VAN DE
CONCERTZAAL
NAAR DE
HUISKAMER
CONCERTGEBOUWORKEST
DE
VERNIEUWING VANi
HET PROZA
HET
LIED VAN
DE
HEER
voltooide met Mahlers Achtste al zijn symfonieën
op de grammofoonplaat
NATUUR
RESERVATEN
ZATERDAG 30 OKTOBE-
En, nauwelijks één maand later,
werd de Nederlandse persmen
sen bij Phonogram te Amster
dam het gerede produkt aange
boden. (Philips 6500, 250/259):
staaltje van technisch en orga
nisatorisch kunnen, waarvoor
men niet anders dan de grootste
bewondering kan hebben.
Natuurlijk ging zulks met enige
plechtigheid gepaard, waarbij
de „Grote drie" van de Mahler-
cyclus dr. Marius Flothuis,
Bernard Haitink, Jaap van Gin-
neken het woord hebben ge
voerd.
Dr. Marius Flothuis vertelde kort
en duidelijk, wat Gustav Mahler
voor het Concertgebouworkest,
en het Concertgebouworkest voor
de op 11 mei 1911 gestorven
Mahler heeft betekend. Natuur
lijk kwam daarbij de persoon
van Willem Mengelberg ter spra
ke, die zich met zijn ganse per
soonlijkheid voor zijn vriend
Mahler inzette: stelde hij hem
niet in de gelegenheid, in de ja
ren 1902, 1903, 1906 en 1909 zelf
zijn eerste, tweede, derde, vierde
en zevende symfonie te komen
dirigeren? En was hij 't niet, die
een bodem vruchtbaar maakte,
waaruit in 1920 een feest kon
opbloeien, dat aan alle kunste
naars uit alle hoeken der aarde
de mogelijkheid bood alle wer
ken van de Oostenrijkse mees
ter, de symfonieën, 't Lied von
der Erde, de Kindertotenlieder,
de Lieder eines fahrenden Ge
sellen, het Klagendes Lied, in
schier volmaakte uitvoeringen
te beluisteren?.
Mahler bleef na 1920 op de pro
gramma's van het Concertge
bouw staan, al ontwikkelde zich,
na 1930, een verzet tegen de li-
terair-filosofische inslag, die
men in zijn muziek meende te
bespeuren. 1936 was nog een
hausse-jaar: toen herdacht men
met de vertolking van de twee
de, vierde en vijfde symfonie
het heengaan vóór een kwart
eeuw van de meester. En in
het seizoen 1937/38 kon men
zich nogmaals over zijn achtste
symfonie verwonderen.
Er was inmiddels iets veranderd:
naast Willem Mengelberg waren
Bruno Walter en Eduard van
Beinum op het Amsterdamse
podium verschenen, die zich,
elk op eigen wijze, de geest uit
Mahlers oeuvre sprekend,
trachtten te benaderen.
Na 1945 De oorlogsjaren bete-
„Noch door de bestudering van de
Vedas, noch door ascese, noch
door het schenken van aalmoe
zen, noch door het brengen van
offerand, kan men Mij zien,
zoals gij Mij hebt gezien.
Slechts door liefde, door toewij
ding aan Mij kan men Mij dus
aanschouwen, Arjoena en wezen
lijk kennen en zien en in Mij op
gaan".
Dat kan men lezen in de elfde
yoga van de Bhagavad Gita,
Het lied van de Heer, een sa
menspraak tussen Arjoena, de
boogschutter en zijn wagenmen
ner Krishna, de Heer. Dit dich
terlijke, mystieke boek vormt
een deel van het Indische epos,
Mahabharata. namelijk in het
zesde boek van dit heldendicht.
Het is het Heilige boek van de
Vishnuïtische secte, de Bhaga-
vatas, maar 't wordt geeërd als
een der voornaamste werken
van de Sanskrietliteratuur door
allen die deze literatuur kennen.
Het geeft een inzicht in een be
paalde mystiek in het Hindoeïs
me die vooral de laatste tijd in
het westen weer zeer in de be
langstelling staat. In de Oriënt
Serie van N. Kluwer N.V.
bracht dra. C. Keus er een zeer
zorgvuldige vertaling van, die
zowel de wijsheid als de dich
terlijkheid ervan recht doet, zo
ver dit in een vertaling moge
lijk is.
aanlokkelijk, misschien zelfs
een aangename bedwelming...
