Jan de Vries: „Ook dit
jaar mijn best doen"
Andreiko, het fenomeen van het
psychologische oorlogvoering
„Dammen
is niet
alleen
denkwerk
meer
ZATERDAG 13 MEI 1972
LEIDSE COURANT
(Van onze sportredactie)
HENGELO Genoteerd tijdens het Suikerdamtoernooi.
Andris Andreiko, wereldkampioen, verricht - verspreid
over de vier uren waarin hij met wit 't zwart van kame
raad Tsegolev probeert te veroveren - de volgende merk
waardige handelingen: derde zet: hij zet zijn bril met
spiegelglazen op zijn forse neus, waar de gebronsde den
ker Bba Sy een dag eerder zo confuus van raakte dat hij
een gave combinatie over het hoofd zag en een kwartier
tje later de vlag moest strijken voor de Russische groot
meester.
toernooipot mocht delen met
Anatoli Gantwarg, een vriende
lijke jongeling die ook al aardig
uit de voeten kan op het hon
derd-vlakken veld.
Er gaan nog veel meer verhalen
over deze mysticus. Zo zou hij
moedwillig zijn haar niet was
sen. om tegenstanders te irrite
ren met het losgekrabte roos.
hij zou de kunst verstaan om ie
mand - zonder te knipperen -
vijftien minuten lang onafgebro
ken in de ogen te kijken, hij zou
zijn koffie slurpend opdrinken
en zijn schoenen eens hebben
voorzien van ijzeren teenstukjes
nmdat dat zo lekker klonk tij
dens zijn geprogrammeerde
marsen langs de tafels. ,,Ik irri
teer niemand. Ik ben altijd wie
ik ben. En als ik win, win ik
omdat ik de sterkste ben", ver
klapt hij in eigen gemaakt En
gels, waarin hij ook Ton Sij-
brands - die als scribent het
toernooi volgt, omdat de Neder
landse Suikerdamstichting zijn
financiële eisen niet heeft willen
inwilligen - vraagt: ,,Goeat doe
joe tienk about maaai pozzeezo-
nel", wat volgens Sijbrands ver
taald dient te warden met:
,,What do you think of my posi
tion".
Tsegolev (over wie Ton Sijbrands
het vernaai vertelt dat ooit
eens, tijdens de interland Rus
land - Nederland, meer dan een
uur op hem moest worden ge
wacht, omdat hij geïnstalleerd
moest worden als .hopman"
van de communistische partij)
trapt er ditmaal niet in, omdat
hii toch nooit met opgeheven
hoofd door het leven schuift.
Achtste zet: Andris Andreiko
haalt een nieuwe stunt uit zijn
.trucdoos". Als hij tot zijn gro
te schrik ontdekt heeft dat er
ter linker zijde mogelijkheden
liggen voor Tsegolev, tracht hij
die flank als volgt te bevrijden.
Hij diept uit een slobberige spij
kerbroek een zakdoek waar hij
met enig ceremonieel zijn neus
in snuit, vervolgens schuift hij -
niet geheel geruisloos - zijn
stoel naar achter en stapt, met
de hakken klikkend, over het
brede pad dat voor ijsberende
dammers is vrij gehouden. Aan
het einde van zijn korte reis
posteert hij zich achter de zetel
van Tsegolev. die er echter Si
berisch onder blijft. Hij breekt
door over links. Negentiende
zet: Andris Andreiko - balance
rend op het randje van zijn eer
ste nederlaag - stelt zijn nieuw
ste ontdekking voor.
Première in Krasnapoisky, dat
onthutst registreert: hij simu
leert plotseling een opkomend
griepje dat in zijn keel is blij
ven steken. „Sorry", zegt hij,
als hij de eerste keer zeer door
dringend heeft gekucht.En die
stunt kent Tsegolev nog niet.
Als Andreiko tenslotte, al hoes
tend, de gemartelde heeft ge
speeld is het concentratieproces
van kameraad Tsegolev zo ern
stig onderbroken, dat het score
bord uiteindelijk nog een remise
mag registreren. „Concentra
tie". vertelt ingenieur Isar Koe-
perman, die het gebeuren glim
lachend heeft gevolgd, „is de
grootste kraóht van de Russen.
Op Sijbrands na, want dat is
net zo'n geniale jongen als mijn
vriend Piet Roozenburg, is er
niemand die de kunst verstaat.
Wij Russen zijn daar speciaal
op getraind. Wij kunnen een te
genstander daar uren mee bezig
houden. Andreiko is er zo in be
kwaamd, dat hij er nog psycho
logische foefjes bij doet. Ik kan
Een
dat niet meer, want ik ben een
oude man. Zes uur handenar
beid gaat nog wel, maar als het
intellect wordt belast hou je dat
nooit zo lang vol".
Mysticus
Andris Andreiko propt tenslotte
een flinke buidel Hollandse gul
dens in zijn binnenzak („dat
geld moet ik straks weer inleve
ren. Ik heb het ook niet nodig,
want de staat zorgt er voor dat
ik in leven blijf") omdat Mj de
reemde vogel, deze Russi
sche sportinstructeur (volgens
Koeperman is hij beroepsmili
tair) die slechts daarom geres
pecteerd wordt omdat het een
gemale dammer is. Grootmees
ter Ton Sijbrands: „Als Andrei
ko me met een als moordend
bedoelde, intimiderende blik
aankijkt moet ik lachen". Nu
heeft Sijbrands het toch niet zo
erg op met zijn Sowjet collega's
(a! rekent hij bijvoorbeeld Sa-
cha Mogiljanski en Anatoli
Gantwarg tot zijn persoonlijke
vrienden): hij is er namelijk
van overtuigd, dat ze hem via
het door de topdammers ver
foeide systeem van de salonre
mise een wereldtitel hebben af
genomen.
Autodidact
Als hij niet hoeft te schuiven, Is
Andris Andreiko best een aardi
ge jongen, die wat slonzig en
verstrooid de dagen volmaakt
die zonder dammen voor hem
geen inhoud hebben. Hij eet een
broodje rosbief en drinkt een
glaasje melk, luistert met zijn
ene oor naar wat Sijbrands
naast hem te vertellen heeft,
peutert met zijn wijsvinger in
zijn oor en kijkt met zijn felle
ogen voortdurend rond, hetgeen
volgens hem geen nervositeit
maar louter nieuwsgierigheid is.
Ton Sijbrands en ik", zegt hij in
dat onnavolgbare Engels (zijn
Frans is niet veel beter) zijn de
beste spelers van de wereld. Ik
ben de meer ervaren en Ton is
de geniale. Toen ïk met dam
men begon, hadden we in Rus
land geen leerboeken. We waren
autodidact. Sjogolov en ik heb
ben het allemaal in ons eentje
uitgevonden. Wij in Rusland
hebben het kunnen ontwikkelen.
Sijbrands niet. In Rusland is elk
toernooi een soort wereldkam
pioenschap. Als je daar win
naar wordt, moet je wel een
Andreiko noemt Ton Sijbrands (foto) een genie. Toch is de verhouding
tussen de twee topilammers koel. Sijbrands ..Andreiko heeft eer
persoonlijke inbreng, die ik onaangenaam zou willen noemen".
ontzettend goede dammer zijn.
Als je Russisch kampioen bent.
mag je je gerust wereldkam
pioen noemen. Daar leer je con
centratie, daar doe je routine
op. Sijbrands ontmoet hoogstens
twee of drie keer per jaar spe
lers die hem een beetje bij kun
nen houden. Hij zou meer tegen
mensen als Gantwarg, Koeper
man en ik moeten spelen. Ton
is strategisch de allergrootste
dammer ter wereld. Als Sij
brands een Rus zou zijn, zouden
we het sterkste team, dat ooit
op deze wereld heett bestaan,
hebben. Sijbrands en ik, wij zul
len het tijdperk tussen 1968 en
1988 beheersen, zoals Ghestem
en Roozenburg tussen 1943 en
1948 hebben geregeerd".
denkwerk meer, er worden al
lerlei psychologische trucjes bij
gedaan. Bobby Fischer zal
straks, tegen Boris Spasski ook
rare dingen gaar doen".
„Ze zeggen dat ik loop om mijn
tegenstander nerveus te maken.
Dat is niet waar. Ik loop omdat
dat voor mij een vorm van con
centratie is. As ik de hele partij
blijf zitten, zoals Tsegolev. word
ik nerveus.
7aar
Onaangenaam
Hoeveel lof Andris Andreiko ook
uitdeelt en hoeveel stroop hij
ook smeert, de verhouding An-
dreiko-Sijbrands blijft koel. Sij
brands: „Als hij de kans krijgt
om mijn nek om te draaien, zal
hij dat ongetwijfeld doen. An
dreiko heeft een persoonlijke in
breng, die ik onaangenaam zou
willen noemen. Hoewel het alle
maal wet effectief ls, geloof ik
niet dat anderen hem zullen vol
gen".
In wat andere bewoordingen inge
licht, repliceert Andris Andreiko
met: „Ik heb ooit eens een par
tij gespeeld toen ik merkte dat
mijn schoenen vreselijk kraak
ten en dat mijn tegenstander
zich daar aan zat te ergeren.
Dat heb ik inderdaad uitge
speeld. Dammen is niet alleen
Zw
„En laat de resultaten dan maar
vertellen, welk systeem het bes
te is. Tsegolev was tweemaal
wereldkampioen, nu is hij ner
gens meer. Dm aan de top te
kunnen spelen, moet je meer
kunnen en meer doen dan al
leen maar stenen verschuiven.
Ik heb pas 't Russisch kam
pioenschap achter de rug. Twin
tig partijen die stuk voor stuk
zwaarder zullen zijn dan de
tweekamp tegen Koeperman
(die Andreiko in Tallin won via
een onthutsende serie remises
en waardoor hij zich voor twee
maandjes wereldkampioen
mocht noemen) dat guat niet in
je koude kleren zitten".
Ton Sijbrands heeft ooit eens ge
zegd: „Ik ga niet op de barrica
de staan schreeuwen,dat ik do
beste dammer van de wereld
ben, maar als iemand het zegt
beaam ik dat graag". Andris
Andreiko doet het zo: „Het we
reldkampioenschap in Hengelo?
Voor de buitenstaanders geef ik
mezelf tachtig procent kans,
maar in werkelijkheid heb ik
natuurlijk honderd procent".
(Van onze sportredacteur)
PURMEREND Toen Van
Veen, importeur van de
Kreidler-motoren, zeven
jaar geleden een bestuur
der voor een van zijn fa-
brieksmachines zocht,
plaatste hij een adverten
tie. Liefst 215 man, waar
onder geroutineerde wejl-
strijdcoureurs, schreven
daarop. Na twee testen
hield v. Veen twee volko
men onbekende jongens
over, die alleen maar wat
ervaring hadden op gras
baanraces. Nu zeven jaar
later kent iedereen die
twee als de bekendste Ne
derlandse motorrijders.
Aalt Toersen, die inmiddels
gestopt is met de motorra-
cerij hij werd tweemaal
tweede in het wereldkam
pioenschap van de 50 cc
motoren en Jan de Vries,
vorig jaar de eerste Ne
derlander uit de geschiede
nis die een wereldtitel in
de wacht sleepte.
fcegt Jan de Vries, die dit motor
seizoen al daverend heeft inge
zet met een overwinning in de Ul
eerste Grand Prixrace over dat den.
begin: „Ik had zelf die adver
tentie al gelezen in het blad Routine
„Motor" waarin jongens werden
gevraagd die minder dan 60 kg
wegen en niet langer waren dan
1.70 meter. Maar geen haar op
mijn hoofd die eraan dacht om
op die advertentie te schrijven.
nu: „In het begin keek je wel
hoog op tegen al die grote na
men. Maar ja, later werd dat
gewoon wat minder". Na zijn
coureurskwaliteiten kwam ook
de technische kennis van Jan de
Vries iéts meer naar voren. Jan
de Vries: „Van jongsaf aan
werd ik eigenlijk geboeid door
de techniek van motorfietsen. Ik
zat nog op de lagere school en
toen kocht ik al een oud kapot
brommertje, waar ik steeds aan
peuterde om precies te zien hoe
het werkte. En op de keukenta
fel bedekt met kranten kreeg ik
zowaar dat ding weer aan het
lopen. Ja en dan wilde je die
bromfiets natuurlijk ook wel uit
proberen. Dat heeft me toch wel
een stel waarschuwingen van de
politie in het Friese dorpje Sint
Jacobiparochie gekost. Die
brommer is zelfs wel eens een
weekje in beslag genomen. La
ter toen ik op de ambachts
school zat, had ik een 125 cc,
motor, die ik ook steeds in en
uit elkaar haalde. En natuurlijk
reed ik daar op achterafpaadjes
ook wel eens op. Ik zat tenmin
ste meestel bij de eerste drie en
op mijn 18de kocht ik een toer-
motor. Nou, ik was 20 toen die
test kwam van Van Veen", sluit
Jan de Vries lachend af. De
verdere opleiding kreeg Jan de
Vries door het racen zelf, voor
de Grand Prix-wedstrij-
,Vee! te gevaarlijk" dacht ik bij
mezelf. Al mijn vrienden zeur
den echter aan mijn hoofd:
man, die advertentie is net iets
voor jou. Levensgevaarlijk, ant
woordde ik steeds, maar ik heb
toch maar geschreven naar Van
Veen. Voornamelijk omdat ik
technisch erg geïntereseerd was
in die grand prix-motoren met
12 versnellingen waar Van Veen
rijders voor zocht. Jan de
Vries, die nog nooit op een weg-
racer had gereden, maakte een
uitstekende indruk. Hij werd sa
men met Aalt Toersen geselec
teerd en al in het eerste motor
seizoen stelden de beide cou
peurs hun baas niet teleur, want
Aalt Toersen werd Nederlands
kampioen in de 55 cc-klasse,
terwijl Jan de Vries als tweede
eindigde. Het jaar daarop, toen
beide rijders naar de internatio
nale klasse waren gepromo
veerd. was de situatie precies
andersom. Toen werd Jan de
Vries kampioen met Aalt Toer
sen op de tweede plaats. Van
Veen stelde daarop zijn beide
rijders in de gelegenheid om
aan het grote internationale
werk te beginnen: de Grand
Prix-race. Vedette Jan de Vries
Jan de Vries: „In het begin speel
de je weinig klaar, maar je
kreeg wel routine en dat is erg
belangrijk. In 1969 mochten we
van Van Veen alle Grand Prix-
races rijden en toen begonnen
wc echt al wat te wennen.
Ikzelf werd vierde in de strijd om
de wereldtitel, maar het jaar
daarop had ik een boe! pech.
Toen reden we namelijk met
een watergekoelde motor en dat
liep nog niet helemal gesmeerd.
Ik werd toen vijfde". In de win
ter na het motorseizoen van
1970 werd er echter in de Kreid-
ler-werkplaats van Van Veen
keihard gewerkt om de ranke
racemachine nog sneller te ma
ken. De aanslag op de tot dan
toe oppermatige derbi's lukte.
Jan de Vries werd na een ui
terst spannende competitie met
de heersende wereldkampioen
Angel Nieto eerste en veroverde
daardoor de wereldtitel. „Ja.
wat je dan voelt als je eenmaal
wereldkampioen bent, dat is
met geen pen te beschrijven".
Door die wereldtitel veranderde
het leven van Jan de Vries. Hij
krijg' nu stapels post: „vooral
uit Oost-Duitsland, daar hebben
ze zelfs een fanclub voor me op
gericht". En bij tal van gele
genheden wordt hij gevraagd.
