Monumentale uitgave van DGG LEIDSE BAAN NIET VERDER AANLEGGEN WIJ, HEREN VAN ZICHEM (18) OP ALLE TOEREN KLINKT MUZIEK LEIDSE COURANT Universitair nieuws DEN HAAG (ANP) Aan de technische hogeschool Delft zijn geslaagd: Kandidaatsexamen bouwkundig ingenieur: P.M.F.Gaastra, Delft. Docto raalexamen scheepsbouwkundig ingenieur: H. Boonstra, Delft, Th. M. Oosbinjen, Delft. Docto- raalexamen scheikundig inge- nieur: J. Borsboom, Dep Haag: G. J. M. Kamperman, Delft; J.L.R.Peterse, Delft; A.J.W.Pip- pel, Voorburg; A.J.M. Segeren (met lof), Delfgauw; J. Stuip, Delft; I. W. Thonus, Den Haag; P. W. H. L. Tjan, Delft. •Aan de technische hogeschool Twente zijn geslaagd: afdeling i werktuigbouwkunde - diploma baccalaureus technische weten- schappen: H.Bosselaar, Leiden; H. J. F. Knaake, Hoek van Hol land; B. Wienbelt, Den Haag. Onderafdeling der maatschappij wetenschappen bedrijfskunde doctoraaldiploma (ir.): D. F. Asjes, Den Haag. Meester Baeckelandt zal dus de artistieke leider van de nieuwe fanfare worden. Hij is door drongen van het belang dat deze volksverhef- fende taak zal krijgen. In de klas leert hij nu zijn leerlingen het Vaderlands Lied zingen op een behoorlijke manier. De Witte, aangetrokken door deze muzieklessen, komt toch af en toe nog eens naar school. Voor het werk op de boerderij blijkt hij trou wens niet geschikt. Hij voelt zich echter wel wat volwassener dan de anderen in de klas en acht het aldus geoorloofd het voorzingende Peerke Grune een met inkt doordrenkte prop papier in de hals te schieten. Gelach en ge tier. Vechtpartij tussen de Witte en Peerke en tussenkomst van de meester. Die moet de ontheiliging van de kunst natuurlijk straffen. Hij trapt de Witte in het hokje naast de klas, waar zo pas de gemeentebibliotheek is onder gebracht. Wat een zaligheid voor onze Lewie! Al de wer ken van Hendrik Conscience staan daar op een rijtje! Laat ze maar steeds herbeginnen van „de Vrijheidszon die licht op de wegen giet". Hij begeeft zich aan de lectuur van „De Leeuw van Vlaanderen" en na zijn straf uitgezeten te hebben krijgt hij het boek mee naar huis, zogezegd om het zijn broers te lezen te geven. Maar de Witte leest het zelf, verborgen achter heesters en hooimijten. Met gloeiende wangen leert hij Vlaanderens grootheid kennen. En meteen rijpt een groots plan in zijn opgetogen geest. Hij zal de verdrijving der Fransen uit Brugge zelf eens overdoen met zijn klasgeno ten...! In een heldhaftiger uitgave, zelle! Dat gebeurt op een mooie vrije middag op het grasplein naast de moestuin achter zijn huis. Hij verdeelt zijn beschikbaar effectief in Franse ridders en Vlaamse gemeentenaren. Hij zelf zal Robrecht de Leeuw zijn. Peerke plakt één oog dicht en is aldus Pieter de Co- ninck. Op zolders en in schuren wordt de legeruitrus- ting bijeengezocht: afgedankte kookpannen en waskommen zijn de helmen, deksels zijn schilden, stokken zijn zwaarden en „goeden dags". Beschilderde vodden moeten de banie ren verbeelden. De Witte draagt als een bij zonder harnas een ouderwets korset van een „matant", volgepropt met een hele bundel stro. Hij wordt door zijn legerscharen op geestdrifti ge wijze onthaald. Hij spreekt hen toe in .le zer voege: „Trouwe ridders, baroenen en ma- cekliers van Vlaanderen! Ons land is in nood. Onze graaf Gwyde zit gekerkerd. Op Volg Robrecht de Leeuw!" De dapperen verzamelen zich aan beide kanten van het slagveld en houden krijgsraad. De Fransen stellen zich op, gevaarlijk dicht bij de erwten van Hein, de broer van de Witte. Het Vlaamse leger blijft achter de haag; vóór deze laatste ligt op het gras het wasgoed van moeder Mette uitgespreid. Lewie-de-Leeuw stapt nu alleen vooruit tot te gen de schansen, waar de Franse ratten ach ter verscholen liggen. Hij roept met luider stemme van onder zijn kookpan-helm: „ChStillon, verrader, onver laat! Vertoon U! Wij sterven liever dan een duimbreed van onze vadergrond af te staan! En gij meinedige d'Artois! Kom op, opdat gij de klauw van de Leeuw zou voelen! Gij die de vaderlandse grond wilde verkopen!" Het maakt geen indruk op de „Fransen". Die beginnen te schimpen dat de Witte en zijn kornuiten wat vaderlandse grond op hun bak kes zullen krijgen als ze naderbij komen. Ondanks deze bedreiging rukt het Vlaamse heir op. Het wordt echter inderdaad op een ver blindende hagel van zware graszoden ont haald. Vlaanderens heir staat niet pal. Het wijkt. Robrecht de Leeuw ook. O wee! „Jan Borluut! Snel ons ter hulp", schreeuwt De Witte, zijn mond vol zand. Moei, de vervaarlijke Jan Borluut, die in reser ve gehouden was, is een sterke kerel. Hij stormt erop los en de aanblik van de veldslag verandert dadelijk. De Fransen slaan smade lijk op de vlucht, dwars door het erwtenveld je, aldaar betreurenswaardige vernielingen aanrichtend. „Vlaanderen die Leu. Zege!" klinkt het in de Vlaamse gelederen. Houten zwaarden, pannen en deksels worden weggeworpen en het wordt een heerlijk ge vecht op de vuist, zoals het schooljongens past. Maar daar komt de ware vijand opdagen: Hein, de broer van de wittekop. Als een lompe spel breker rent hij sakkerend het slagveld op. Hij grijpt de wittekop, de triomferende leeuw, bij de nek en sleurt hem naar huis. Daar geeft hij de middeleeuwse held van 1302 een flinke draai om zijn oren. „Verdommese snotneus! Ziet eens mijn erwten. Alles kapot. Al mijn werk. En ze stonden zo schoon! De moeder van de wittekop staat op haar beurt te jammeren bij haar wasgoed. Al het linnen is hopeloos besmeurd door de dikke graszoden die erop terecht zijn gekomen in de hitte van het gevecht. De heirscharen zijn intussen uiteengestoven. Ze hebben de veldheer in de steek gelaten. Maar wat maalt die erom. Hij voelt zich opeens man geworden, meester van de toekomst. Hij schrijft om raad naar zijn vriend en voor beeld, Herman Coene. „Beste vriend Herman, sedert dat gij weer naar het „collezie" zijt vertrokken, heb ik geen nieuws meer van u. Dat bedroeft mij. Ik ga weer naar school omdat ik voor het werk op de boerderij niet deug, zegt Sepke. Ik zou lie ver doen als gij. Wat gaan ze nu met mij doen als het grote vakantie is? Is er geen middel? Dag Herman. Uw dierbare vriend Lo- wie Claes". (Einde deel 1) Vanonder zijn kookpan-helm roept Chatillion, verrader, onverlaat!" Toen het ook in Nederland zéér gewaardeerde La Salle-Ensemble tijdens het seizoen 1968/69 te Wenen alle strijkkwartetten van Ar nold Schönberg, Alban Berg en Anton Webern uitvoerde, werden deze met grote bijval en intens enthousiasme ontvangen. Dat bete kende in feite, dat in een uiterst conservatief muziekcentrum als Oostenrijks hoofdstad altijd is geweest, hun oeuvre was gearriveerd en daarmee de twaalftonigheld als componeertrant aanvaard. Dat betekende ook, dat de Deutsche Grammophon Gesellschaft uitvoe ring durfde te geven aan een reeds lang gekoesterd plan: op de markt te komen met een cassette, alle kwartetten van het drietal bevattend, zonder daarbij een al te groot financieel risico te lopen. Wat thans gebeurd is, dit ten gerieve van de weinigen, die, over de ganse wereld verspreid, toch weer velen vormen: we bedoelen de echte liefhebbers van kamermuziek. Maar DGG deed nog meer: de eerste volledige grammofoonplaten-pu- blikatie van de kwartetten door Schönberg /Berg/ Webern tussen de jaren 1897 en 1937/38 geschreven dat zijn er in totaal elf voorzag ze van een boek, een documentaire, uitgegeven door Ursala von Rauchhaupt, waarmede de primarius van La Salle, Walter Levin, rechtstreeks zijn bemoeienis heeft gehad. We overdrijven niet, wanneer we beweren, dat dit boek goud waard is. Tal van documenten, brieven, voordrachten, beschouwingen, tot dusverre verspreid in boeken, reeds lang uitverkocht, en tijdschrif ten, overal verspreid en daardoor moeilijk toegankelijk, zijn hierin bijeengebracht en op de meest wetenschappelijke wijze geordend. Elkeen, die zich met ernst in de artistieke prestaties van de Tweede Weense School wil verdiepen, die de revolutie van atonaliteit naar twaalftonigheid wil volgen, kan dit werk onmogelijk missen. Maar het is onverbrekelijk verbonden met de platen-cassette, die, vóór 1 februari 1972 verkrijgbaar voor 95,na genoemde datum 122,50 gaat kosten. De evolutie van atonaliteit naar twaalftonigheid? Boek en cassette bieden eigenlijk veel meer. Want bedenk wel: het eerste strijkkwar tet van Schönberg dateert van 1897: D dur staat er op het titelblad. Aanduiding, dat de maker ervan in