Behoort Bernard Haitink, de hui
dige dirigent van het Concertge
bouworkest daartoe? Men kan
dat in het midden laten. In al
le gevallen handhaaft hij een
traditie: Mengelberg bracht in
1920 het totale oeuvre van de
meester met één orkest, Haitink
doet een halve eeuw later het
zelfde, echter profiterend van
de evolutie der techniek: de
grammofoonplaat.
Bernard Haitink (42) zelf sprak
ook over zijn Mahlerbelevenis-
sen gedurende twee decennia
ook over de achtste symfonie,
zo juist van de persen geko-
Een deel van het Concertgebouworkest, solisten en koren tijdens de opname van Mahlers Achtste symfonie
Jaap van Ginniken, de technische
expert, vertelde hieromtrent na
der, in een spits en intelligent
betoog, dat we „van concertzaal
naar huiskamer" zouden willen
kenden een periode van tragisch
stilzwijgen was het Van Bei
num, die voor Gustav Mahler
zijn pleidooien hield. Mogen we
releveren, dat hij 't hierbij zeer
moeilijk heeft gehad? Een tradi
tie was immers onderbroken,
bovendien was er een concert
publiek ontstaan, dat een ande
re muzikale benadering mani
festeerde. Daarbij had Van Bei
num moeite in de schaduw van
Mengelberg te kunnen werken.
Eén mens was er, prof. dr.
Eduard Reeser, die echter reeds
in 1950, de kunst van Gustav
Mahler een goede toekomst
durfde voorspellen: hem leek
Mahlers cultuurpessismisme,
diens soms vaag, soms kinder
lijk primitief hunkeren naar
een „Jenseits" voor een genera
tie teleurgesteld door wereldoor
log II en vol angst voor werel-
katasrofe III wel aantrekkelijk,
Aanvankelijk zag ik deze als een
enorme muzikale uitbarsting.
Maar al studerend kwam ik tot
een andere conclusie: ik zeg dit
speciaal naar aanleiding van
het tweede deel, waar Goethes
Faust 2 aan de orde wordt ge
steld. Mij troffen en boeiden
daarin bepaalde kamermuzikale
facetten, die door het vele spe
len steeds meer naar voren
kwamen. Hoe moeilijk waren
OP ALLE TOEREN
KLINKT MUZIEK
deze te vangen door de kon-
trastwerking met de machtige
klankexplosiesEn dan die
tekst. ..zwanger en gecompli
ceerd door symboliek en tal van
allegorieën. Wat deed Gustav
Mahler met dit alles? Hij nam
ook, in zijn partituur, Goethes
theateraanwijzingen over
Moesten wij die ook in de
klank narealiseren? We hebben
ze gerealiseerd, let maar eens
op!"
Voor wie is deze klassieke plaat
bedoeld? Niet voor de bezoeker
van de concertzaal, doch voor
de consument in de huiskamer,
waarvoor hij alle Mahlemuan-
ces en hoe rijk zijn deze!
te vertalen kreeg. Mahlers in
tenties, die moest hij als techni
cus, doch ook als muzikant we
ten te behouden: dat vereiste
een natuurlijke klankweergave
op hoog niveau. Doch dat bete
kende tevens, dat de luisteraar
in zijn clubfauteil zich daarbij
niet „gemakzuchtig" kan gedra
gen.
Ui tgangspunt, beginselverklaring,
die we gaarne verbreiden in een
tijd, waarin, naast Philips, nog
twee andere grammofoonmaat
schappijen met een complete
Mahlercassette op de markt ko
men, de ene artistiek verzorgd
door Georg Solti (49), de andere
door Rafael Kubelik (57).
Wie had deze belangstelling anno
1945 durven voorspellen? Hoog
stens Gustav Mahier zelf, getui
ge zijn uitspraak „Meine Zeit
wird kommen" En zijn tijd is
gekomen, zij het dan op eep an
dere wijze dan hij verwacht
heeft.
De Vereniging tot behoud
van Natuurmonumenten
in Nederland heeft voor
haar leden, maar ook tegen
een wat hogere prijs,
voor niet-leden twee
handboekjes in pocketfor
maat beschikbaar gesteld
die vele natuurliefhebbers
een bron tot veel genoe
gen zullen vinden.
