de
zaak van
het
ondeelbare
paard
Kerstnummer 1970
„Ik wil dat Ooka een inspectietocht maakt langs
de heiligdommen van Ise", sprak Josjimoene,
terwijl zijn kleed van rood damast schitterde
in de zon die door een open schuifdeur in het
kleine audiëntievertrek binnendrong.
De majordomus in zijn zilverkleurige gewaad
boog en beroerde de matten met zijn voorhoofd.
Vervolgens richtte hij zich langzaam op uit zijn
gebogen houding en sprak, vooroverleunend en
steunend op zijn handpalmen: „Zeker, hoogheid.
Maar wie moet tijdens de afwezigheid van Ooka
de hoogste rechterlijke macht in Edo uitoefenen?"
„Ga rechtop zitten' sprak de sjogoen, „en praat
niet zo plechtig als een boeddhistische monnik,
die een soetra zegt. Je lijkt de kikker van Sokan
wel.
Hij plaatst zijn handen-op de grond
en zegt eerbiedig zijn gedicht op:
de kikker.
En de sjogoen schaterlachte. Tot bedaren
gekomen vervolgde hij: „Er zijn toch meer
kundige rechters in het land. Ik heb Ooka
dringend nodig voor deze inspectietocht. Er zijn
moeilijkheden met de Sjintopriesters van de
beide Isetempels. En ik wil vooral geen
moeilijkheden met de priesters van de tempel
van de godin van de Zonnegod. De keizer stamt
van haar af. Moeilijkheden van die priesters
betekent moeilijkheden met het keizerlijk hof.
Ooka is de aangewezen man om daar de zaken
op orde te stellen. Voor hij naar Edo kwam, was
hij in de provincie Ise goeverneur over de
bezittingen van onze familie daar. En hij was
tevens inspecteur over de beide Isetempels. II;
zou geen betere man voor deze opdracht weten.
Dan moet Edo maar enige tijd verstoken blijven
van zijn scherpzinnige geest".
„Het zou misschien mogelijk zijn rechter Koejo
enige tijd uit Kioto naar hier te laten overkomen
om Ooka tijdelijk te vervangen", opperde de
majordomus. „Hij is ongetwijfeld de kundigste
rechter van het land na rechter Ooka".
„Dan laat Koejo naar Edo komen", antwoordde
Josjimoene. „Er zijn dit jaar zeer veel daimio's
als gijzelaar in Edo. Het ontbreekt mijn
baronnen wel aan niets, ze hebben hun eigen
paleizen en hun eigen feesten, maar velen van
hen verkiezen nu eenmaal het leven op het land
en verlangen naar de jachtt en de paardesport
en zij vervelen zich hier. En uit verveling komen
allerlei onaangenaamheden voort".
„U weet dat Koejo en Ooka niet alleen vrienden
zijn, maar ook rivalen. Het hele land kijkt naar
beider verrichtingen en vergelijkt deze nu
eenmaal met elkaar". De majordomus zweeg
weer.
„Ik weet het", sprak de sjogoen. „Maar beide
mannen zijn uitmuntende rechters. En Koejo
zal nooit zover gaan om Ooka in zijn eigen
ambtsgebied nadeel te berokkenen. Daarvoor is
zijn karakter te onbesproken. En ik wil in ieder
geval, dat er nu eindelijk eens uitspraak gedaan
wordt in de zaak tussen de daimio van Mito en
de daimio van Satsoema. Beiden hebben een
geschil over paarden. Het zijn twee echte
landjonkers en paarden fokken is hun lust en
him leven. Ik heb al heel wat uitstekende
paarden van hen betrokken".
„Het zijn twee van uw meest waardevolle
mannen", knikte de majordomus. „Steunpilaren
zijn het van de natie. Hun paarden zijn rasechte
en zij behox-en tot de beste op het
„Steunpilaren zijn het van de natie", lachte de
sjogoen. „Ha, ha, wie? Zijzelf? Of hun paarden?"
Toen zuchtte hij. „Wat is er beter in dit
onvolkomen heelal dan een goed paard!
