PAUL
KLEE
DE
MYTHE
VAN
ROLAND
HOLST
ZING
.dichter bij het
hart van
de schepping'
Exotische klank, aquarel en pentekening uit 1930.
In 1933 werd Paul Klee door de nazi's ontslagen als docent van de
Akademie te Düsseldorf. Hij had die functie twee jaar vervuld, na eerder
tien jaar, met Kandinsky en Feininger, gedoceerd te hebben aan het
Bauhaus te Weimar en Dessau. Eind 1933 verhuisde hij naar Zwitserland,
waar hij tot zijn dood in 1940. zou blijven. Hij opteerde zelfs, vergeefs
overigens, voor het Zwitserse staatsburgerschap. In nazi-Duitsland werd
zijn werk verguisd. Op de tentoonstelling „Entartete Kunst" in München
(1937) hingen zeventien Klees. 107 van zijn werken in openbaar Duits
bezit werden in beslag genomen.
waar de Kleestichting te Bern de
grootste collectie ter wereld heeft. Uit
dat Zwitserse bezit is sinds de tweede
wereldoorlog al driemaal een selectie
in Amsterdam te zien geweest en zal
eerlang een .grote tentoonstelling wor
den gehouden in het Haagse Gemeente-
Klee was in Zwitserland geboren uit
een Duitse vader en een Zwitserse
moeder. Als jongeman was hij naar
Duitsland getrokken, had een deel van
zijn opleiding gehad en hij was er
tijdens de eerste wereldoorlog in mili
taire dienst. Het beviel hem in Düssel
dorf en het was slechts node dat hij
naar zijn geboorteland terugkeerde
„Wat zou er uit mij worden zonder
Duitsland?" schreef hij eens in zijn
dagboek.
Het is dus eigenlijk ten onrechte dat
Klee als ..Zwitsers kunstenaar" ge
boekstaafd staat. Gevolg van de domme
nazi-maatregelen die zoveel Duitse
kunstenaars in de dertiger jaren buiten
de Duitse grenzen dreef. Voor het na
gelaten werk van Klee had het tot
gevolg dat deze in Zwitserland bleef,
In Düsseldorf was men achteraf erg
ongelukkig met die gang van zaken.
Toen in 1960 zich de gelegenheid voor
deed om een flink aantal werken van
Klee uit Amerikaans bezit aan te
kopen aarzelde de regering van de
deelstaat Nordrhein-Westfalen niet. Ze
kocht 88 stukken voor de moderne
kunstcollectie die in Düsseldorf werd
opgebouwd en werd daarmee op één
slag eigenaar van de belangrijkste
Kleeverzameling buiten Bern. Het bezit
is sindsdien nog uitgebreid.
Een flinke selectie uit dat Düsseldorfer
bezit is thans, t/m 12 oktober, te zien
in het Centraal Museum te Utrecht. Er
zijn in totaal 62 werken: schilderijen,
aquarellen en tekeningen. Gezien het
reusachtig omvangrijke oeuvre van
Klee kan hier uiteraard geen sprake
zijn van 'n overzichtstentoonstelling.
Sommige jaren vooral uit de vroege
periode ontbreken geheel, andere
zijn slechts spaarzaam vertegenwoor
digd. Toch is het een erg aantrekkelijke
tentoonstelling geworden met enkele
stukken erbij die men tot Klees hoofd
werken kan rekenen.
Paul Klee was een erg intelligent
kunstenaar. Kunstenaars plegen de
wereld scherper te zien dan gewone
stervelingen en bij Klee was dat in
hoge mate het geval. Hij voelde zich
„wat dichter bij het hart van de schep
ping dan gewoonlijk en nog lang niet
dicht genoeg". Hij schreef eens: „De
kunst staat tot de schepping in zinne
beeldige verhouding. Ze is altijd weer
een voorbeeld, zoals de aarde een voor
beeld is van de kosmos".
