoff in gediende wet, een definitieve voorziening kregen. Thans krijgt iedereen wel een gelijk bedrag, ongeacht eigen in komen, thans is er een verzeke ringssysteem in die zin, dat men niet een uitkering krijgt op basis van opgebrachte premie (zoals bij pensioenen) maar dat de wer kenden jaarlijks betaien wat er aan de bejaarden moet worden uitgekeerd (omslagstelsel). Bo vendien zijn de uitkeringen wel- vaartsvast. Ze stijgen in dezelf de mate als de lonen stijgen. Suurhoff sprak in zijn dugen nog van een bodempensioen, zijn op volger Veldkamp gaf de uitke- nimum. Weer later kwam er een vakantieuitkering bij en nu wordt ernstig gestreefd naar een uitkeringshoogte, die gelijk staat met het netto-minimumloon. Oplopend De ontwikkeling gaat dus door. In 1947 werd In de Tweede Ku- mor over de uitkeringen gezegd, dat de bedragen eigenlijk te laag waren om voldoende le vensonderhoud te verschaffen! maar dat ze ook te hoog waren, omdat de uitkeringen in de toe komst nooit vla premie op te brengen zouden zijn. Maur we brengen het met z'n allen op: in 1947 (via de belastingen) 200 miljoen gulden aan bejaarden uitkeringen, in 1957 (Suurhoff) 722 miljoen, in 1972 (schatting) ruim 7 miljard. Afgezien van de bijdrage uit de staatskas betalen wij daar- voor allemaal een ftrme pre mie: 6,75 pet over moximaal 6000 gulden ten tijde van Suur hoff, 10,3 pet over maximaal 21.150 gulden thans. Om nog maar niet te spreken over de premie die we opbrengen voor andere sociale voorzieningen, zoals voor weduwen en wezen, vier regelingen die in het ver lengde van de AOW liggen en die 1,6 pet. premie kosten. Maar Suurhoff kende destijds aan de gehuwde bejaarden nog maar 1338 gulden en de ongehuwde 804 gulden toe. Nu zitten we al op resp. 7182 resp. 5070 gulden per jaar (plus vakantietoeslag). Niet te betalen? Ach, er bleek altijd weer ruimte voor te vin den, want Nedertand draagt zijn bejaarden een warm hart toe! JO SMITH

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 15