Jarenlang leidden Mito en Satsoema gezamenlijk
de beste paardenfokkerij van het land. En nu
xneerxs is het tussen die twee tot een ernstige
onenigheid gekomen en hebben zij besloten de
stal onder elkaar te verdelen".
„Laat het getal der paax-den nu oneven zijn",
merkte de majordomus op. „Ze kunnen het er
niet over eens worden aan wie het i-esterende
paard toegewezen moet worden".
„Dat moet dan maar juridisch opgelost worden",
sprak de sjogoen, „Een eenvoudige zaak voor een
rechtbank, dunkt mij".
„In ieder geval een heel wat eenvoudiger zaak
dan die merkwaardige geschiedenis met het
paard van de koning van En in China", lachte
de majordomus.
„Wat voor geschiedenis?", vroeg de sjogoen
geïnteresseerd. „Wilt u thee? Trekt u dan aan
het schellekoord. En vraag de kamenierster thee
voor ons beiden te serveren".
„Nu het uwe hoogheid behaagt, zal ik u de
geschiedenis van het paard van koning Sjo van
En vertellen", sprak de majordomus, nadat hij
op zijn gemak zijn porseleinen kop met thee
leeggedronken had. „Deze Chinese vorst leefde
in de Senjokoeperiode, meer dan twee eeuwen
geleden. Hij was een even groot kenner van
paarden als u, hoogheid. Maar goede paarden
zijn altijd moeilijk te krijgen geweest. Ze waren
dat ook in het China van die dagen. Op zekere
dag Het een zekere Kwai zich bij de vorst
aandienen. Hij vertelde dat hij alles van paarden
afwist en dat hij bereid was heel China af te
reizen om goede paarden voor de koning op te
sporen. Wel, de vorst gaf hem daartoe een
volmacht. „Ik ben bereid duizend goudstukken
voor een eex-steklas paard te betalen", zei hij.
„Maar het dier moet dan ook duizend mijl
kunnen draven". „Het komt in orde", sprak deze
Kwai. Drie maanden lang zwierf hij door China
en vroeg overal naar eersteklas paarden.
Eindelijk hoorde hij, dat er ergens een heel
bijzonder paard moest zijn in een afgelegen
dorp. Hij haastte zich erheen maar toen hij
aankwam vernam hij dat het dier dood en
begraven was. „Graaf het op", zei Kwai, „ik
betaal vijfhonderd goudstukken voor de
beenderen". Die bracht hij in een zak haar de
koning. „Ben je gek geworden?", vroeg de
koning. „Ik wil een levend paard. Ik zei je, dat
je duizend goudstukken kon betalen voor een
eex-steklas paard en jij gooit vijfhonderd
goudstukken weg voor een zak met botten"
„Maar majesteit", antwoordde Kwai. „Dit is nu
juist het middel om een eersteklas levend paard
te venverven. Denkt u eens in: nu wijd en zijd
bekend wordt, dat u vijfhonderd goudstukken
wilt betalen voor de botten van een dood paard,
zal immers heel het volk zich haasten om u
goede levende paarden aan te bieden. De dieren
zullen u van wijd en zijd geleverd worden.
Wacht u maar af'.
„En zoals Kwai zei, geschiedde. Binnen enkele
weken werden er niet minder dan drie
veimaarde paarden aan de koning te koop
De sjogoen klapte lachend in zijn handen. Hij
vond het een uitstekend verhaal. „Typisch
Chinees", meende hij.
„Weet u wat die Kwai daax-na tegen de koning
zei?", vexrvolgde de majordomus, aangemoedigd
door het applaus. „Het is de kunst", zei Kwai.
„een goed gebxuik te maken van het weinige
dat men bezit, dan veirwerft men allicht iets
betex-s. Begin met wat voor handen is en maak
er dan van wat ervan te maken is. Ik hoef u
wel niet te wijzen waar u in dit geval beginnen
moet", besloot hij. „Bij mij".
