Ereschuld aan Dorus Rijkers is nog steeds niet ingelost Dorus- R? Ijkers, kloeke held! Onze waar bespaart u geld! WIJ, HEREN VAN ZICHEM (27) ZATERDAG 5 FEBRUARI 1972 LEIDSE COURANT DEN HELDER „Ik werd geroepen door meneer Jaring, die vroeg of ik schipper wilde wezen. Dat was In 1872. Het was onverwachts, maar ik was tevoren al met geredden in mijn eigen vlet aangeko men. Om elf uur kwam de havenknecht mij voor de heer Jaring roepen en om twaalf uur was ik in Nieuwediep en ik zei: „Ik heb er wel zin in, ik wil wel graag schipper worden. En toen ben ik het geworden". Met deze woorden, opgetekend uit de mond van de toen 25-jarige Do- rus Rijkers, is het epos van de mensen-reddende Nieuwedieper be gonnen, van de jonge oer-sterke jutter, die tevoren „op eigen houtje" al enkele opzienbarende reddingen had verricht, maar toen zijn officiële aanstelling kreeg als schipper van de reddingboot van de Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij. Nu het 125 jaar is geleden, dat Theodorus Rijkers in een klein huisje aan de Blomsteeg in Den Helder werd geboren, is er een goede gelegenheid even terug te gaan in de geschiedenis van deze „bedwinger der gol ven", die in een tijdsbestek van 39 jaren ruim 500 drenkelingen het leven redde, van schepen, die op de Razende Bol of de Noorder of Zuider Haaks de tol aan de woedende zee moesten betalen. Die terugblik op kolkend schuim en alles vernietigend stormweer moge tevens een eerbewijs zijn aan al die andere blauwe zeeridders, die mét Dorus Rijkers hun leven waagden op de verraderlijke gronden voor de kust van Den Helder en wier leven en prestaties niet zo spectaculair naar voren zijn gekomen als die van him schipper, die naar het zeggen van zijn roeiers zich in de ranke reddingvlet nimmer bevreesd heeft getoond. Dorus Rijkers, de Helderse vlet- terman! Zoon uit een gezin van tien kinderen. Vader timmer man eerste klas op de marine werf tegen een loon van een daalder per dag, zon- en feest dagen niet uitbetaald. Dorus, op vier na de oudste van het gezin, wordt eerst krullenjongen bij een timmerman, later stenensjou wer en karresmeerder, met daar tussendoor nog een job als kruideniersbediende. Maar de zee trekt onweerstaanbaar en als zovelen schaft hij zich een eigen vletje aan en probeert een stuk brood te verdienen met het vastmaken van de trossen van grote zeeschepen. In die dagen was Den Helder immers een grote zeehaven en voer er om de vier weken een stoomboot van de Stoomvaartmaatschappij „Nederland" naar de Oosf. In Dorus' tijd lagen de schepen soms acht rijen dik in de haven, zó druk was het er. In die tijd verrichtte Dorus Rij kers, „met eigen middelen" zijn eerste reddingen. In 1872 strandde op de Haaksgronden de Nederlandse bark „Austra lië". Hij bracht met vier hel pers 25 man veilig aan land. Over de financiële uitkomsten van de redding was Dorus niet erg tevreden. In totaal verdien de het reddersteam maar 220 gulden, terwijl de bergingsploeg 1300 gulden ving. Ja, het redden van mensen van in nood verkerende of vergane schepen was in die dagen niet alleen een daad van naastenlief de. Het geldelijk gewin speelde wel degelijk mee en móest ei genlijk wel meespelen, want voor vele jutters en vletterlui waren die reddingen hun enige bron van inkomsten. In een tijd, toen het geld uiterst schaars was en armoede dage lijkse gast in huis bleek, kon het niet anders of er werd let