MENSELIJK
DRIJFHOUT GROEIT
MET HET JAAR
600.000
THUISLOZEN IN
WEST-DUITSLAND
K
KERSTGELD
IN
PETRUSHEIM
BETEKENT
KNOKKEN
Kerstnummer 1970
EEN man (nog helemaal niet oud,
maar al vaal en slordig ge
schoren) kwam zingend voorbij.
„Sag* mir, wo die Blumen sind. Wo
sind sie geblieben?" Of eigenlijk liep
hij t« lallen, een soort schor dronke-
mansgeloei uit een gebarsten keel.
Onder zijn rechter arm bungelde een
stel lege etensblikjes. Het liep tegen
de middag, al was de dag nog maar
moeizaam begonnen. De keuken had
bloemkool opstaan. Achter veel
ramen stonden gezichten. Ongezond,
wezenloos starend in de herfstige
verte voorbij de lange moestuin
waarover een grauwsluier hing. Het
gebral („über Grabern weht der
Wind") stierf weg om een hoek van
de binnenplaats zonder bloemen.
Puik sfeertje, denk je dan.
Herinneringen aan het Sankt Petrus-
heim, een van de 26 opvangtehuizen in
de Westduitse Bondsrepubliek voor
zwervers, daklozen, thuislozen, landlo
pers. Het ligt vlak over de grens bij het
stadje Weeze, goed 5 kilometer van het
Noordlimburgse Well vandaan. Een ka
zerneachtig complex achter bomen.
Rechts van de weg begint de vliegbasis
Laarbruch. Je kunt een batterij Britse
leven, de boerderijen schuilgaand ach
ter kleine heuvels met opkomend win
tergraan. Een uithoek, waar misschien
niet eens een bus naartoe rijdt.
Altijd volk
Maar wie knijp zit in de hedendaagse
„Wirtschaftswunder"-maatschappij van
onze oosterburen, weet het Petrusheim
bijna instinctief te vinden. „Wat dat
betreft is er geen probleem, wij hebben
altijd volk", zegt broeder Solanus, over
ste van het instituut. „In hun milieu is
het Petrusheim een vast gegeven, van
Hamburg tot in Beieren toe. Natuurlijk
ligt het voor de hand, dat wij vooral
mensen uit het Rijnland en het Ruhr-
gebied opvangen". West-Duitsland heeft
600.000 van deze „Nichtsesshafte", zoals
ze in de ambtelijke terminologie wor
den genoemd. Mensen zonder vaste
woon- of verblijfplaats. In de volks
mond heten ze „Tippelbrüder", mense
lijk drijfhout. En hun aantal groeit met
het jaar. Iets om over na te denken.
Vreemde vogels, „Einzelganger", zielige
individualisten. Broeder Solanus ver
deelt ze globaal in twee groepen, boven
en onder de 35 jaar: „De oudere garde,
dat zijn meestal figuren, die in de
oorlog alles zijn kwijtgeraakt. Ze zijn
vaak afkomstig uit de voormalige oost-
gebieden. In West-Duitsland hebben ze
nooit kunnen aarden. De jongeren, die
wij hier krijgen, komen voor het groot
ste deel toch wel uit het Ruhrgebied.
Het zijn in feite de afvalprodukten van
onze geïndustrialiseerde maatschappij".
Op de vraag, in hoeverre die maat
schappij er schuld ban heeft zegt hij:
„Dat zie ik niet. Het zijn de asociale
toestanden, waarin ze geleefd hebben.
Een huwelijk, dat naar de knoppen is
gegaan. En vooral de drank. Ze zuipen
praktisch allemaal, het is een regel
rechte ziekte. Dit soort mensen is er
altijd geweest. Een bepaalde groep
trekt nu eenmaal een ongelukkig lot in
de loterij. Wat wilt u?". Tehuizen als
het Petrusheim bij Weeze zijn er niet
in de eerste plaats om daar wat aan te
doen. Het klinkt als een soort maat
schappelijk fatalisme, wat broeder Sola
nus daarover opmerkt: „Wij willen er
geen normale burgers van maken. Het
zou onbegonnen werk zijn. Ze willen
het trouwens ook niet, ze willen alleen
maar een dak boven hun hoofd en een
bord eten. Als dat verlangen in die lui
opihoog kruipt, meestal in de herfst,
komen ze naar zo'n tehuis als dit. Het
gaat ze om de zekerheid, dat ze dan
ergens terecht kunnen. En tegen de
Werken
Het Sankt Petrusheim heeft 144 bed
den. Bovendien telt het complex nog
een bejaardenvleugel (80 bedden), waar
„Tippelbrüder" vast opgenomen kunnen
worden om hun laatste levensdagen te
slijten, en een ondergrondse slaapbun-
ker voor de opvang van zwervers, die
I met hun weekends geen raad weten.