Kosmische waarden
Dat zoeken naar de kosmische waarden
in de wereld maakt dat Klees kunst
soms moeilijk te „lezen" is. Hij heeft
duizend bladen volgetekend met de
vreemdste vormen, vrijwel altijd- heel
speels, schijnbaar erg luchthartig. In
Utrecht zijn voortreffelijke voorbeelden
van zijn ongebreidelde fantasie. Hij
was surrealist zonder zich veel van de
beginselen van ook dat -isme aan te
trekken, zoals hij ook «en eenling was
in de groep van de „Blaue Reiter"
waar hij zich in 1911 bij aansloot en
van het Bauhaus.
Klee was vooral de kunstenaar van de
lijn, waar hij nooit eerder bedachte
dingen mee uithaalde. Pas later is hij
gaan schilderen, daartoe eigenlijk pas
goed geïnspireerd na een reis naar
Tunis in 1914. Die reis maakte een
enorme indruk op hem en heeft tal
van schilderijen tot gevolg gehad. In
Utrecht zijn er twee voorname stuk
ken: „Rode en witte koepels" uit 1914
en, zes jaar later ontstaan, „Kameel in
ritmisch landschap met bomen".
Verdere topstukken: „Sganarelle", een
verrukkelijk werk, „Pas op voor leeu
wen" met kolossale humor, evenals
„Regie". Heel persoonlijk zijn sommige
abstracte werken in hun gevoelige
lijnenspel en tere kleuren. „Exotische
Klank" is er een voorbeeld van. Die
gevoeligheid en tevens een diepe ernst
spreekt uit „Kind Ph." uit 1933, het
jaar dat zo'n diepe breuk in zijn leven
betekende.
In zijn laatste jaren in Zwitserland is
Klee hard blijven werken. Zijn geest
en geestigheid leden schijnbaar niet
onder de ziekte die hem uiteindelijk
zou vellen. "Juist die laatste jaren zijn
in Utrecht goed vertegenwoordigd. Een
hoofdwerk is het schilderij ..Omfolo-
centrische voordracht" uit 1939 een
beetje, met milde spot, la Picasso".
En in 1938 tekende hij Dansscène, blad
dat naast een vrolijke beweging ook
iets tragisch suggereert.
In die laatste jaren ontwierp Klee een
soort „schrift' dat alleen hijzelf lezen
kon. Letterachtige figuurtjes in tere
kleuren die soms geestige composities
vormen. Ze wekken de indruk dat hij
neer wilde schrijven wat hij zelf wel
zag, maar dat voor anderen onbereik
baar is. Ondanks dat onbereikbare is
er enoi-m veel te genieten op de
Utrechtse tentoonstelling.
Voortreffelijk begeleid
De 62 getoonde werken zijn, gedeelte
lijk in kleur, alle afgebeeld in de
catalogus die de tentoonstelling bege
leidt. Die catalogus is ook verder voor
beeldig in zijn beschrijvingen die de
lacunes opvangen die de tentoonstelling
zelf uiteraard moet bevatten. De ten
toonstelling is ook op dinsdagavonden
geopend. Men kan er een dia-klank
beeld en een kleurenfilm over Paul
Klee zien en er is een informatiehoek
waar men alles te weten kan komen
over Klee en zijn werk. Er zijn belang
rijke tentoonstellingen in ons land die
veel minder goed worden begeleid dan
wat dr. M. E. Houtzager en haar staf
terzake Paul Klee doen in het Cen
traal Museum te Utrecht.
Vg.
Regie, aquarel en pentekening uit 1930.
Dansscène, penseeltekening uit 1938.
rbai
Men kan de mythe van Adrianus Roland Holst, die hij
voor zichzelf heeft opgebouwd, het gemakkelijkst leren
kennen en ontleden in zijn proza. In verhaal en betoog
heeft hij uiteengezet hoe hij wereld en leven be
schouwde en hij heeft dit vrij duidelijk gedaan. Hij
heeft daarmede zijn situatie in de wereld van vandaag
bepaald, en tevens zijn situatie tegenover het verleden
en de toekomst.
In" een ver verleden leefde de mens anders dan nu, hij
.bezat een natuurlijke vanzelfsprekendheid, hij wist
zich thuis in de natuur, hij beschikte over de ziels
kracht om die natuur te erkennen en te waarderen.
Die zielskracht stelde hem in staat tot geluk en een
gaaf levensbesef. Daarin echter kwam verandering,
boven de „open hemelstad" van de oorsprong begon de
mens een andere stad te verkiezen, waarin niet de na
tuur de leiding gaf, maar het „schrikbewind van uur
en feit", en waarin de stad niet meer van de hemel was
maar van de hemel vervreemd in een begeren naar
macht en uitsluitend rationele kennis. Niet het natuur
lijk zijn van de eerste tijden was de grondtoon van het
leven van de mens geworden, maar het bezitten, het
hebben.
Die begeerte naar macht en kennis concentreerde zich
in de nieuwe stad, de mens werd in zijn machtsbegeer
te, overheerst door „uur en feit", uit de hemel van
eertijds verdreven, hij bevond zich in de duisternis.
Telkens echter als de toestand vertwijfelder werd,
kwam dan de weerslag in oorlog en wereldbrand, nam
het leven wraak op de zielloosheid waartoe de wereld
gekomen was. Het gevecht om Troje is daar een
voorbeeld van, Helena is een symbool voor het henvin
nen der zielskracht. Maar het schrikbewind van uur en
feit herstelde zich telkens weer en in de huidige
maatschappij, met de voortgaande rationalisatie en
vermechanisering, krijgen leven en zielskracht steeds
minder kans. De begeerte naar macht en bezit vernie
tigt het natuurlijke leven. Een duidelijk voorbeeld
daarvan was de korte spanne tijds van het nazisme,
dat alles verheerlijkte, en verafgoodde wat de mens
van de zielskracht, de dichter verfoeit. In deze tijd
van rationalisatie en mechanisering kan de mens en de
dichter dromen van een plaats, waar het natuurlijke
leven nog heerst,' het eiland der gelukzaligen, dat sóms
het eiland van het generzijds blijkt, een elysium.
Adrianus Roland Holsl is behalve de verlangende naar
het verleden, ook een verlangende naar de toekomst,
gedreven door het elysisch heimwee. Men moet deze
hoofdzaken van de mythe, die Adrianus Roland Holst
voor zichzelf ontwierp, kennen om zijn gedichten te
begrijpen, maar deze mythe maakt naar onze mening
(och niet de eigenlijke waarde van deze gedichten uit.
Het doet er betrekkelijk weinig toe van welk levensbe
sef uit een gedicht geschreven wordt. Als dit levensbe
sef. en zeker zo'n particulier levensbesef als dat van
Roland Holst, als verouderd wordt beschouwd of door
de lezer althans niet meer wordt gedeeld, blijkt het
gedicht, indien het een werkelijk, dus goed gedicht is,
zijn waarde niettemin behouden te hebben.
Het toont nog, om een term van Roland Holst zelf te
gebruiken, zijn zielskracht. En daarop komt het aan, op
hetgeen het gedicht aan wezelijk leven laat zien. Er
MACHT DER VERBEELDING
zullen maar betrekkelijk weinig mensen zijn die de
mythe van Roland Holst voor zichzelf geheel aanvaar
den. maar dat behoeft hen geenszins te verhinderen om
diep onder de indruk te komen van zijn gedichten.
Men kan dit nagaan in de nieuwste uitgave van zijn
Verzamelde Gedichten, die bij de uitgeverij Bert Bak
ker te Den Haag verscheen in dundruk. Hét is een
kostbare, uitstekend verzorgde uitgave, waarin men de
ontwikkeling van zijn dichterschap kan volgen. Als in
alle verzamelde gedichten staan er uiteraard ook
zwakkere verzen in. Vooral in het begin in de jeugd
verzen overheerst, ook als gevolg van de stijl in die
tijd, de abstractie soms te zeer op het concrete ver
schijnsel. Er werd in de beginjaren der eeuw veel
gedweept en soms kan het taalgebruik van toen ons nu
doen glimlachen. Maar reeds in die eerste gedichten,
die dus de stijl van hun tijd spiegelen, kan men het
begin van de latere ontwikkeling bespeuren. Adrianus
Roland Holst heeft zelf later die eerste gedichten tot
en met De Belijdenis van de Stilte afgewezen, omdat
ze zijn diepere wezen vreemd zouden zijn.
