CARNAVAL
moet weer de straat op
Ook de fanatieke
feestneus van
zuidelijke snit
zal het schoor
voetend moeten
toegeven: het
bolwerk van Car
naval wankelt op
zijn zwaar ge
draineerde grond
vesten. De
laatste maanden
is een golf van
twijfel door de
rijen der getrou
wen geslagen en
hebben duizenden het dramatisch besluit genomen om
te deserteren uit het leger van zotten en zottinnen. Van
hun heilig vuur resteren nog alleen de sintels van
weleer,
het midden van
een hamsterplaats was,
aie vastenweken opsloe-
i Paaszaterdag niet i
heimwee naar de dagen
dagen, waarop de kerk ii
hun leven stond en Carnaval i
waarin ze de lach voor zes ta
gen. Om tussen Aswoensdag er
honger en dorst om te komen vulden ze hun lebmagen
bij voorbaat met onverteerbare resten van vier maal
vierentwintig uur lallen, hossen, drinken en kat in
donker knijpen. Aldus volgegeten en -gedronken konden
ze moeiteloos de passende deemoed opbrengen, die tot
Pasen van Gods volk onderweg gevraagd werd.
Hun geloof in Carnaval begon eigenlijk al te tanen, toen
de Vaticaanse wettenmakers door het gros der verplich
te verstervingen een streep trokken en de Vasten om
bouwden tot een facultatief gebeuren voor de liefheb
bers. Daarmee was immers ook de betekenis van het
Carnaval zoek geraakt. Het had nu weinig zin meer om
vier dagen lang „Carne Vale, waarwei aan het vlees"
te roepen, want daarna kwam het vlees toch weer even
overvloedig aan zijn trekken als in de dagen ervóór.
Zonder dat geldig excuus („we moeten er nu de kanen
uitbraden, want straks mag het niet meer"), was het
feest in hun ogen gedegradeerd tot een ordinaire boe
renbruiloft, die nog te lang duurde ook.
Daar kwam nog bij, dat de infiltratie van westerlin
gen in de bekende carnavalssteden een stekende doorn
in hun zotskap was. Wat eens als een onderonsje van
godvrezende zuiderlingen was opgezet, verwaterde
steeds meer tot een openbare hos- en zuippartij voor
Jan en Alleman, die tegen Aswoensdag de Moerdijk-
brug overwipten. Deze schismatieken van het type
„leve de lol" en „Jan pak de leuning" hadden geen
boodschap aan de spiritualiteit van Carnaval en be
schouwden het feest alleen als een tuin der lusten, waar
het beter toeven was dan in hun eigen kroegen in het
westen.
Voor de autochtone vierders betekende deze wassende
invasie van niet verwante zielen echter het einde van
hun vreugde. Zolang ze in de beslotenheid van hun ei
gen gemeenschap de bonte bloemen buiten mochten zet
ten, konden ze moeiteloos volhouden, dat het hier be
slist niet ging om een (overigens puur menselijke) uit
spatting. Men kon immers altijd terugvallen op de
uitspraken van hooggeleerde feestvierders, die Carnaval
door dik en dun verdedigen. Het westers onbegrip pa
reerde men met volzinnen van Anton van Duinkerken,
pater Hyacint Hermans en Molière. De schimpscheuten
in allerlei publicaties (elk jaar opnieuw maakten ver
meende fatsoensrakkers zich weer druk over Carnaval)
negeerde men, „want een beetje dwaasheid in het leven
van een mens werkte immers als gist en creëerde
ruimte voor nobele gevoelens".
Toen echter de neringdoenden hun bieromzet trachtten
te vergroten door het paard van Troje binnen te halen
hadden de belijdende feestvierders van ..het eerste uur
geen been meer om op te staan. Zij werden in hun ei
gen huis ontmaskerd als alledaagse geintrappers, wier
gezwets over de verheven intenties van Carnaval uit de
lucht gegrepen bleek te zijn.
Na dagen
Betekent dit nu ook automatisch het einde van Carna
val? Is het feest der feesten inderdaad in zijn na-dagen
aangeland? De Zuiderling wuift die veronderstelling los
jes weg en roept, dat de wens der puriteinen blijkbaar
weer eens de vader van deze telkens terugkerende ge
dachte is geweest.
Hij wijst in dit verband op de geschiedenis waarin tel
kens nieuwe profeten opstonden, die preekten tegen het
verderf van carnaval.
„Zolang het feest bestaat", zegt hij, „zijn er zwartkij
kers en kwezels geweest, die het volk waarschuwden en
de meest gruwelijke verhalen vertelden, over door hen
gesignaleerde uitspattingen. Hun preken voor eigen pa
rochie hebben echter nooit het veronderstelde effect ge
had. Het volk zweert bij Carnaval en laat zich de kans
op vier dagen feest niet afnemen door schijnheiligen"..