terlijk gevochten om een kar weitje. Van het ruige volk langs Neer- lands kusten is wel eens gezegd, dat het bij storm en ontij vuren op de stranden aanlegde om uit de koers geslagen schepen naar de ondiepten en daarmee naar de „kelder" te lokken. De scheepslading bleek dan veelal belangrijker dan de bemanning. Die mentaliteit gaf het woord jut ter zijn ongunstige betekenis in de zin van strandrover en soms zelfs van moordenaar. Als teke nend voorbeeld voor, die roof zuchtigheid moge het overigens apocrieve gebed gelden: „Heer, als er dan tóch schepen moeten vergaan, laat het dan voor onze kust zijn!" Hongerloontje Toen Doris Rijkers benoemd werd tot schipper van de reddingboot, waarmee hij het „grote kerkhof van de Noordzee" ging bevaren, was zijn salaris aanvankelijk 60 gulden per jaar. Later werd dat 100 gulden, maar hij moest van dat bedrag zelfs de telefoon be talen, wat hem jaarlijks op 30 gulden kwam. Die telefoonkos ten zijn later ook door de „he ren" betaald, maar het bleef een hongerloontje. Als hij volk redde, kreeg hij 15 gulden, zoals gebeurde, toen hij in 1889 22 schipbreukelingen redde van het op de Pannekoek gestrande stoomschip „Dragon fly". In latere jaren kocht Do rus een fiets om sneller van Den Helder naar Nieuwediep te kunnen komen, waar de red dingboot gestationeerd was. Ook die fiets moest hij zelf betalen! Nee, rijk werd men niet van het redden van mensen. Dat heeft Dorus Rijkers zijn leven lang geweten. Waardering en bewondering wa ren er overigens genoeg voor de stoere schipper, voor wie geen zee te hoog ging. 't Vliegend Blaadje, de kleine courant voor Den Helder, Texel, Wieringen en Anna Paulowna, schrijft daarover in het nummér van 7 december 1907: „Wie kent Theo dorus Rijkers niet? Wie zal hem niet kennen? De koningin kent hem, buitenlandsche vorsten kennen hem! Wij zijn trotsch op hem, den ouden, maar nog flin- ken schipper, wiens borst niet voldoende breed is om zoovele bewijzen van erkentelijkheid te dragen". In werkelijkheid heeft Dorus eens een gouden reddingsmedaille moeten verkopen om voor het geld zich een fiets aan te schaf fen!... In 1887 maakte Dorus één van zijn meest succesvolle reddings tochten. De Duitse bark „Re nown" was op 9 december van op de „Keizersbult" tot wrak geslagen. De kapitein van het prachtige zeilschip gaf nood seinen en Dorus voer uit in de razende storm. Vier tochten waren nodig om de bemanningsleden van boord te halen. De totale redding duurde liefst drie dagen. Na elke tocht werd van bemanning verwisseld maar Dorus Rijkers zat bij alle tochten aan het roer, onver moeibaar, bezeten van de idee om alle opvarenden veilig aan land te krijgen. Dat dit niet vol komen gelukte was zeker niet aan de dapperheid van schipper Dorus te wijten. De redding van 25 schipbreukelingen werd we reldnieuws. Dankbetuiging Dorus Rijkers voelde zich ge dwongen tot een dankbetuiging' voor alle ondervonden hulp. Do rus schreef toch graag en juist in die brieven ontdekt men een zekere onderdanigheid, die men in de redder Rijkers niet voor mogelijk zou houden, tenzij die We citeren weer 't Vliegend Blaadje". „Ik betuig door deze, en met volle instemming mijner makkers, die niet aarzelden de redding van 25 schipbreukelingen van 't Duitsche barkschip Renown in vier tochten te beproeven, mijn hartelljken dank aan Hoogedel- gestrengen Heer Kap.