Solanus: „De meeste weekends is de
bunker wel helemaal vol. Veel van die
lui werken hier of daar bij een baas.
Ze overnachten dan in schaftketen of in
halfklare woningen. Maar als de werk
week om is. kunnen ze daar ook
moeilijk terecht en komen ze hierheen.
We zijn open van donderdagavond tot
maandagmorgen" En dan zijn er tel
kens een paar dagen nodig om de
achterlaten is altijd wel een legertje
Wie langer in het Petrusheim besluit
te blijven, moet werken. Want het te
huis is een ..Arbeiterkolonie" met bijna
200 hectaren akkergrond en een vee
stapel van 170 runderen en 150 varkens.
„U zou het misschein niet verwachten,
maar aan ijver ontbreekt "t ze niet",
zegt Solanus. „Ik heb zelden klachten,
behalve in de zomermaanden. Dan is er
op het land het meeste te doen, terwijl
de bezetting dan meestal zeer krap is.
Vorig jaar juni hadden we gemiddeld
maar zestig gasten. We wisten niet, hoe
de koeien op tijd gemolken te krijgen.
Maar dat zal die knapen natuurlijk een
zorg zijn!". De Duitse staat (Bijstands
wet) betaalt voor iedere „inwoner" een
dagvergoeding van 8 Mark. Daar moet
het zakgeld vanaf (één Mark per dag)
en 20 pfennig ziektekostenverzekering.
Van de rest moet het Petrusheim voe
ding, kleding en huisvesting doen. „Wij
houden er echt niet op over, maar
gelukkig levert ons bejaardentehuis een
batig saldo op. Anders zaten we allang
in de rode cijfers", aldus de overste,
die ook al klachten heeft over de agra
rische situatie in de E.E.G.: „Men kan
ons, ook in de dimensies van Herr
Mansholt, geen kleinbedrijf noemen.
Tóch spelen we jaarlijks tegen de der
tigduizend Mark tekort".
Bier toegestaan
De weinige huisregels in het Petrus
heim zijn zeer soepel. Dat geldt zelfs
inzake alcohol. Broeder Solanus: „Wij
hebben ons altijd tolerant opgesteld. In
onze kantine kan één uur per dag bier
gekocht worden. De meesten steken er
hun hele zakgeld en vaak ook nog hun
prestatiebelonfhgen in, maar ik wil het
tóch niet verbieden. De evangelische
tehuizen in West-Duitsland hebben het
bier uitgebannen, maar die moeten hun
mensen 's avonds dan ook bezopen van
de straat gaan rapen. Dat doe ik niet.
Als 3
dat i
kilometer hier vandaan eentje dronken
in de goot ligt, laat ik hem liggen.
Hoogstens bel ik de politie in Weeze,
En dan: ..Zo'n flesje pils is natuurlijk
niet altijd genoeg. Ze snakken naar
echte sterke drank. Kan ik inkomen,
maar ik vind het zo funest, dat een
paar boeren hier in de buurt daarvan
profiteren. Zij verkopen die lui, wat
ze hebben willen. Wijn. schnapps,
whisky. Dat geeft hier ieder weekend
grote rotzooi. Gisteren hadden we
vier keer de politie hier voor vecht
partijen. Als de boerderijen hun ver
koop stopten, zou het lang zo erg niet
zijn. Want ze lopen er echt niet zo
gauw voor naar Weeze. En ze weten
heel goed, dat die rommel buiten de
poort moet blijv en. Wie gesnapt wordt
„Wie gesnapt wordt met een Hes
sterke drank op zijn kamer,
vliegt er uit!"
H. Kruis, die hier al 60 jaar de leiding
hebben), wiens menselijke gevoelens
niet dicht aan de oppervlakte lijken te
zitten. Daarover zegt hij eerlijk: „Je
hebt met een hard soort mensen te
doen. Vaak zijn ze veel slimmer dan u
en ik samen. De zwerver van vandaag
steekt in een goed kostuum, hij komt
overal waar hij wil. Succes bij de
vrouwtjes in Wuppertal, succes met lif
ten in de duurste auto s. Ze zijn soms
eerder in München dan ik in Weeze. Ze
kennen de kneepjes, zeker de jongeren
onder hen. Die lui maak je niks wijs.