In het Handboek van na
tuurreservaten en wan
delterreinen in Nederland
vindt men alle plekken
die in ons land nog tot
een natuurbezoek uitnodi
gen bijeengebracht. Ze
zijn ingedeeld naar pro
vincies. Ieder reservaat
of terrein wordt, uiter
aard beknopt, gekarakte-
riseerd, terwijl de voor
waarden aan het bezoek
verbonden duidelijk wor
den aangegeven. Kaartjes
en illustraties verhelderen
de tekst. Er wordt tegen
woordig veel gereisd in
het buitenland. Daar
heeft men een gids als
deze nog meer nodig, an
ders zal men veel schoons
achteloos voorbijgaan.
Het Handboek voor natio
nale parken en natuurre
servaten in Europa, vol
gens landen ingedeeld,
bevat verrassend veel ge
gevens en zal, ook van
kaart en illustratie voor
zien, voor velen waar
schijnlijk een openbaring
zijn.
Men neemt over het algemeen
aan, dat de zogenaamde bewe
ging van tachtig vooral een
poëtische aangelegenheid was.
Onder invloed van Engelse
dichters als Keats en Shelley
kwam er Inderdaad een grote
wijziging tot stand in het pro
duceren van poëzie. Maar vrij
wel onafhankelijk daarvan
kwam er ook een vernieuwing
van het proza. Jacques Kruit
hof vestigt daar de aandacht
op in het laatste nummer van
het tijdschrift Raam. Hij zet
uiteen hoe de romantiek, het
romantische proza in Neder
land te werk was gegaan.
De negentiende eeuwse roman
cier beschikte volgens hem
over een editoriale alwetend
heid, hij wist alles over zijn
figuren, ook wat ze niet zelf
wisten, hij kon weken en
maanden naar willekeur over
slaan, om dan bladzijden lang
een gesprek van drie minuten
op de voet te volgen. De ver
teller in het romantische,
meestal pseudo-historische
verhaal, staat tussen zijn pu
bliek en zijn personages in,
die hij beide aan het lijntje
houdt, manipuleert. Hij
schrijft een boek vol marionet
ten, waarin hij zelf het hoog
ste woord heeft. Toen Potgie
ter in 1845, middenin de histo
rische romantiek, zich aan de
verfoeide „kopieerlust des da-
gelijksen levens" waagde, aan
„een studie uit ons volksle
ven", die hij Blauwbes,,
blauwbes noemde en naar ei
gen zeggen „een schets naar
de natuur te leveren" beproef
de, slaagde hij niet.
Hij bleek niet in staat op eigen
kracht gebeurtenissen „levens
echt" op te roepen.
Dat komt omdat hij zich wel
wacht zich te vereenzelvigen
met zijn figuren. Dat hij het
over „mijn" blauwbessen-
vrouwtje heeft, is symptoma
tisch voor zijn neerbuigende
distantie.
Zijn realisme want realisme Mr. P. C. Adriaanse, neef
P. C. BOUTENS
heid, over mensen en hun wel
en wee te vertellen in een van
haver tot gort droog, ongedif
ferentieerd verslag in de
geijkte schrijftaal, hij reali
seert zich (al was hij het
zich misschien niet eens ten
volle bewust) dat de mensen
die hij creëert, niet buiten zijn
verhaal bestaan, maar slechts
tussen het eerste en het laat
ste woord dat hij op papier
zet, dat dus hun innerlijk ook
in dat verhaal gestalte moet
krijgen, en dat hij dat vorm
moet geven, vorm in de taal.
Hij schrijft niet over figuren
en lotgevallen, hij brengt hen
schrijvend tot stand."
erfgenaair
i Pieter Cornelis
UIT DE
TIJDSCHRIFTEN
was zijn doel al bereikte hij
het niet bleek ontoereikend,
omdat de „beschaafde schrij
ver" er zich tot „het beschaaf
de lezerspubliek" richt.
Rond 1890 echter „is Potgieters
„realisme" door een totaal an
der opgevolgd. Er verschijnen
boeken die Studies naar het
naakt model of kortweg Stu
dies heten (van respectievelijk
Netscher en Coenen), of die
Uit het leven getiteld zijn (van
Arij Prins en Aletrino). Dat
lijkt hetzelfde als Potgieters
„studiebeeld" en „volksleven"
maar dat leven is hier wer
kelijk inhoud geworden. Het
zijn verhalen in stede van ver
tellingen. Dat merk je aller
eerst aan het taalgebruik. De
klassieke volzin van '40 is ver- draagt de zon als stralen kroon.
De maan zweeft als een peerlen boot
vangen door de impressionts- Boven de schaduw ln haar schoot
tische zinnen van '80. Be- En tusschen belde, onkenlljk schoon,
schrijvingen van wat er niet te Pt°°^„sl"jeren verdulzeld llc'
Boutens, bezit nog nooit eer
der gepubliceerde gedichten
en fragmenten van gedichten
van zijn oom. W. Blok publi
ceert die nu in het laatste
nummer van Studia Neerlandi
ca. Sommige fragmenten zijn
wat zwakker dan gewoonlijk,
maar er zijn er ook onder,
die zo in een van de bekende
bundels zouden kunnen staan
als bijvoorbeeld het volgende.
vervoegen av
zou zijn geweest als, wijdlopi- De diepe rust valt op den s
ge grammaticale handstandjes verljlTto^vezen'oozèn tooomhe'dt
zijn verleden tijd... £>on als een wleke wlndevlaag
Als Couperus, in Extase, de ge- Suist tot mijn oor uw zelfde vraag,
voelens van zijn hoofdpersoon
weergeeft, past hij zijn taalge- Hoe ver lijkt ons, terwijl we le-
bruik daarbij aan: „O, de zen. dit gedicht af te staan
avonden, de zomeravonden, van de wereld waarin
die koelden na warme dagen,
de avonden die zij alleen zat,
turende vanuit haar kamer..."
Couperus probeert niet, als
het moment leven. De tijd van
Boutens was nog een be
schermde tijd, tenminste tot
de laatste wereldoorlog.
eur
tndc
anders, we worden er (oor
middellijk mee gecojnij
teerd. De wereld is angL_
kend dicht bij ons. In St,
schrijft Thorn Sicking ov J
Nabije Oosten, tussen Aife^e
en Rusland. lesc
„De Arabische wereld zoel2 a
eigen identiteit en onaffe
lijkheid vooral in nations™
en Islam. Maar tegeliji
is zij gedwongen haar v
zoeken tussen de talrijlT
vloeden van buiten. HieW t
lijkt ons, een van de gr"
drama's van de Arabisd
van de hele Derde We
Het lijkt er op het ogenbER.
dat er een oplossing i
ceerd gaat worden in hffGlï
bije Oosten. Maar het iL_
niet duidelijk of we daa^C
zo gelukkig mee moeten^
De geschiedenis is vol' J
beelden van vredescoi^
ties die op papier i
ten en militaire verhoufc
scheppen, die dan later c
beurt weer aanleiding tc[)\|y;
nieuwe oorlog worden. D
dige situatie in het !NE(
Oosten vloeit voor een
gedeelte voort uit de verPS\
van het Ottomaanse rijk
sen de westerse mogendNA(
na de eerste wereldoorloi
kunstmatige schepping vgg]
joodse staat heeft een vj
onoplosbaar probleem göe
pen. Het lijkt ons on'
schijnlijk dat dat allesDe 1
overeenkomsten tussen 1
en enige nabuurlanden, Hee:
auspiciën van de Vera
Naties, opgelost kan w(Rod
Maar misschien kan hetL.
lijk aan deze wereld r»a£!
geen vrede dan toch waUyy
brengen. En die rust is r v
nodig: als de Arabierenij
ongestoord aan hun eigeir
nenlandse problemen
wijden, kunnen ze misa
wat meer zichzelf wm/eei
Dan wordt de situatie hof
rijp
waarnemer zonder betrokken- Momenteel zien we de wereld
(Van onze muziekredacteur)
19 september jl. had de laatste grammofoonopname plaats van Gustav
Mahlers Achtste symfonie in Es groot: het Collegium Musicum Amstelo-
damense (dir. Toon Vranken), het toonkunstkoor Amsterdam (Dir.
Frans Moonen), de Stem des Volks (dir. Antoon Krelage), het kinder
koor Sint Willibrord en Pius X (dir. Toon Vranken) en het Concertge
bouworkest met een keur van solisten, de eerste sopraan Ileana Cotru-
bas, de tweede sopraan Heather Harper. de sopraan Hanne van Bork, de
eerste alt Birgit Finnila, de tweede alt Marianne Dieleman, de tenor
William Cochran, de bariton Hermann Prey en de bas Hans Sotin, be
vonden zich op die dag in het huis aan de Van Baerlestraat, waar Ber
nard Haitink dirigeerde en Jaap van Ginniken zorgde voor de laatste
technische aanwijzingen.