deze periode van zijn leven, nog met het conventionele toonsoortensysteem gepreoccupeerd is... zo ge wilt erin verstrikt. En als men het werk kon beluisteren, zonder notie van Schönberg te hebben, dan zou men denken aan een onbekende Brahms, aan een onbekende Dvorak, volledig negentiende eeuw, van een lyriek, een verrukkelijke lyriek, die de burger past. en ligt. Werkelijk, de ontwikkeling in de richting van de dodekafonie is moeizaam. Waar we, dit geesteskind van 1897 beluisterend, aan dachten? Aan het eerste ontwerp van Berlages Beurs, ook van deze tijd daterend, die in 1904 zijn definitieve gestalte kreeg: een sobere gestalte. Doch in eerste aanzet manifesteert zijn Beurs de romantische sfeer, die in bouwmeester Pierre Cuypers, schepper van het Centraalstation en Rijksmuseum, leefde. Een conclusie, die we na het horen van al deze muziek trokken? Schönberg moge de stichter, de meester der Nieuwe Weense School geweest zijn, als schepper vinden we hem, althans in het hier ge presenteerde, niet de meest importante. Van het drietal is het We bern, die ons ook nu weer, het sterkst intrigeert, treft en trekt. En bij Schönberg en bij Berg, constateren we telkens even „de blik te rug": Webern daarentegen staat midden in zijn tijd, sterker: hij schouwt in de toekomst. is het wonder, dat de huidige componis tengeneratie van hem het meest épris is, soms zo zeer, dat ze zich onvoldoende van hem kan distantiëren? Wat bij hem primair aan de orde is? Zijn soberheid, zijn ascese, zijn eerlijkheid. Voor hem geldt; non multa, sed multum, door Constan- tijn Huygens vertaald met „niet hoeveel, doch hoe êel" Dachten we bij Schönberg aan de Jonge Berlage, bij Webern dringt zich de vergelijking met de volwassen Mondriaan op. En niet alleen bij ons. Ziehier enkele gedachten en gevoelens, die begonnen te leven, toen we, bewust en kritisch, luisterden naar de bewonderenswaardige prestaties van het La Salle-Quartett, uit de eerste vlolist Walter Le vin, de tweede violist Henry Meijer, de altist Peter Kamnitzer, de violoncellist Jack Kitstein bestaande. Aangevuld en voortreffelijk geassisteerd door de sopraan Margaret Price, wanneer de heren Schönbergs op. 10 te vertolken krijgen, waarvoor tefan George ui terst romantische lyriek leverde. Kwartet in de jaren 1907/08 ontstaan: een onverholen bewondering voor Gustav Mahler is hier eerlijk hoorbaar! Met de uitgave van de „Neue Wiener Schule" heeft de Deutsche Grammophon Gesellschaft een daad van grote artistieke en kui tuur-historische betekenis gesteld. Suske en Wiske ARNOLD SCHÖNBERG moeizame ontwikkeling - Lj usf 1 7X/-. ANTON WEBERN midden in zijn tijd KVP- en CHU-jongeren Zuid-Holland: ALBAN BERG LEIDEN De federatie van KVP- en CHU-jongeren in Zuid- Holland Is na studie en overleg met de KVP- en CHU-leden uit Gedeputeerde en Provinciale Staten van Zuid-Holland, even als met de Werkgroep Milieube heer van de Leidse Universiteit, tot de conclusie gekomen, dat van verdere aanleg van de Leidse baan zal moeten worden afgezien. Volgens de federatie moet om so ciale en milieutechnische rede nen aan het openbaar vervoer de hoogste prioriteit worden ge geven. De verdere aanleg van de Leidse baan kan worden ge zien als keuze tussen stimule ring van particulier vervoer en stimulering van openbaar ver voer. Bij keuze voor het parti culier vervoer zal het openbaar vervoer worden bemoeilijkt. Het niet verder aanleggen van de Leidse baan zal volgens de fe deratie gepaard moeten gaan met een krachtige stimulering van het openbaar vervoer in het stadsgewest Den Haag. Provinciale Staten die'nen het ini tiatief te nemen tot overleg met rijksoverheid en de gemeentelij ke overheden om te komen tot een spoedige integrale aanpak van het wegen- en vervoerspro bleem in het stadsgewest Den Haag. De federatie meent, dat het we gen- en vervoersbeleid zal moe ten worden omgebogen. De ver dere anleg vn de Leidse baan houdt in een nadere aanduiding van het al dan niet doorzetten van het volgens GS reeds omge bogen beleid. 'MmtiijlTohis blijkbar jthmii!. De Steen snoepers Lucky Luke De Postkoets Tom eri Marie Ann De Opium- Chinees Broom- Hilda

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1972 | | pagina 10