-Luit. ter zee J. A. Snoek, havenmeester alhier en deszelfs echtgenote, voor de ontvangst te hunnen huize, telkenmale bij onze te rugkomst. Was de erkenning van onzen dienst op zulk een wijze ons tot nu toe vreemd, zo veel te inniger was ons gevoel, toen wij uit den mond van dat edele echtpaar zoveel woorden van belangstelling over onze wel geslaagde pogingen tot redding mochten hooren. Het is mij een behoefte, namens ons allen, dit bekend te maken". Theod. Rijkers, Schipper der reddingboot, en tochtgenooten. Ofschoon hij nog vrij jong was, werd Dorus Rijkers in Den Hel der door jong en oud aangespro ken en gegroet met: opa. Dat „opa" had wel degelijk een re den. Toen Dorus eens een jonge weduwvrouw met zes kinderen voor haar huis zag staan, zei hij, toen hij in een vrolijke bui uit de „Pottenwinkel", zijn stamcafé in de Langestraat, kwam tot één van haar kinde ren, die hij een cent voor zijn spaarpot gaf: ,,'t Zou me niks verwonderen als ik je vader nog eens werd". „Och ga deur", antwoordde de vrouw, maar Do rus had het goed in zijn kop ge zet en toen hij een „sjouwjte" (reddinspremie) had gekregen van 38 gulden ging hij met een half flesje pons onder zijn arm en een pond allerhande voor de kinderen op huwelijksaanzoek. Het kwam in orde en Dorus moest constateren, dat zijn oud ste stiefzoon (één der óók be roemde redders Kuiper) al achttien jaar was. Toen Dorus nog maar goed in de twintig was, werd hij al opa en sinds dien bleef hij voor iedereen „opa". Toen men Dorus op latere leeftijd eens vroeg of hij nog wel eens iets gehoord had van dlie meer dan 500 mensen, die hij had ge red, zei hij heel laconiek: ,,'t Bennen zeemannen, meneer en 't bennen meest allemaal buitenlanders. En as ze een maal uit de brand bennen, al hebben ze 't nog zoo benauwd gehad, dan gaan ze naar de herberg en drinken een grokkie en af is de boel. Anders waren 't ook geen zeemannen! Vermakelijk is het verhaal van zijn reis naar Den Haag, waar hij op bezoek ging bij een over ste van de marine. Hij had een groot portret van zichzelf laten maken, waar zijn schoonzoon een lijst om gemaakt had. Het was een cadeau voor de over ste, die er zo blij mee was, dat hij het portret direct aan de muur hing. Dorus kreeg als presentje een bedrag van 35 gul den, een bom geld in die dagen. Daarna wilde de overste hem voorstellen aan de admiraal. Dorus had daar wel oren naar, want daar kon licht iets „afval len". Toen Dorus de admiraal vertelde, dat hij fietsen kon, zei deze, dat hij het óók wilde leren. Dat was Doris Rijkers i de eerste afknapper. Toen de admiraal hem later naar de tram bracht, zei deze tot de conducteur: „Zeg, denk er om, je moet goed op Rijkers pas sen". Toen greep die grote me neer in z'n zak en Dorus kreeg een tramkaartje van 7*4 cent...". „Aan de eerste de bes te halte stoppen", riep Dorus te gen de conducteur, „want daar geef ik een rondje!" In 1911 werd Dorus Rijkers „ge pensioneerd" door de Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingsmaat schappij. In datzelfde jaar had hij zijn laatste redding verricht, die van de Duitse schoener „El- fride". Als men nagaat hoe ge ring de beloning voor zijn werk was geweest, behoeft men zich geen illusies te maken over het pensioenbedrag. Naast het klei- zijn leven. ne pensioentje van de maat schappij had hij zijn toelage van het broederschap van de Nederlandse Leeuw, waartoe koning Willem III hem in 1888 had benoemd. In de kranten werd toen een