„Hou op", zei de sjogoen lachend. „Is dit slot nu
de moraal van de Chinese verteller of is het een
Achter het lage rechterspodium zaten rechter Ooka en ook rechter Koejo. De beide gedaagden hadden voor het podium plaats genomen.
slot van eigen vinding en houd je een pleidooi
voor je eigen voortreffelijkheid? Laten we liever
terugkeren tot de paarden". Toen versomberde
zich zijn gelaat. „Ik moet weer eens naar de
stallen van Mito en Satsoema om naar hun
nieuwe dieren te kijken. Zij willen dus uiteen,
maar kunnen het niet eens worden over de
verdeling van de stal. Een vervelende zaak.
Laat die Koejo uit Kioto haar maar behandelen.
Weet hij iets van paarden af, denk je?"
„Hij is een goed ruiter en zal zeker te paard
over de Tokaidoweg naar Edo komen",
antwoordde de majordomus. „Goede rechters
zijn gewoonlijk goede ruiters. Hoe kunnen zij
anders naar behoren inspectietochten maken?
Ik kan mij moeilijk voorstellen dat Koejo in
een draagstoel naar Edo komt of dat Ooka zich
in een draagstoel naar Ise laat bx-engen",
grinnikte hij. „Onze vermaarde rechters zijn
geen koopheden. Het zijn samoerai. Trouwens,
Ooka heeft mij zijn paard wel eens laten zien.
Hij is er erg trots op".
„Goed", besloot de sjogoen het onderhoud. „Zorg
in ieder geval dat het geschil tussen mijn beide
paardenfokkers geregeld wordt. Of zij nu verder
gezamenlijk paarden fokken of ieder voor zich,
als zij maar paax-den fokken".
Rechter Koejo nam zijn intrek in de- Groene
Draak. Hij voelde zich buitengewoon gevleid,
dat hij tijdelijk de hoogste rechterlijke macht
mocht bekleden in de hoofdstad. Opperste
rechter zijn in Kioto was weliswaar een hoge
eer, maar Koejo's hart ging uit naar Edo. Hij
arriveerde kort nadat Ooka naar de provincie
Ise ver-trokken was. Hij installeerde zich
behagelijlc in het hoofdstedelijk gerechtsgebouw
en kweet zich nauwgezet van zijn taak, die
voornamelijk bestond uit het berechten van
diefstallen en roofmoorden en het vonnis wijzen
in erfeniskwesties, die moeilijkheden opleverden
of uitspraak doen over leningen, die niet
terugbetaald werden. Hij zag echter Hever een
kwestie voor het hof, die hem gelegenheid kon
bieden zijn ware kundigheid te bewijzen. Die
gelegenheid deed zich voor, toen de majordomus
van de sjogoen aan het gerechtsgebouw
verscheen om hem te zeggen, dat de sjogoen
wilde dat er zo spoedig mogelijk een uitspraak
gedaan zou worden in de zaak van zijn beide
vazallen' Mito en Satsoema. De majordomus
legde de zaak kort en duidelijk uit aan de
rechter uit Kioto. Daimio Mito en daimio
Satsoema hadden jarenlang gezamenlijk paax-den
gefokt en hun fokker-ij was beroemd over heel
Japan, zoals de rechter natuurlijk wel wist.
Plotseling was er een onenigheid ontstaan. Een
futiliteit waax-schijnlijk. In ieder geval wilden
de beide mannen niet langer samenwerken. Ieder
wilde een eigen fokkerij beginnen. Zij hadden
op dat ogenblik dertien paarden op stal. Die
moesten zij delen. Maar beide mannen waren
van het koppige soort. Hoe kon men dertien
paarden delen tussen twee onwilligen? Lag hier
niet een fraaie mogelijkheid voor rechter Koejo
om zijn vindingrijkheid als rechter te bewijzen''
Mei wal denkwerk moest de zaak toch
gemakkelijk op te lossen zijn.
Rechter Koejo zag het minder optimistisch dan
de majordomus. Hij begreep onmiddellijk van
hoeveel invloed deze zaak op zijn rechterlijke
loopbaan kon zijn. Hoe gemakkelijk kon hij zich
door een minder tactische yiitspraak de
vijandschap van beide mannen of van een van
hen op de hals halen. De daimio van Mito
behoorde evenals de daimio van Satsoema tot
een belangrijk geslacht. Hun families hadden
uok in Kioto grote invloed.