Men kan dit begrijpen in het licht der latere
gedichten, maar in hun geheel gezien zijn ze toch een
groei naar dat latere, als Roland Holst geheel zichzelf
is geworden. Men heeft van de latere Roland Holst
gezegd, dat hij zich buiten de mensenmaatschappij
plaatste. Men vergeet dan. dat hij juist in zijn sterke,
ook sterk retorische, gedichten als De Ploeger en Het
Gebed van de Harpspeler sociale bewogenheid toon
de.
Wel werd in de latere en laatste gedichten zijn
persoonlijk leven in streng bepaalde zin van steeds
groter betekenis. Men kan dat leven in zijn verzen
volgen, men kan echter ook de tijd en de veranderin
gen in de samenleving erin nagaan. Als men de
Verzamelde Gedichten leest, leert men hem er niet
alk-en kennen als een groot en oorspronkelijk dichter,
men ziet er ook deze eeuw aan het oog van de geest
voorbijgaan.
JOS PANHUIJSEN
Zing zacht zanger, het tweede boek
in Willy Lauwens, is een ontwape-
"fnd werk. Het bevestigt het talent,
te£- ('Ht ('e auteur reeds toonde in zijn de-
ont «>uut, de roman „Het Vuur van de
,i4fl "ot«", dat, zoals men dat noemt, zeer
Kunstig werd ontvangen. Het laat ook
nuC de aarzeling zien van een begin-
schrijver. Hy schijnt wel erg ze
naar hij is nog niet zo erg zeker,
ns h'j 'egt zich wel beperkingen op, maar
'r staan toch nog woorden te veel.
langer verhaal als „Een Ooievaar
uit de Nieuwe Does", dat zeker tot
df" beste van de bundel gerekend kan
„j daar ook de pretentie van
jg heeft, wordt te lang.
Dit verhaal en het eerste Mona
Lisa en haar Saffrane Krekel tonen
*at te veel overeenkomsten met el-
Laar. Men ziet ook dat Willy Lauwens
paag met humoristische titels werkt
dat die soms gezocht en wat flauw
uitvallen. Ook ln de verhalen zelf
stoot men nu en dan op die gezocht
heid en die opzettelijkheid en dat ge
brek aan intensiteit, aan spanning nu
en dan. Maar als men al deze „aarze
lingen" zo bij elkaar heeft gezet, blijft
er nog heel wat over dat te waarderen
valt en dat origineler is dan de reeds
genoemde titels zouden doen ver
moeden.
Willy Lauwens mag nu en dan een
smaakfout maken, hij is in zijn werk.
in deze zeven verhalen van Zing
Zacht Zanger, die bij Nijgh van
Ditmar te Den Haag uitkwamen, een
humorist van betekenis. Hij heeft een
levendige geest, die hem meestal niet
in de steek laat en hij verstaat de
kunst om met weinig middelen een
bijzonder groot effect te weeg te
brengen.
Humoristen waren in Vlaanderen
niet zo zeldzaam als bij ons, maar'ze
zijn ook daar, als we ons niet vergis
sen, zeldzamer geworden. Als men ge
regeld de literatuur van de dag bij
houdt, krijgt men wel eens het idee.
dat er op deze aarde vari vandaag al
leen maar akeligheid en griezeligheid
te vinden is en dat in de verhouding
tussen man en vrouw de liefde geheel
de plaats heeft ingeruimd voor de
seksualiteit.
Willy Lauwens schuwt de erotiek
alerminst. al schrijft hij erover mei
een bepaalde, steeds zeldzamer wor
dende gereserveerdheid. Maar de lief
de is er al in de verliefdheid steeds
aanwezig. Die vindt men reeds in het
eerste verhaal met zijn overdreven
titel Mona Lisa en haar Saffrane
Krekel. Men vindt daar onmiddellijk
Willy Lauwens in zijn kracht en zijn
zwakheid. Tot een juist begrip, kun
nen we waarschijnlijk niet beter doen
dan het begin citeren.
Zij fietste voorbij en onze blik be
tekende zoveel als man en vrouw. Het
was of ik een zwaardvis van drie ton
hetgeen mij be
lette rustig te slapen. Op een zater
dagvoormiddag zag ik een zwarte
Citroen uit een zijstraat zwenken.
Aan het stuur zat de mij onbekende
schone in het ivit. Zij stopte in de
laan om vlees af te leveren. Een aan
minachting grenzende onverschillig
heid veinzend fietste ik door. Even
later hoorde ik de auto achter mi).
Als ik iets wil kan geen olifant me
tegenhouden. Wow ik de wagen om-
iluwenf Toen zij naast mij reed stuur
de ineens naar links en plofte radicaal
tegen het asfalt. Met grote ogen van
ontsteltenis kwam het meisje uit de
auto. Lachend betastte ik mijn leden.
..Dag fee", zei ik.
Bloed vloeide vanonder mijn ge
scheurde broekspijp in mijn sok. Ik
begon te geeuwen en verloor het be-
Het meisje heette Nicole Min. zy
studeerde plastische kunsten. ZIJ was
op vakantie by haar oom, een slager.
Ze was een half hoofd groter dan de
verteller van het verhaal, maar de
verteller zag duidelijk dat ze verliefd
op hem was en hij aanvaardde dit dus.
Hij haalde dertigduizend frank uit het
brandkistje van zijn tante en met de
auto van de oom van Nicole togen ze
naar Parijs. Ze vermaken er zich
uiteraard uitstekend.
Maar Nicole is een Mona Lisa en
daar komt narigheid van. Het leven,
zoals Willy Lauwens duidelijk laat
uitkomen, is niet alleen rozegeur en
maneschijn. Ongelukkig echter degene
die deze nooit heeft meegemaakt.
De Duivel is sterker dan God is een
ervaring uit de tweede wereldoorlog
en De Dwerg met de Rosse Baard is
een luchtig intermezzo, dat overigens
niet veel te betekenen heeft.
Met de langste vertelling uit het
boek Een Ooievaar uit een Nieuwe
Doos komen we weer in de liefde te
recht. De verteller is hier gehuwd met
een filmster, die nogal ongenaakbaar
blijkt, maar die op het moment dat
het verhaal begint ergens in het zui
den aan het filmen is. De verteller
verbonden aan een der confectiezaken
van zijn vader, maakt er gebruik van
om met zijn secretaresse Lieve Stor-
me op vakantie gaan. Ditmaal komt
men verder dan Pary». Hugh Frl» be
schrijft er Rome op een onbevangen,
zij het toeristische manier. Het mooi
ste monument vindt hy er het Altare
della Patria, het graf van de onbe
kende soldaat, dat de meesten onzer
waarschijnlijk onbekend zal zijn.
Sorrento, waar Hugh en Lieve ook
komen, verovert hun hart geheel. Ze
biyven er wel erg lang. Maar schoon
was het. Hugh scheidt van zyn vrouw
Diana Trilling. Hy en Lieve en Diana
en haar nieuwe man trouwen opnieuw
op dezelfde dag in Las Vegas, waar
dat gemakkeiyk gaat. Dat ls nog juist
op tijd voor Lieve Storme of Fris,
want zij krygt spoedig daarna een
zoon, die door de ex-vrouw van Hugh
met geschenken wordt overladen.
Men geeft zich telkens weer ge
wonnen aan deze niet te breken
levenslust.
Het Halssnoer en Een Gevestigde
Waarde zyn gruwelverhalen, die niet
direct de specialiteit van Willy Lau
wens zijn, maar in De Hamer en het
Aambeeld, het vroiyke verhaal van
twee geraffineerde oplichters, is Willy
Lauwens weer op zijn best.
Als hy zijn levendigheid van visie
weet te behouden en al te gemak
kelijke humor weet te vermyden, kan
men nog igp.er van hem verwachten.
#QS PANHUIJSEN