En daarom moet je niet met alle ge
weld proberen om er normale burgers
\an te maken. Ze zijn een kaste apart.
En zo voelen ze zich ook"
Alles kwijt
)p de bank bij de poort zat een krom
mannetje met beverige handen op de
stok. Opa uit de serie „Zuster Clivia",
ongeveer. Hij zat stilletjes te huilen.
Dan vraag je je (en passant) wat af
Hij huilde niet, omdat de zon niet wilde
doorbrekken deze herfstmorgen. En op
rondwandeling door het „Altersheim
de bejaardenvleugel, kroop een kerel
lichting eetzaal (verwilderde ogen, kop
van een zwaar-krankzinnige). die bij
elke stap door zijn bibberende knieën
ging. Hij stamelde: „Herzinfarkl. Die-
sen Sommer. War schlimm. Geht jetzt
besser. Viel besser". Of neem Egon, 27
wintering in het Petrusheim, hij wordt
iedere keer opnieuw aangesteld als
stalmeester. Hij zei: „In maart nok ik
af. Naar Beieren. In maart, herrlich! Ik
veebedrijf. Ik word helemaal zelfstan
dig de baas!". (Solanus terzijde: „Dal
verhaaltje zegt hij al vijf jaar op"). En
dan opeens ernstig: „Sehen Sie, ik ben
in mijn leven alles kwijtgeraakt. Ik heb
vrouw en kinderen, weggelopen"). Egon
sleurde ons mee naar Nick, zijn vriend
de slier (anno 1966, fervent beest), klom
in het hok, tartte hem. En daarna wilde
hij op de foto tussen zijn jongvee. Hij
poseerde als een kind. „Ein Bild für die
Bild Zeitung, finden Sie nicht?"
Op hun eigen manier gelukkig of zielig,
dat zijn deze „Tippelbrüder" „Gemid
deld blijven ze drie tot vier maanden
van het jaar", zegt Solanus. „Je kunt er
eigenlijk niet economisch mee werken,
want morgenvroeg kunnen er zich weer
drie of vier afmelden en met de noor
derzon vertrekken. In de winter is het
verloop natuurlijk gering, ze hebben
dan een warm plekje nodig. Maar
's zomers zijn ze niet te houden. Van de
meerderheid weet je wel ongeveer, wat
ze dan gaan doen. Varen op de Rijn
schepen. als bordenwasser. Kermissen
opbouwen. Of als handlanger bij een
Ze vertrekken met de beste
de drank wordt ve
len gauw noodlottig. Het gevolg is ont
slag en zoeken naar een nieuwe job"
Geen plaats
Al onderneemt de leiding van het Pe
trusheim geen resocialiseringspogingen.
de „Tippelbrüder" plegen nogal eens om
bemiddeling te vragen bij het vinden
r de 1
geen vak kennen. Vroeger leverde dat
weinig moeilijkheden op. maar de laat
ste jaren is het praktisch onmogelijk
om hier of daar een pension op de kop
te tikken. De Petrusheimers hebben een
slechte naam, tot in Düsseldorf toe.
Niet, omdat ze mensen lastig vallen.
Dat gebeurt praktisch nooil. Maar de
maatschappij neemt een steeds afwij
zender houding aan tegenover deze out-
ook daarbuiten. „En als ze iets vinden,
houden ze het nooit langer dan vier tot
zes weken bij die baas uit", aldus broe-
Günther. een boer van 54 jaar. Op de
rand van zijn bed. Hij zei: „Blij u weer
eens te zien. Bruder Vorsteher. Ik ben
gisteravond gekomen. Op een boerderij
in de Taunus gezeten. Grote veeboer.
Ganz schön, nicht wahr? Maar ik kreeg
herrie. Ik heb nog tien dagen loon te
goed. Al drie brieven geschreven, maar
er komt geen poen. Ein Schwein ist
das!". Hij begon te snikken, de halfvol-
„Weet u,
:a! zijn? Hij is weer
gaan zuipen. Heeft de koeien laten ver
rekken. De alcohol, dat is de pest.
Onderschat hem niet. Deze zomer kreeg
ik c
Milaan
i Milaa
zal
Solanus zal er nooit naar vragen. Het
verleden van de „Tippelbrüder", die bij
hem een bed en een bord eten vinden
(„ein Daeh über dem Kopf und einen
guten Topf", heet dat in cliché-Duits
is hun eigen zaak. In het Petrusheim
telt de dag van vandaag. