De groene draak in de bergspleet DE AVONTUREN VAN PIET POTLOOD JUNIOR- HOEK isptóïï I/IJ, HEREN VAN JCHEM (SLOT) ZATERDAG 19 FEBRUARI 1972 LEIDSE COURANT PAGINA 13 J in ..De klein kerk van een dorpje in de Alpen bezit gouden kandelaars, gouden wierookvaten, gouden kelken en vazen waar een kathedraal in de rijkste stad jaloers op kan zijn. Hoe komen die schatten in zo'n afgelegen, arm dorp terecht? Ze zijn honderden jaren geleden geschonken door een arme boerenvrouw. Hoe kwam een eenvoudige vrouw aan zoveel rijkdom? Van haar man, die nooit aan iemand vertelde waar hij dat goud vandaan had. En tóch ontdekte de vrouw het geheim. Dat wil zeggen: zij hoorde wel een verhaal, maar zó zeker van de waarheid was zij ook weer niet. In elk geval had zij angst voor dat goud. Daarom gaf ze het aan de kerk, voor haar eigen zielerust en die van haar man. )eze man was een gewone boer die een stukje bos bezat langs de helling van de Alp. Op een wintermorgen nam hij zijn slee en trok die over het slingerend pad naar boven om er hout uit zijn bos op te laden. De zon daalde toen de man daarmee I klaar was. Hij ging zelf voorop *^de slee zitten en sturend met 'zijn voet liet hij zich weer langs de bochten naar beneden glij den. (aar 's avonds wachtte de vrouw tevergeefs op haar man. Zij liep naar de buren en andere boe leren. Zij ging naar de herberg op de hoek van het dorp, waar de man op z'n slee de weg naar huis had moeten inslaan. Zij vroeg daar wie hem gezien had. De één dacht hem voorbij te hebben zien suizen, de ander hem zien lopen... Praatjes, niets dan praatjes! Niemand had hem gezien. e volgende morgen gingen de buurtgenoten de helling op om naar de man te zoeken. Aan de sledesporen was te zien dat hij In het bos gewerkt had. Aan het hout was te zien dat hij ervan nad meegenomen. Maar van pemzelf zag niemand iets. De man was weg. In het begin wachtte de vrouw nog en hoopte |lat hij hier of daar vandaag zou terugkomen. Maar ten slotte gaf zij alle hoop op. Hij moest verongelukt en in een berg spleet gevallen zijn. Zeven jaar bleef de man weg. En tóen kwam hij opeens terug! Zonder slee en zonder hout. Zonder een woord te zeggen. Maar gebukt onder een zware last. Hij zag er uit als een stok oude man en was versteend van koude. Hij legde de zware last af, en kroop in bed, maar warm werd hij niet. Zijn vrouw gaf hem versterkende soep, maar eten of drinken kon hij niet. De man lag maar met sta rende ogen die alleen 's nacht dichtvielen. Dan droomde hij en kwamen er vreemde woorden over zijn lippen. De vrouw, die brandde van nieuwsgierigheid om te weten wat het geheim van de zeven jaren was, bleef hele nachten wakker om elk hardop gedroomd woord te ver staan. En zo hoorde zij een ge schiedenis, die zij half geloofde en half niet. Dit is het verhaal. Toen de man het hout op zijn slee geladen had en er zelf bij was gaan zitten, gleed hij in vliegen de vaart naar het dal terug. Maar juist op de hoek bij de herberg scheen de ondergaande zon recht in zijn ogen, zodat hij de bocht miste en met verdub- Suske en Wiske ""^Iedere sport is te herkennen aan de uitrusting. Een bokser heeft Jikke handschoenen aan, een atleet spikes en dat zijn schoenen (net „spijkers", een kanovaarder heeft peddels. En ga zo maar door. De man op het plaatje is een gewichtheffer. Ernaast staan drie sportlieden maar een van die hoofden hoort op de sterke (nan. Is dat hoofd A, B of C? Een haas maken van papier. Wel stevig papier nemen. Van dat witte, dikke tekenpapier bijvoorbeeld. Als je precies doet wat op de tekening staat, maak je een leuke haas die je ook nog kunt kleuren. belde vaart van de weg afraak te, een ravijn invloog, steeds dieper op de slee wegcirkelde in een kom van witte bergen. Het leek wel of hij op de bodem van een onmetelijke schuimtaart te recht was gekomen. Maar mid den in die bodem was een diepe scheur. De slee stortte vanaf de rand omlaag en de man viel in een spleet met loodrechte den. Hij viel zacht. Niet op sneeuw maar op een weide, met hoog welig gras en bloemen be groeid....Toen zag de man dat hij niet alleen was: draak, even groen als het gras, te slapen en warme stoom spoot uit rijn neusgaten. Die nacht was de man bang van de draak. Maar toen het genhcht in de bergspleet door schemerde, werd de draak wak ker, zag de man en deed hem geen kwaad. Het geweldige beest kroop naar het eind van het ravijn en likte daar met zijn gespleten tong langs de bergwand. De man zag dat er een dun, goudkleurig stroopje vanaf de hoogte naar beneden vloeide en de draak likte daar van net zo lang tot hij verza digd was. Ook de man was hon gerig en aangezien er niet an- Elke week, dat hebben jullie wel gemerkt, iets wat interes sant is. Dit is de wevervogel. Je hoeft er buiten niet naar te gaan zoeken want hij leeft vooral in Azië, Afrika en Aus tralië. Hij bouwt zijn nest in de Een eigenaardig nest want het hangt aan een tak en is ge maakt van gras en stukjes van bladeren. Met kluitjes aarde maakte de wevervogel er een harde massa van, d wordt dat het nest door de wind niet al te erg heen en weer kan worden geslingerd. ders in de bergspleet te vinden was, schuifelde ook hij naar het goudkleurig stroompje en ving er wat van op in zijn mond. Het vocht smaakte zoet als honing. Het stilde honger en dorst. Het maakte loom en slaperig. De draak sloot de ogen weer, de man ging in de holte van de ge bogen groene staart liggen en ;r dagen, weken, maanden, jaren zijn voorbijge gaan. Maar eindelijk gebeurde er iets dat verandering bracht in dit leven van gedachteloos genieten en slapen. Er brak een noodweer los met witte bliksem schichten en knallende donder slagen. De bergen dreunden van noord tot zuid en van oost tot west. De spleet, waarin de draak en de man zaten, scheur de verder open. Een lawine van sneeuw viel omlaag en sleurde de groene draak mee. De man bleef ongedeerd achter. Maar nu de hele adem van de draak de diepte niet meer ver warmde, werd het er ijskoud en stolde het dunne goudgele stroompje tot een klomp en een staaf van goud. Eindelijk zag de man dat hij al die jaren van vloeibaar goud had geleefd. Hij nam het gestolde goud op zijn rug, zocht een uitweg uit de opengescheurde bergspleet en liep tot hij versteend van kou zijn dorp en huis terugvond. Dit verhaal hoorde de vrouw bij stukjes en beetjes uit de woor den die de man in zijn droom sprak. Zij begreep, dat wie ze ven jaar van vloeibaar goud heeft geleefd, niet meer gewoon drinken. En dat een die in zeven jaar, wel ze ventig jaar ouder leek gewor den, gauw Dat gebeurde dan ook en toen de begraven, wikkelde de vrouw het goud in een doek en bracht het in de kerk. Zij ge loofde niet zo erg in draken. Zij wist niet wat zij van het ver haal moest denken. Misschien had haar man wel zeven jaar geleefd als een slecht mens en het goud op oneerlijke manier bij elkaar gekregen. Maar zij hoefde het ook niet te weten. De pastoor van het kerkje liet van het goud kandelaars, wierookva ten, kelken en vazen maken en een schilfer van de staaf was al genoeg om de goudsmid te beta len. Sedertdien straalt het kerkje van de kostbaarheden en wie vraagt hoe het mogelijk is dat in zo'n arm gehucht zoveel rijke schatten te vinden zijn, krijgt dit verhaal te horen. De Steen snoepers Lucky Luke 200«BRCKC\. -AAAR 3E£\ a\vfcf: De Postkoets ^r Coene heeft geëist, dat ze zijn bed in zijn (fcntoortje zouden zetten. Bij de kast met de kten waarin zijn levenswerk geboekt staat. nu verdwaasd naar het plafond te sta- zit naast hem. Peter wendt langzaam H^t hoofd naar zijn zoon en herkent hem. ben ziek, Herman." zult gauw weer beter zijn, vader." .een hele tijd duren....", kreunt de boer en Ij spreekt moeizaam verder. „Het koren loet af, jongen. Doe gij dat. met FonsHij tonst het voorhoofd, kijkt weer naar het pla- (nd- „Fons is dood, hé? We staan nu alleen, moet rusten, vader..." Herman verlaat het ptoortje en gaat bij zijn moeder. tiw Coene zit rechtop, sereen als een beeld jin bovenmenselijke wijsheid. it regent beproevingen op ons hè, jongen". (gt ze kalm. vel®' door mijn schuld, moeder, ik ben slecht iekjweest." mand is echt slecht, Maanke." gn je houdt gij het uit?" bt gij i Ijven?" Nee, moeder, dat kan hij niet. Hij in oktober herkansen. Sepke en Wieske finnen hier nu de boerderij besturen. Vrouw |H)ene is het daarmee eens. Op voorwaarde zij en vader mogen blijven. „Vader zal let meer genezen maar hij heeft een sterk krt en kan nog lang zo blijven leven...Ik wil im bijstaan tot het uiterste. Hier! Waar hij geboren is! Het klinkt vastberaden. Herman gaat direct met Sepke de nodige schikkingen treffen. Als hij buitenkomt, gaat Elza van Berckelaer daar. Mooier dan ooit. Hij wil beschaamd de schuur invluchten. Zij roept hem. Hij komt bedremmeld naar haar toe. Zijn knieën knik ken. „Stoute, stoute stouterik", zegt ze zacht verwij tend. Dan slaat ze de armen om zijn hals. Hij drukt haar tegen zich aan. Zijn redplank is ze. Heerlijke Elza. „Gij, gij staat te hoog voor mij, Elza." „Niets van, onstandvastige," antwoordt ze. „ik mag je niet alleen laten, dat is het." Herman probeert haar uit te leggen dat zijn bloed zo onstuimig stuwde, dat hij wanhoopte en dat zij ginder, met al die fijne... „Wat ginder? Niemand heeft mij aangeraakt ginder. Kan jij hetzelfde zeggen?" Ze is in haar brieven afgemeten gebleven, juist om zijn ongeduld niet aan te wakkeren. De stoute jongen! Een zalige rust komt over hem. Vrouw Coene gaat bij het bed van haar neerge velde man zitten. Daar ligt de gevreesde boer nu. Zij overdenkt haar leven met hem. Een en al onderdanigheid en angst. Heeft zij die man liefgehad en hem gegeven wat hij ver wachtte? Heer. ontferm u over ons, arme mensen. Peter opent de ogen en zegt heel stil: „Ge zijt goed voor mij geweest, Eugenie." „Gij zijt ook altijd goed voor mij geweest. Pe- „Ik heb altijd aan u gedacht!" „Ik weet het, Peter. En Herman ziet u ook gaarne. Laat hem nu naar Wazinghuis gaan. Het verleden is dood." Guitig voegt zij erbij: „Zo komt Wazinghuis toch aan de Ccene's. Niet door haat, maar door liefde." Op een zondagmiddag zit de hele familie van de Witte bijeen achter het huisje. Daar zijn Sep ke en Wieske met hun kindje, moeder Trees, Hein en ook Geert Boonejan met zijn terugge keerde Liza, met wie hij het nu blijkbaar best stelt, te oordelen naar de toestand waarin Liza verkeert. Daar zijn eindelijk de Witte zelf en lierman Coene. Deze laatste is offi cieel komen aankondigen dat Sepke nu de boer van de Donkelhoeve wordt. De financiële regelingen zijn getroffen. Sepke is daar danig trots op. Hij neemt zijn zoon uit de wieg, heft hem in het zonlicht en zegt: „Gij kleine Met- te, zoon van de Donkelhoeve, gij gaat ook stu deren, zelle. Een meneer worden." De Wittekop jubelt, omdat hij nu zeker naar het college mag en schrijver wil worden. Geert volgt te Diest cursussen om dameskapper te worden. De dames gaan nu ook naar de kap per, zelle! Fortuin gaat hij maken. „En gij, Herman", vraagt Sepke. „Wanneer gaat gij u presenteren op het kasteel?" Herman presenteert zich op he kasteel. Hij vraagt er plechtig de hand van Elza van Berckelaer. Die wordt hem toegestaan. Ze zijn officieel verloofd en zodra hij zijn docto raat heeft behaald, zullen ze trouwen, leger dienst of geen legerdienst. Pastoor Munte heeft zijn laatste plechtige mis gecelebreerd. De kerk zit stampvol kuchende, snuitende, ontroerde parochianen. Het is of ze de uitvaart van Zichem zelf bijgewoond heb ben. Herman zit er ook samen met zijn ver loofde. Rozelien voert haar meneer pastoor in zijh rolstoeltje tot vóór de gelovigen. Hij spreekt hen voor de laatste maal toe als volgt: „Beminde parochianen. Onze Lieve Heer heeft tot mij gezegd Het is avond Munte, ge zijt moe Kom rusten. Om nog 'n "beke", met mij te babbelen. We hadden vroeger nooit de tijd. Met mij gaat wat we noemen de goeie oude tijd heen. Nieuwe tijden, nieuwe mensen, nieuwe gedachten komen. Zichem zal een nieuw gelaat krijgen, 't Schijnt dat de armoe de zal verdwijnen, dat iedereen zijn deel zal krijgen in de welvaart. Ik gun het u. Maar wat zullen uw schatten betekenen als ge ooit de liefde zoudt verliezen. En geld en goed zijn zo dikwijls vijanden van de liefde. Kinder- kers, bemint elkander. Ik blijf u indachtig in mijn gebeden tot mijn laatste adem. Benedi- cat vos, Omnipotens Deus, Pater et Filius et Spiritus Sar.ctus. Amen." Ilij wordt naar de uitgang gevoerd, moedig glimlachend, naar de hem omringende parochianen. Buiten speelt de fanfare, in sourdine, te zijner ere de "nationale" hymne van Zichem: „Wij zijn de mannekes van plezier. Zichem dat is „Ik ben ziek Hetman"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 13