Langzamerhand is hij bedreven
geworden in het openen van za
ken etc. Wat niet veranderde is
zijn instelling als coureur. Hij
Een coureur moet in de eerste plaats ook verstand hebben van techniek. Jan de Vries aan het sleutelen aan zijn motor
streeft naar een nog steeds gro
tere perfectie in zijn rijden en
in het mechaniek van zijn mo
tor. „Het rijden van een 50 cc
motor vereist een heel speciale
techniek. Het is namelijk een
heel gevoelig machientje. En
het is zaak om op zo'n circuit
steeds een vloeiende lijn aan te
houden. Zoals het ook nodig is
steeds de hoogste snelheid te
handhaven. Je kunt gewoon niet
te veel afremmen, want dan
duurt het te lang voordat je een
50 cc motor weer op volle toe
ren hebt".
nuchter: „Nieto weet echter
weinig van techniek af, hij is
gewoon afhankelijk van zijn
monteurs en dat is wel eens een
voordeel voor mij. Ik hoor pre
cies wat er aan mijn motor
mankeert en het zal me dan ook
zelden gebeuren dat ik mijn
machine verziek.
In een nationale race in het voor
seizoen te Vessem hoorde ik iets
geks. Toen ben ik meteen afge
stapt, omdat ik wist dat ik. als
ik zou door rijden, mijn hele
motor in de soep zou draaien.
Dat gevoel heeft Nieto niet en
dat is wel een licht voordeel
voor me. Hij haalt bv. in de
trainingen alles uit zijn motor.
Dot doe ik bewust niet. Hij rijdt
tijdens een training weieens
achter me aan om te zien hoe
ik de bochten neem en zo.
Die neem ik dan expres niet hele
maal juist, om hem niks wijzer
te maken. Of op de rechte stuk
ken geef ik niet vol gas om hem
geen inzicht te geven in de top
snelheid van mijn Kreidler".
Het is een onderdeel van de kou
de oorlog, die overigens nog wH
in het sportieve vlak woedt tus
sen de Derbirijder Nieto en
Kreidler-coureur De Vries. Jan
de Vries vertelt daarover nog
een ander staaltje: „Derbi heeft
de hele winter verkondigd dat
hij volgende seizoen niet meer
met 50 cc motoren in races zou
uitkomen. Nou, als we dat ge
loofd hadden, dan hadden we
van de winter weinig aan onze
motoren hoeven te sleutelen. We
zijn er echter niet ingetrapt en
we hebben de Kreidler nng snel
ler gemaakt. Op de Nürljurg-
ring is wel gebleken dat Derbi
ook niet stil heeft gezeten, al is
het nog moeilijk te zeggen juist
omdat het circuit zo bochtig is,
w.ens motor nu wel het snelste
is. Jan de Vries verwacht dan
ook dit jaar een spannende
strijd. „Niet alleen met Nieto,
maar ook met de Duitser Kunz.
Kunz, die ook op Kreidler rijdt,
viel op de Nürburging wel uit,
maar hij had in de training wel
erg snelle tijden gemaakt. Bo
vendien is er dan ook nog het
Italiaanse merk Morbedelli. Die
lu>i hadden op de NUrburgring
een erg snelle 125 cc motor. Nu
schijnen ze ook een supersnel 50
cc-machientje klaar te hebben
staan, dat binnenkort ook wel in
de Grand Prix-races zal uitko
men. Ze hebben op die 50 cc
motor al wel de voorjaarsraces
in Italië gewonnen".
Nuchter
Jan de Vries, de nuchtere. Die als
het gevaar van het motorrennen
ter sprake komt rustig ant
woord: „Och, natuurlijk ls ef
gevaar bij, maar dat is er in
het normale verkeer ook en het
is wel zo dat je niet al* een
dwaas op de motor stapt. Ik
rijd hard, wel tegen de 190 km
per uur, maar ik ben ervan
overtuigd dat het kan.
De meeste angst heb ik eigenlijk
voor een mechanische defect.
Dat de motor bijv. vastloopt in
een bocht, maar ja zelfs dan
vallen de on gelukken nogal
mee. Na de races op de NUrbur
gring ging een vrachtwagen
langs h-t circuit om de st'-'k ge
draaide motoren op te halen.
H ij kwam terug met tien motor
fietsen, waarvan e r sommigen
helemaal in elkaar zaten. Toch
heb i k niet gehoord v an e en
renner, die naar het ziekenhuis
ging. Dus dat valt meestal wel
mee."
BERT VOSKUIL