oproep gedaan om Dorus een lijfrente van 3 gulden per week te kunnen ge ven. Koningin Wilhelmina en koningin-moeder Emma gaven elk 100 gulden en prins Hendrik deed daar 40 gulden bij, maar het moet onmenselijk moeilijk zijn geweest om hel benodigde bedrag bij elkaar te krijgen. De commercie maakte zich ook al meester van de figuur van Rij kers want in een programma van een Helderse toneelclub kwam de volgende advertentie van een drogist voor: Het zweertje van Melanie heeft zich ontzettend vlug tot een ontsteking van de hele neus ont wikkeld. Er is nog geen dokter bij g®wee®1- Wie ziet nou kwaad in een zweertje. Zeker de levenskrachtige aartsgezonde Maar daarstraks, aan tafel, is beginnen te kermen plotseling i.. de hevige pijn. De kafme, kordate Pauline brengt haar naar bed en stuurt Niske om dokter Volders, haar oom. Jef blijft wezenloos aan tafel zitten. Zijn Me lanie, gedome. Die nooit een doktoor heeft gehad. Nee, nee, morgen is dat weer over. Dokter Volders trekt echter een bedenkelijk ge zicht. Melanie moet onmiddellijk naar het zie kenhuis van Diest. Het is een algehele bloed vergiftiging. Zo krijgt Zuster Alix weer 'n patiënt uit Zichem. „Ge kent me toch Melanie? Marieke van de koster van Zichem!" „Ja zuster," ijlt Melanie, „help mij eens.. Ik moet met Jef bij ons moeder gaan eten en mijn trouwkleed is niet geredd. Zie, daar is meneer pastoor al!" „Het is niet meneer pastoor die daar binnen komt, Melanie, maar uw man, Jef de Smid!" Een verstikkende krop welt op in de keel van onze smid. Zijn Melanie herkent hem niet Zij zal hem ook nooit meer herkennen.... Er heerst een grote verslagenheid in het dorp. Al wie kan, die sedert mensenheugenis ooit flinkste vrouw, die sedert mesenheugenis ooit in Zichem geleefd heeft. Melanie van de Smid! Als de kist iiï het graf is neergelaten en pastoor Munte er de laatste gebeden over zegt, weent de hele parochie. Ze moeten de smid tegenhouden, of hij springt in de kuil. „Melanie, Melanieke!" snikt hij almaardoor. Zo hartverscheurend en teer heeft hij de naam van zijn vrouw nooit uitgesproken tijdens haar leven. Ook de nog zwakke vrouw Coene is bij de be grafenis van haar kloeke zuster aanwezig wil len zijn. En wat gezegd van de fanfare? Dokter Volders had hen aangespoord- om vlug een treurmars aan te Ieren. Maar in drie dagen ging dat niet, zei meester Baeckelandt hem. Laat ze dan maar zo komen, voltallig, met hun instru menten onder de arm. Hun aanwezigheid al leen zal voldoende zijn om Jef een hart onder de riem te steken. Ifn ze staan allemaal rondom het graf, hun in strument onder de arm! Maar tegen het einde van de plechtigheid, rijzen die instrumenten naar hun lippen, en op een teken van Miel Busko, spelen nze traag en treurig hun „Waar kunnen wij nog beter zijn". Ket leven gaat verder. Herman zit op zijn ka mer te blokken voor de eindejaarsexamens. Fien roept van beneden dat er een brief voor hem is. Een antwoord van Elza uit Rome, ju belt hij. Nee, het is maar een brief van Le wie, de Wittte, met de nieuwtjes uit Zichem. Zijn moeder loopt hele dagen te huilen om de schande die Liza haar aangedaan heeft. En Lewie werkt nu in het bureau van de drukke- rij en schrijft zelf al verhaaltjes. lierman is teleurgesteld. Hij schrijft op de en velop de namen van Elza en Gabriëlle naast i teken van Miel Buskop spelen ze traag en Als de kist in het graf is neergelaten en pastoor treurig hun „V/aar kunnen wij nog beter zijn". Munte er de laatste gebeden over zegt, weent de hele parochie. Ze zitten in het prieeltje half verscholen het dichte groen elkaar,,.En droomt. Plotseling schrapt hij de naam Elza. Wat heeft hij, snul, zich toch in gebeeld? Hoe zou dat voorname meisje iets om hem geven? Zelfs als hij geen priester wordt. Denkt hij dat zij ginder niet om zwermd wordt door van die mooie, sjieke, rij ke jongens? Arme Herman; als ge daarvoor uw priesterschap hebt verzaakt. Gabriëlle! Gabriëlle dan! Hij heeft ze net vanuit zijn raam gezien. Zij speelt in haar tuin met een bal, jeugdig, eenvoudig. Hij zegt tegen Fien dat hij gauw nog wat kaarten moet gaan ver kopen voor het weldadigheidsfeestje aan het einde van het schooljaar. „Ik ga door de tuim, Fien, en door het achter poortje met Sooi van hiernaast, die meegaat. Ik heb mijn boek van algebra mee om onder tussen te blokken." In een oogwenk is Herman over de scheidings muur geklauterd en staat voor Gabriëlle, in de tuin van de Verbeeks. „Schrik niet, juffrouw. Ik moet u iets vragen. Ik mag mijn kaarten officieel niet aan de voordeur komen aanbieden. Ge weet wel, van Fien nietwaar. Maar wilt ge er geen kopen voor ons concert? Voor de missies. Vijf Frank." Zij bekijkt hem weer met die bekoorlijke, grote, heldere ogen. Ze zal het mama gaan vragen. „Zeg asjeblieft niet dat ik in de tuin sta, juf frouw". Ze maakt een geruststellend gebaar. Als ze te rugkeert geeft ze hem twintig frank. „Wij ne men er vier", zegt ze. Bij het aannemen van he* geld raken hun handen even elkaar aan en een gloed van geluk doorstroomt de jon gen. „Dank u", stamelt hij. „Ga een momentje zitten, Herman". Ze zitten in het prieeltje, half verscholen tussen het dichte groen. ,,'t Zal schoon zijn", zegt hij om iets te zeggen. „Een groot wreed drama, Mario Marinelli, of de Bloednacht van Venetië. Ik ben de boze Sparadozzi". Haar ogen stralen weer tot in zijn bloed: „Spe len er meisjes me?" „Wat peinst ge wel. Dat mag niet". „Bij ons speelden ook nooit jongens mee. Spreekt gij Frans bij Fien Janssens?" „Nee, maar wc moeten feitelijk". „Moi, je n'aime pas le flamand. Ce n'est pas beau. Vous n'étes pas flamingant, j'espère?" „He? flamingant? Comme-ga extrèmiste? O, non!" Hij buigt beschaamd het hoofd bij deze lafheid. Zij schuift dichterbij. De warmte van haar lichaam bedwelmt hem. Vous aimez la musique, Herman?" „O, oui! Beaucoup! J' écoute beaucoup quand vous jouez le piano....tu sais! Je connais les chansons: par exemple: Ferme tes jolis yeux". „Que deviendrez-vous?" vraagt ze „He heuofficier, je pense". „Magnifique!" Ze slaat lichtjes haar handen sa men als een kind dat zijn Sinterklaas krijgt. Plotseling ziet zij tussen de blaren haar moeder de tuin inkomen „Mijn moeder!" .schrikt ze even op. „Zal ze ons zien?" stottert hij. „Die kitte bloes van u. Stop die toch een beetje weg!" Ze zijn van elkaar weggeschoven. Madame Ver- beeck maakt aanstalten om 'n tijdje in de tuin te blijven. Ze gaat zowaar zitten mot haar haakwerkje! Herman transpireert van angst. Gabriëlle is volkomen kalm geworden. „Ge moet niet zo bang zijn. Mijn moeder is geen Fien Janssens". Ze schuift weer dichterbij. „Als we nu verloofd waren, zou ik u een zoen geven", fluistert ze. Herman vergeet madame Verbeeck; Herman drukt zij hem een lange zoen op de mond. Herman vergeet madame Verbeek; Herman vergeet Elza; Herman vergeet