„Waarom heeft Ooka dit niet geregeld voor hij
naar Ise vertrok?", vroeg Koejo. „Hij pleegt dit
soort moeilijkheden gewoonlijk niet uit de weg
te gaan".
„Ooka wist niets van deze zaak af", antwooi-dde
de majordomus. „Hij wist wat iedereen hier in
de stad wist: dat de beide heren een geschil
hadden. Maar dat het tot een rechtszaak zou
komen, 'kon hij niet vermoeden. Dit laatste
gebeurt namelijk op speciaal verzoek van de
sjogoen. Deze vreest dat het geschil van nadelige
invloed zal zijn op de werkzaamheden van de
beide mannen".
„Ik breng de zaak liever niet in de
openbaarheid", antwooi-dde Koejo. „De beide
mannen zijn tenslotte figuren van nationale
betekenis. Ik zou de zaak liever eerst eens
bespreken in het paleis van een van hen. Of
misschien is het beter dit in de stallen te doen,
een neutraal gebied dat beiden toebehoort. Dan
krijgen wij tenminste niet al dadelijk
moeilijkheden over de plaats van samenkomst",
„Heel tactvol", knikte de majordomus. „Wanneer
gaat u erheen? Dan zal ik een verzoek aan de
héren richten om zich op de afgesproken tijd
in de stallen te bevinden".
„Morgenochtend", antwoordde Koejo. „Ik ga er
te paard heen. Ik heb een uitstekend paard, ik
ben eraree over de Tokaidoweg naar Edo
gekomen. En bij vermaarde paardenfokkers kan
men zich maar beter aandienen op een goed
paard".
„U bent een goed mensenkenner", pr-ees de
majordomus.
Koejo had verwacht, dat de zaak moeilijk zou
zijn. Hij kende de oude edelheden van het
platteland en hun stijfhoofdigheid, maar dat hij
zo moeilijk zou zijn, had hij niet vex-wacht.
„Het is toch een nuchtere zaak, heren", begon
hij. „Bij deling ontvangt ieder van u zes paarden.
Een blijft er dan over. U behoeft dus slechts
tot ovei-eenstemming te komen over dit ene
paard. Waax-om koopt een van u niet het halve
paard van de ander? U kunt toch gemakkelijk
overeenkomen wat de prijs van dat dier dient te
zijn. Als u die beiden heeft vastgesteld, neemt
een van u het resterende paard in ontvangst en
de ander ontvangt van hem de helft -van het
bedx-ag dat het paard, naar uw beider oordeel,
waard is".
„Ik ben het geheel met u eens", sprak baron
Mito. „Natuurlijk ben ik bereid de helft van het
bedrag aan Satsoema uit te betalen. Als ik het
paard maar krijg".
„Ha, ha. Als hij het paai-d maar krijgt", riep
Satsoema uit. „Hoor hem eens. Dat paard komt
hem niet toe. Het is van mij. Geld speelt hier in
het geheel geen rol voor mij. Vanzelfsprekend
wil ik de helft van de geldswaarde aan Mito
uitbetalen".
„Goed, goed", zuchtte Koejo. „Maar waaraan
untleent u eigenlijk het recht dat het paax-d aan
u toegewezen moet worden? En dat de ander
maar genoegen moet nemen met een bedrag aan
geld? U bent toch beiden de paax-denfokkerij
begonnen".
„Inderdaad, maar ik ben de oudste van de
opi-ichters", riep Satsoema. „Daarom eis ik het
dier op".
„Ik zie niet in dat leeftijd iets met deze zaak te
maken heeft", sprak rechter K'oejo.
„Precies wat ik steeds beweerd heb", antwooi-dde
Mito. „Mijn ax-gument is veel juister. Het idee
van de fokkerij is van mij afkomstig. Op grond
daax-van eis ik het paard op en ben natuurlijk
bereid het geld aan Satsoema uit te betalen".