En toch. Toch zijn er duidelijke symptomen, die erop
wijzen, dat het Carnavalsrijk langzaam maar zeker af
brokkelt. Weliswaar wordt door de smaakmakers in
tientallen Raden van elf koortsachtig gewerkt om de
smeuige vierdaagse voor de samengestroomde piere
waaiers naar het stralend hoogtepunt van 1972 te tillen,
maar hun energie kan toch niet verhinderen, dat steeds
meer Brabanders en Limburgers hun maskers, toeters
en neponderscheidingen aan de wilgen hangen. Ze hou
den de zotskap voor gezien en kiezen liever vakantie
eieren voor hun geld.
Duizenden hebben in hun lange weekeinde van 12 tot 16
februari de dictatuur van de leut ontvlucht en bereiden
zich aan de branding van een Belgische kustplaats via
een individuele neut voor op het askruis. Andere onder
danen van de Prins der prinsen, die jaren lang slaafs
onder hun zweterige neusjes van papier-maché de bier
lucht opsnoven zullen de wijk nemen naar het land boven
de grote rivieren, waar de geest van Calvijn fungeert als
patente geluidsdemper voor massaal feestgedruis. Zij
missen opeens de adem om tegen de ieutstroom op te tor
nen en zoeken nu troost aan de perkamenten borst van
de natuurlijke erfvijand van Carnaval: de boven-Moer-
Eigen feest
„Er is inderdaad oppositie tegen Carnaval", geeft de
heer A. Persoon in Maastricht toe, „vooral de ouderen
voelen steeds minder voor het feest en zij zoeken een
alternatief. Er is ook in deze dagen een duidelij
ke trek van Limburgers naar de Belgische kust en naar
Amsterdam. Je kunt het merken aan de zalen in
onze stad.
Tien jaar geleden puilden die tijdens de Carnavalsda
gen uit. want elke groep wilde zijn eigen feest in zijn
eigen omgeving".
„Dat typische zaal-carnaval is sinds enkele jaren een
afioper.de zaak. Maar dit betekent echt niet, dat Carna
val op sterven na dood is. De man, die dat beweert is
een onverbeterlijke fantast, die er geen bal van be
grijpt. Het enige, dat verandert, is het karakter van dit
feest. Carnaval wordt weer gevierd op de oorspronkelij
ke manier. Dat wil zeggen, op straat".
„De onderonsjes hebben plaats gemaakt voor massale
uitingen van plezier. Ik vind dat een uiterst gunstige
ontwikkeling. Carnaval is een volksfeest bij uitstek,
waarbij rangen en standen wegvallen. Als je de sfeer
van zo'n happening echt wilt proeven, moet Je niet
krampachtig vasthouden aan je status. De notabele, die
een zaaltje huurt om toch maar vooral met zijn eigen
vrienden feest te vieren, hoeft geen masker op te zet
ten, want zijn eigen gezicht is al afdoende genoeg. Ik
ben blij. dat de jeugd weer terug keert naar de bron
van het Carnaval. Die bron vind je niet in een zaaltje,
maar op straat. Dit wordt het mooiste buitengebeuren
van de laatste 25 jaar".
Geldnood
Dat Persoon niettemin ernstige zorgen heeft, komt om
dat zijn Orde der dertig Tempeliers in precaire geld
nood verkeert. De gulle donateurs overheid en be
drijfsleven hebben de kranen dichtgedraaid en hun
subsidies drastisch verminderd. Vorig jaar konden de
Tempeliers nog werken met een budget van 75 mille en
daarvoor kregen de Maastrichtenaars een glorieuze op
tocht, een inauguratie van de prins, concerten en kin
derfeesten. Het werkkapitaal is dit jaar geslonken tot
nog geen 50 mille en het begrotingsgat. waar de Tempe
liers tegenaan hikken, bedraagt 20 mille. „De Tempe
liers". aldus Persoon „hebben dit jaar noodgedwongen
het snoeimes moeten hanteren. Er komen minder praal
wagens en ook de inhuldiging van Prins Herman de
Eerste (sportleraar aan het plaatselijk lyceum) krijgt
een sober karakter. Een spijtige zaak, maar we kunnen
niet anders. Wij zijn er echter van overtuigd, dat het
straatcamaval grootser zal worden dan ooit tevoren.
Het particulier initiatief zal onze taak voor een belang
rijk deel gaan overnemen. Ik vind het persoonlijk een
gelukkige compensatie".
,Laat en haat"
i het
Wie ook gelukkig zijn met het grotere aandeel
volk in het carnavalsgebeuren zijn de leden van het
harmonieke „Laat en Zaat" (Zaat is een Maastrichtse
verbastering van zat), die met vliegende vaandels en
schorre toeters het Maastrichtse carnaval hebben gea
dopteerd.
De harmonie bestaat uit twintig dwarsliggers, die de
onversneden vreugde als enig doel voor hun operatie
hebben gekozen. Factotum van de groep is het anti
dansmarieke Miep Vink, een blonde, één meter tachtig
metende middenstandster, die met behulp van twee for
se dijbenen zorgt voor de heffingen ineens.
„Laat en Zaat" is volgens de kenners de voorbode van
het nieuwe, moderne caranaval. „Als we willen la
chen", zegt één der initiatiefnemers, „hebben we de
overheid en het bedrijfsleven niet nodig. Daar kloppen
we wel aan, als we weer eens een avondje willen grie
nen. Het volk beheert de kostbare erfenis van Carnaval
en bepaalt, op welke wijze dat gebeurt. Als de Tempe
liers decreteren, dat tijdens het feest geen zinspelingen
mogen worden gemaakt op de benoeming van de bis
schop van Roermond, zijn wij zo vrij om te antwoor
den: „Dat maken wij wel uit". Carnaval is het feest bij
uitstek, waarop je je gevoelens kenbaar kunt maken.
Geen slager
Verdeeldheid is er overigens ook bij de carnavalsver
eniging Jocus in Venlo. Daar gaat het niet om ja bis
schop, nee bisschop maar om een carnavalshit, waar
over geen eenstemmingheid kon worden bereikt. Smarte
lijk gevolg van deze paliesrevolutie is, dat Venlo dit
jaar voor het eerst geen eigen carnavalsschlager zal
hebben en moet putten uit het bestaande repertoire.
De Nederlandse platenmaatschappijen hebben daar
geen enkel bezwaar tegen, want hun voorraden pankla
re meestampers is dit jaar weer overstelpend. In no
vember kwamen de eerste hits al op de markt en sinds
dien is het lage land overspoeld door botermalse dijen
kletsers. Volgens ingewijden gooit het Bossche duo „De
Twee Pinten" hoge ogen met hun nieuwe platmaker
„Als ik jou kus". Andere hitgevoelige werkjes, die een
kans maken om voor vier dagen tot volkslied te worden
uitgeroepen zijn „Pappie loop toch niet zo snel", het
„Whiskey-lied". „We nemen er nog één", „Had ik je
maar nooit gezien", „Vader Abraham" en „De nassi-
bal".
Te elfder ure meldde zich ook nog Adèle Bloemendaal
met „Wat heb je gedaan Daan" op verbijsterende tekst
van doctorandus P. De plaat is pas vorige week in de
handel gekomen (te laat volgens de insiders) en wordt
nu als troetelschijf van Hilversum III in de nog nuchte
re magen van het carnavalsvolk gestampt. Een andere
outsider is Seth Gaikema met de uitsmijter van zijn Ou
dejaarsavondshow „Nooit meer doen". Vorig jaar lukte
het deze domineeszoon ook al om de paapse feestvier
ders aan zijn zegekar te binden met „Wat een spreker
is die man".
Wegwerp-melodie
In totaal zijn er dit jaar 143 Carnavals-schlagers gelan
ceerd, wat een absoluut record betekent. Een licht be
droefde werknemer van de platenmaatschappij Phono
gram verstrekte daarover het volgende commentaar:
„Als je drie van die wegwerp-melodieën hebt beluis
terd, ren je spontaan naar het tollet om over te geven.
Maar toch moet je aan die rage meewerken, want er is
goud mee te verdienen. Wij hebben maar liefst drie
langspeelplaten met die ongein op de markt gebracht,
waaronder de „Reuze Neutschijf". Alleen die naam al
brengt de waterlanders in mijn ogen. Toch zullen de
platenmaatschappijen en de brouwerijen uiteindelijk als
lachende derden uit de carnavalsmist tevoorschijn ko
men. Van mij mogen ze nog jaren zo doorgaan".
Masker
Het is een goedbedoelde hint, maar de zuiderling heeft
zo'n aanmoediging echt niet nodig voor zijn leut-mara-
thon van vier volle februari-dagen. Hij weet donders
goed, dat hij de gevangene is van zijn eigen droom,
maar hij weet ook, dat het gebeurt op basis van vrijwil
ligheid.
En daarom zet
hij straks toch
weer dat masker
op teneinde de
wereld te tonen,
werkelijkheid
Bij voorbaat
gaat zijn deelne
ming uit naar de
stakkerd^, die
hem niet zullen
herkennen.
Alaafül
I.?0 THUR1NG