zijn algebra en de hele wereld: Dat was zijn eerste kus! Madame Verbeeck vindt hen een paar minuten later, allebei gebogen over het boek van alge bra. Melanie, Melanieke", snikt hij almardoor AAN DEN HELD DER ZEE Dorus Rijkers! Menschenvriend! Onze zaak. die goed bedient: Dorus Rijkers! Kloeke Held. Onze waar bespaart u geld Dorus Rijkers! Nooit bevreesd, Onze levertraan geneest! Tot diep in de zeventig heeft Do rus Rijkers echter moeten sab belen om het hoofd boven water te houden. Hij was losser op een kolenboot en hulp-roeier op eon boot van de Waterstaat. In 1922 werden zijn financiële zor gen wat minder. Van het Carne gie Heldenfonds kreeg hij toen lovenglang een wekelijkse toela ge van 10 gulden. Er werden steunacties in Alkmaar en Den Haag opgezet en vooral de heer Henri ter Hall, die In zijn revue de aandacht op de vergeten zee held vestigde, heeft veel bijge dragen tot de verlichting van Dorus' oude dag, die hij door bracht bij zijn dochter Doortje in Den Helder. Datzelfde kun gezegd yvorden van dr. Radema ker, in Den Haag, die de stoot gaf tot het Helden der Zee Fonds. Tachtig jaar Toen Dorus Rijkers tachtig jaar werd heeft Nederland getracht goed te maken wat aan daad werkelijke waardering van zijn menslievend werk altijd had ontbroken. In het Helderse „Casino" werd hem een grootse huldiging be reid. Met een reddingboot, ge monteerd op een sleperswagen, werd hij in een feestelijke lichtstoet naar dat etablisse ment gebracht, waar hij werd toegesproken door autoriteiten en overladen met geschenken. Daar was zelfs een nieuwe fiets bijl Het was tevens het begin van het einde. „Opa", die leed aan een pijnlijk kankergezwel aan zijn rechteroog, takelde na die huldi ging zienderogen af: de reus, die zovele jaren de krachten van de natuur had getrotseerd, moest zich tenslotte toch aan zijn aartsvijand gewonnen ge ven. Op 19 april 1928 kwam het onverbiddelijk einde. Begrafenis Nog eenmaal vestigde zich aller aandacht op de persoon van Do rus Rijkers, toen hij als een vorst werd begraven op Huis duinen. De Koninklijke Marine, die altijd van veel waardering voor het werk van Rijkers had getuigd, gaf met groot ceremo nieel acte da prósence cn ook de burgerlijke overheid bleef niet achter bij de waardige uil vaart van de man, die zovele keren zijn leven over had gehad voor dat van anderen. Kleinsteedse roddel, onvermijde lijk rond een zo markante fi guur, heeft getracht de mens- Rijkers in zijn grootheid aan te tasten. Was het afgunst, omdat men in eigen kleinheid niet reiken kon aan i be niet over. Ze begint dadelijk een jeremiade af te vuren tegen die schijnheilige kwatong van een Fien Janssens, die haar en haar dochter tjes in heel Herentals loopt te bekladden en te belasteren. Tot .bij de kerkelijke overheid toe! nijdde? Voor het nageslacht is het de grote verdienste van de primus inter pares van de blau we zeeridders, dat hij door zijn werk en zijn persoonlijke suc cessen óók de aandacht heeft gevestigd op het even belangrij ke aandeel van zijn roeiers en opstappers, die mét hem even karig werden betaald voor de talloze reddingen op de Razende Bol, de Haaksgronden, de Pan nekoek en de immer onbereken bare Keizersbult. Aan de vijf- honderdvoudige mensenredder Dorus Rijkers blijft daarom Ne derland ook nó diens dood een pijnlijke ereschuld behouden. KEES VERMEEREN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 11