De oude Satsoema begon zich zienderogen op te
winden. „Ik eis een regeling op gronden van de
oudheid van onze familiepapieren. De Satsoema's
behoren tot de oudste adel van het land".
„Wat is dat voor een ax-gument", schreeuwde
Mito. „Mijn familie leverde vier helden, die hun
leven lieten in de bevrijdingsoorlog, die sjogoen
Jejasoe voerde. De jouwe leverde er maar drie"
„Heren", riep Koejo, „dit zijn toch geen
doorslaggevende argumenten voor de verdeling
van een paard. Ieder van u wil het paax-d. En
geen van u wil de helft van de geldswaarde".
„Zo is het", antwoordde Mito. „Een heel paard is
voor een echte paardenfokker nu eenmaal meei
waard dan de halve prijs".
„Wij zijn edelingen, Koejo", sprak de oude
Satsoema. „Waar ziet gij ons voor aan? Voor
kooplieden uit Osaka? Een paard is voor ons een
paard, dat kan men niet delen".
„Als u zo onredelijk denkt is deze kwestie
inderdaad niet door een minnelijke schikking op
te lossen. Of wilt u dat ik de zaak even drastiscn
aanpak als Ooka soms doet?", vervolgde Koejo
koel. „Wanneer u absoluut niet tot een redelijke
oplossing wilt komen, kan ik natuurlijk in een
openbare zitting de zaak naar de paardenslager
verwijzen.. Die moet het dier dan maai
door-midden hakken. U kunt dan ieder de helft
van uw raspaard mee naar huis slepen. ïk denk
overigens dat u het mikpunt zou worden van de
spotlust van heel Edo".
De beide edellieden keken de rechter een
ogenblik verbluft aan. Toen barstten zij in luid
gelach uit.
„Waarom lacht u, heren?" vi-oeg Koejo
verbaasd.
„U moogt het dier rustig doormidden hakken,
edelachtbare", sprak Mito langzaam. „U weet
wat een goed rijpaard betekent in Japan. En u
weet ongetwijfeld hoe hoog de sjogoen een goed
rijpaax-d aanslaat. Mocht u dat rampzalige idee
ooit ten uitvoer willen brengen, dan ben ik er
wel zeker van, dat de sjogoen buiten zichzelf
van woede zou raken. Een uitstekend rijpaard
ter dood brengen, wia heeft het ooit gehoox-d? U
bent tijdelijk magistraat in Edo, edelachtbare.
Maar wij betwijfelen of u ooit op uw post in
Kioto weerkeert als u tot zo'n barbaarse daad
besluiten mocht".
Rechter Koejo's gezicht vex-stx-akte. „Ik ben maar
tijdelijk magistraat in deze stad", sprak hij
verbolgen. „Ik zie niet in, dat de behandeling
van deze zaak plotseling zo'n haast moet hebben.
Dit lijkt mij op de eerste plaats een
aangelegenheid voor de man, die hier tot
opperste rechter van de stad is aangesteld en die
binnen enkele weken weer terug kan zijn. Bent
u het daarmee eens?"
„Uitstekend", besloot rechter Koejo, toen de
beide edellieden zwegen. „Dat is dus geregeld.
De zaak wox-dt op algemeen verzoek verwezen
naar de plaatselijke magistraat".
Diezelfde middag nog zond hij een bericht aan
de majordomus, dat de zaak van de dertien
paarden hem en de beide daimio's eigenlijk
typisch een zaak toeleek voor de hoofdstedelijke
rechter, die met de plaatselijke gewoonten beter
op de hoogte was dan een gast uit den vreemde
en dat hij in overleg met de beide landjonkers-
en op hun aandrang een verzoek indiende déze
zaak te laten rusten tot Ooka zou zijn
teruggekeerd.
Die avond genoot rechter Koejo in de tuin van
de Groene Draak van een kruikje rijstwijn. Hij
keek met genoegen naar de bloeiende
cameliabomen en hun vallende bloemen en
wenste zichzelf geluk met de wijze waarop hij
zich van- het netelige probleem ontdaan had.
Maar bij de tweede beker bedacht hij plotseling
met enige verbijstering dat de juiste oplossing
voor het vraagstuk eigenlijk zeer voor de hand
gelegen had, mits hij het maar tot een openbare
zitting had laten komen. Wai-en de beide
baronnen in het openbaar hardnekkig blijven
weigeren om tot een vergelijk te komen, dan
had hij hun immers vriendelijk kunnen
voor-stellen het omstreden paard ten geschenke
te geven aan een derde partij. Een partij, die
ver boven het geschil van de strijdende partijen
verheven was. De heren en alle aanwezigen
zouden onmiddellijk begrepen hebben dat
hiermee niemand anders dan de sjogoen zelf
bedoeld kon zijn
Rechter Koejo sloeg zich voor het hoofd. Hij
zou daarmee de beide landjonkers zonder meer
voor een voldongen feit geplaatst hebben.
Natuurlijk zouden zij hem niet bepaald
vriendelijk gezind zijn na deze handige zet.
Maar daar stond tegenover dat de oplossing
een meesterstukje van vernuft geweest zou zijn.
De sjogoen zou een edel raspaard ten geschenke
gekregen hebben en hij zou niet alleen hoog in
aanzien gestegen zijn bij de opperste bestuurder
van het land, maar ook bij het volk. Zijn verblijf
in Edo, hoe kort ook, zou hem passende roem
gebracht hebben. Helaas, hij had de zaak
schriftelijk en mondeling uit handen gegeven en
kon onmogelijk op zijn besluit terugkomen. Het
was nu aan Ooka deze zaak op te lossen. Koejo
klapte ontgoocheld in zijn handen en bestelde
een nieuw kruikje rijstwijn. De warme wijn
scheen zijn verbeelding vleugels te geven.
„Ik heb de zaak opgelost", mijmerde hij. „Helaas
zag ik de oplossing te laat. Wat ik kan, kan Ooka
ook". Koejo begon zich verre van gerust te
voelen. Hij fronste zijn voorhoofd.
„Stel je voor, dat Ooka op hetzelfde idee komt",
mompelde hij. „Wat een gezichtsvei-lies voor
mij. Ik kan natuurlijk moeilijk voorkomen dat
Ooka op hetzelfde idee komt", vei-volgde hij zijn
gedachten. „Maar misschien kan ik wel
voox-komen, dat mijn vermaarde collega dat idee
ten uitvoer brengt".
„is dit wel ridderlijk?", overwoog hij. „Als
het op ridderlijke wijze geschiedt, wel",
beantwoox-dde hij zijn eigen vraag. „Het zou een
soort steekspel van de geest moeten zijn. Ooka
was een psycholoog. Zou, hij de beroemde rechter
te slim af willen zijn, dan zou hij zich met hem
moeten meten op het psychologische vlak. Hij
moest dan eerst de zwakke plek van de rechter
ontdekken en hem op die plek overrompelen.
Koejo vulde zijn poi-seleinen beker nog eens.
Wat was de zwakke plek van de rechter?
Ongetwijfeld was het zijn eerzucht. Beroemde
mensen waren altijd eerzuchtig. Plotseling begon
Koejo zachtjes te lachen.
„Dat is het natuurlijk", lachte hij. „Zijn eerzucht.
Van zijn eerzucht moet ik gebruik maken om te
verhindex-en, dat hij deze zaak oplost, waar ik
faalde. Ik kan nu eenmaal in Edo mijn gezicht
niet verliezen. Ik dwing hem tot een
weddenschap. Een weddenschap, waaraan ik als
voonvaarde verbind dat hij de rechtszaak moet
oplossen tot volle tevredenheid van de beide
partijen. Hij kan die lastige paardenfokkers dan
nooit als oplossing voorstellen, dat men het
resterende paard ten gêschenke moet geven aan
de sjogoen". En ter-wijl hij zijn beker in een teug
ledigde, mompelde hij: „Als mijn waarde collega
een weddenschap aanvaarden wil, heb ik hem
waar ik hem hebben wil, als een goudkarper in
het net".