„Grebbe- linie 1940" „WERELDPROBLEMEN GRIJPEN ALLEMAAL IN ELKAAR" EERHERSTEL AAN GEBREKKIG NEDERLANDS OORLOGSLEGER 4 Prof. Böttcher (Club van Rome): Over vakgrens heenkijken r>~~ ZATERDAG 6 NOVEMBER 1971 LEIDSE COURANT PAGINA 7 Verwoestingen in Wageningen tijdens de gevechten om de Grebbelinie. De verwoeste spoorbrug bij Rheuen. nationale organisaties en instel lingen verzameld. De studie laat zien, en dat was de bedoe ling, hoe alles in elkaar grijpt. En we gaan zoveel mogelijk kerkelijke en politieke leiders, alsmede de pers, de radio, de televisie en de publieke opinie op de hoogte brengen van wat de studie opleverde". Profesoort Böttcher zelf heeft aan ,,de club" aangeboden een on derzoek voor het gebied Rotter dam. „Met een straal van zo'n 250 km. Dat betekent dat de in dustriegebieden van Londen, Nederland, België,, Hamburg, van heel West-Duitsland en Noord-Frankrijk er bij worden betrokken. Zoveel mogelijk ko men de subsidies ervoor van on afhankelijke stichtingen". Hij geeft toe dat juist dit werk hem fascineert, hem overspoelt. „Mijn eigenlijke werk ligt na tuurlijk in de raad van advies voor het wetenschapsbeleid. Ik kan voor „de club" niet meer doen dan ik nu doe. Toch .can ik een paar medewerkers aantrek ken, want ik ben gemachtigd voor „de club" in Den Haag een bescheiden kantoortje op te zetten. Ik ben wel beduusd van wat er al lemaal aan goede wil op me is afgekomen na de televisie-uit zendingen van de laatste weken. Dat moet nog allemaal geïnven tariseerd worden. Er zijn, bij voorbeeld, aanbiedingen van universitaire instituten die hun computeronderzoekprogram ma om willen zetten om mee te helpen bij het regionale „Rot terdamse" onderzoek". JACQUES LEVIJ )p een tegenstand als toen in Nederland ge leverd had de Duitse generale Staf niet ge rekend. Ondanks allerlei militaire spion nen, die uiteraard in burger tijdens de mobilisatie in Nederland militaire ge bieden bezochten „zonder gehinderd te worden door wie ook". Deze spionnen hadden de Duitse Generale Staf na hun bezoeken laten weten, dat men weinig van de Nederlandse krijgsmacht be hoefde te verwachten. „Het Nederlandse leger is beter geworden, maar een verras sende en krachtig uitgevoerde aanval zal het niet kunnen weerstaan aldus de Duitse kapitein Kriebel, die in opdracht van de Duitse militaire geheime dienst in februari 1940 de Nederlandse linies door kruiste. En de Duitse majoor Mantey, die in maart 1940 in en rond de Grebbelinie spioneerde: „De Grebbelinie is weliswaar een diep uit gebouwd stellingsysteem, maar heeft door de zwakke aanleg van de versterkingen geen erg hoge gevechtswaarde". De Duitsers hebben, zij het maar enkele da gen, ondervonden dat de Nederlanders on danks hun beperkingen anders waren, dan de invallers hadden verwacht. Majoor Brongers spreekt in zijn boek verder over Nederlanders, die op eigen verzoek ingedeeld waren bij Duitse Speciale Eenhe den, en die moesten infiltreren in de Ne derlandse linies. Hij schrijft over Duitsers in Nederlandse uniformen, over merkwaar dige vluchtelingen, die meer leken op ver momde militairen, dan op verjaagden. Hij probeert ook uit de doeken te doen wat de in die tijd de berucht geworden geheimzin nige lichtkogels en schoten overal in Ne derland voorstelden. Hij heeft geen bewij zen kunnen vinden, dat hier bij werkelijk Duitsers, spionnen of Nederlandse vrienden van de Duitsers betrokken geweest zijn. Slechts een vaag bewijs: getuigenissen van een Nederlandse militaire chauffeur die heeft meegemaakt, dat zijn commandant rustig in de auto bleef toen de inzittenden van een vrachtwagen voor hen lichtkogels afschoten. Deze officier ontpopte zich later als Nationaal Socialist, lid van de W.A, van Anton Mussert. Verbitterd door de sterke tegenstand hebben verschillende Duitse troepen gevangen ge nomen Nederlanders soms als levend schild gebruikt, meermalen slecht, in een aantal bekende gevallen zelfs „beestach tig" behandeld. Het zijn afschuwelijke za ken, verlengstuk van een even afschuwelij ke oorlog. In zijn voorwoord wijst majoor Brongers erop, dat in de jaren dertig steeds weer beknibbeld werd op de Nederlandse Defen sie, waardoor de krijgsmacht steeds zwak ker werd, dat dit tegenwoordig precies het zelfde is schrijft hij. Jammer genoeg ver geet hij hierbij te vermelden, dat Neder land thans in een totaal andere situatie verkeert. Toen nauwelijks hulp van be vriende landen: de Belgen weigerden zelfs steun te verlenen in Noord-Brabant. Thans een NAVO, waarin Nederland met bondge noten een eigen deel heeft. Nederland staat niet alleen. Integendeel. De militaire ge schiedschrijver E. H. Brongers had deze moderne ontwikkeling van geallieerde af spraken en offers in deze voetnoot zeker moeten vermelden. Juist omwille van de geschiedschrijving. Dit zou zijn objectieve beschrijving van „De slag om de Residen tie 1940" en „Grebbelinie 1940" compleet gemaakt hebben. T. v.d. HOUTEN DEN HAAG Heeft het werkelijk nog enige zin, om telkens weer terug te kijken naar bijvoorbeeld de vierdaagse oorlog in mei 1940 tussen de Duitse nazi-invallers en de Nederlandse krijgsmacht? Militair-histo risch kan dit zijn verdienste hebben.. Voor de oudere generatie, die deze vierdaagse oorlog met dood, verderf, evacuatie, ver woestingen ondervonden hebben, is dit waarschijnlijk het openhalen van wellicht genezen wonden. ng Bij het lezen van het dezer dagen versche nen boek „Grebbelinie 1940" van majoor E. H. Brongers (uitgave Hollandia-Baarn) Wijkt echter, dat afgerekend wordt met wig steeds bestaande tegenstrijdige menin- i gen over de gevechten in de meidagen van J 1940 vooral bij de Grebbeberg. Tegenstrij- dige opvattingen bijvoorbeeld over de te genstand die de Nederlandse troepen al dan niet geboden hebben. Misvattingen °ver „vijfde colonnes", infiltraties van de vijand, al of niet met medewerking van bepaalde Nederlanders aan de Duitse in vallers. Het boek van majoor Brongers is vooral een eerherstel aan vele Nederlandse burgers, die in deze afschuwelijke dagen als dienst plichtige, als reservist, als beroepsmilitair met zeer geringe middelen een overmach tige aanvaller dagenlang hebben gehin derd, tegengehouden, si De plannen van Hitier, om Nederland in en kele uren, in hoogstens één dag onder de voet te lopen, zijn hierdoor mislukt. Getui- i ook officiële rapporten van Duitse com mandanten van onder meer de 227ste divi- g sie: „Er moet worden opgemerkt, dat de vijand (de Nederlandse troepen) zich zeer goed gedraagt en hardnekkig weerstand biedt. De aanval (van de Duitse divisie) bleef aanvankelijk liggen door sterk flan kerend vuur uit goed gemaskeerde ge vechtsopstellingen. Het is een klein voorbeeld uit de vele aanha lingen, die majoor Brongers vastgelegd heeft in zijn boek „Grebbelinie 1940". Het derde bataljon van het S.S.-regiment heeft de soms hardnekkige tegenstand van de Nederlanders tot eigen grote schade moe ten ondervinden, want „Hardnekkig verde digt de tegenstander de bosrand. Het uitstekend liggend Hollandse artillerievuur, vermoedelijk uit de Grebbelinie, veroor zaakt zeer ernstige verliezen bij het 3e ba taljon van het S.S.-regiment „Der Füh- rer". aldus de Duitse schrijver Otto Weidinger in zijn boek „Division das Reich". Feit is en blijft, dat de Nederlandse troepen ook in en rond de Grebbelinie in gevechts- waarde en voor wat het materiaal betreft, sterk in de minderheid zijn geweest. Zoals dat in de vierdaagse oorlog tussen 10-15 mei in heel Nederland gebleken is. Dat des ondanks het overgrote aantal Nederlandse burgers-in-uniform (meer waren de mees ten in feite niet) zich zo verdedigd hebben en daarmee het land geeft majoor Brongers het recht aan zijn kant, wanneer hij de Nederlandse krijgsmacht uit die da gen soms emotioneel verdedigt. Daarmee maakt hij tevens de opmerkingen van professor dr. L. de Jong in diens deel drie van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" ongedaan, als zou het S.S.-regiment „Der Führer" (het regiment, waarop Hitier zo trots was) weinig weerstand ontmoet hebben. „Diens opmerkingen zijn in strijd met de feiten", aldus de heer Brongers. In zijn vroeger verschenen boek „De slag om de Residentie" heeft deze militaire schrijver aan de hand van verschillende rapporten en andere bewijsstukken aange- Grebbelinie 1940 na de strijd: overwinnaar" met uitgeputte verdediger. toond, dat de Duitse invallers zoveel tegen- „Slag om Engeland" een ander aanzien stand in Nederland ondervonden hebben, gekregen heeft. dat onder meer Duitse luchtdivisies door Uit „Grebbelinie 1940" blijkt, dat dit voor een de grote verliezen in en rond Den Haag deel ook het geval is geweest met Duitse voorlopig niet in staat waren zich direkt op krijgsplannen voor andere gebieden in Eu- Engeland te richten en dat daardoor de ropa. persoonlijke kontakten", wel enig inzicht gekregen in het in elkaar grijpen van ontwikkelin gen. Daarbij hebben we te ma ken met een soort dubbele pro blematiek. Die samenhang van vrijwel alles geldt voor ieder af zonderlijk land. Maar wat er bij ons gebeurt, is weer gekoppeld aan internationale gebeurtenis sen en ontwikkelingen. Neder land is geen eiland". „Het is nauwelijks een geheim dat alles in elkaar grijpt. Toch han delen we er meestal niet naar. Een wegeningenieur wil alleen maar wegen bouwen, een land- bouwman wil alleen maar de landbouw opvoeren, directeuren van elektrische centrales willen hoe is het mogelijk in Ne derlands gouden delta maar liefst acht van die centrales bouwen. Iedereen werkt op zijn eigen eiland. Niemand ziet de gevolgen van wat hij wil en doet voor het hele gebied van menselijke aktiviteiten en men selijk leven. En daarmee zijn we beland aan wat de laatste maanden in de wereld is gewor den als de „club van Rome". Een gezelschap van ruim vijftig mensen, veelal leidende figuren uit de wetenschappelijke wereld, het bedrijfsleven, overheidsin stellingen of internationale orga nisaties. Een groep particu lieren die probeert door eigen studies en door het geven van onderzoekopdrachten juist over de samenhang van allerlei ontwikkelingen inzich te krijgen en hiervoor begrip moet kwe ken. INITIATIEVEN Professor Böttcher is het enige actieve Nederlandse lid van die club. Hij neemt tevens soms deel aan het werk van de stuur groep ervan, die initiatieven voorbereidt en zorgt dat ze wor den uitgevoerd. „U kunt stellen dat wat in eigen land op het gebied van vele ont wikkelingen gebeurt, ook in de wereld op grotere schaal plaatsheeft. Ieder die probeert een eigen inzicht te krijgen in de gevolgen van die ontwikke lingen op regionaal gebied, loopt tegen dezelfde vragen op in zijn internationale kontakten". Hij wijst erop dat nog nergens grondig is bestudeerd hoe het één het ander beïnvloedt, hoe alles samenhangt en in elkaar grijpt. „Iedereen is monomaan. Ziet bijna nooit verder dan het eigen vakgebied. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de mens ook niet in staat is de samen hang van alle dingen te over zien. Zelfs een menselijk super brein zou dat niet kunnen. Maai de mens heeft een hulpmiddel gemaakt. Dat kan hem helpen inzicht te krijgen. De computer, die met variabelen werkt en die talloze gegevens die de mens heeft over uiteenlopende feiten op vele manieren, zo razendsnel kan combineren, kan hem toe komstmodellen geven. OPDRACHT Over die complexe wereldsituatie heeft de „club van Rome" een - eerste studie laten maken. Het gezelschap gaf de groep van prof. dr. Jay Forrester (Massachusetts Institute for Technology) opdracht een com putermodel te maken van de toekomst van de mensheid. Men moest daarvoor vijf variabelen gebruiken. Alle gegevens die be schikbaar waren over: bevol king, voedselproduktie, indus trialisatie, verbruik van hulp bronnen, milieuvervuiling, wer den in de computer gebracht. Die ging combineren, een onge looflijke hoeveelheid berekenin gen en de uitkomsten waren schokkend. Dat was in ieder geval de reactie in de hele we reld, toen onlangs gegevens uit het concept-rapport uitlekten. „De definitieve tekst is nu klaar. We hebben in Parijs zojuist de laatste hand aan onze inleiding en slotbeschouwing gelegd. Er is een jaar aan gewerkt. De stu die is betaald door de Volkswa genstichting. Nee, de VW-fabrie- ken hebben er niets mee te ma ken. Die stichting gaf als onaf hankelijke instelling 250.000 dol lar". In „De grenzen van de groei" zo heet het rapport wordt een schets gegeven van de rampen die de mensheid, over enkele tientallen jaren te wachten staan, als hij niet bereid is af stand te doen van de groei-my- the. „Die eindstudie is veel doordachter en genuanceerder dan de eerste versie waarover wat bekend is geworden". Er zijn nu zo'n il/2 miljard men sen. Als men die allemaal, bij voorbeeld het levenspeil van de laagst betaalde Nederlandse arbeider zou willen geven, zou dat tot een onduldbare belasting van het milieu leiden. Men moet dan veel meer voed sel en andere zaken gaan pro duceren. Dat betekent het ge bruik van, om maar enkele dui delijke dingen te noemen, veel meer kunstmest, veel meer in- sektenbestrijdingsmiddelen, veel meer transport. „Je kunt stellen dat er op dit ogenblik eigenlijk al twee miljard mensen te veel zijn." Het rapport stelt ook dat bij onveranderde bevolkingsgroei het „rijke westen" nog vóór de eeuwwisseling een lagere le vensstandaard zal moeten aan vaarden. VOORZICHTIG Professor Böttcher zelf heeft aan erop te wijzen dat dit eerste model van onze toekomst mei de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd. „We gebruikten slechts vijf variabe len. De gegevens zijn onvolledig geweest en sterk ongelijksoor tig. Ze werden bij allerlei inter man één onzer redacteuren) jj, >EN HAAG „Wij zijn veront rust over de gang van zaken in de wereld. Heel erg verontrust. Eigenlijk weet vrijwel ieder die ids eni8szins geïnformeerd is met een waarover we het hebben als ajjdat wordt gezegd. Een lange lijsts van problemen waarmee de wereld kampt kan elke middel bare scholier zo opsommen. Bij voorbeeld: de steeds snellere groei van de wereldbevolking, de bewapeningswedloop, de uit- iPUtting van de natuurlijke hulp bronnen, de verstedelijking, de steeds grotere kloof tussen rijke en arme landen, de bedenkelij ke wereldvoedselsituatie, de toe nemende verkeerschaos, de ver vuiling, vult u zelf maar aan ie dr. C. J. F. Böttcher (56) loopt heen en weer in zijn ka- toer. Scherp formulerend, keeds pogen moeilijke begrip- pen in zo eenvoudig mogelijke "■oorden duidelijk te maken. Een levendige, slanke man, deze voorzitter van de (Neder landse) raad van advies voor iet wetenschapsbeleid, een ge- elschap wetenschapsbeoefena- en dat de regering over vele - aken adviezen geeft. Zaken I faarmee wetenschappelijk on- erzoek en wetenschappelijke ntwikkeling te maken hebben. 'e raad werkt sinds september "6- „Weet u, we hebben zo tngzamerhand, veelal dankzij Prof. Böttcher: computer machtig hulpmiddel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1971 | | pagina 7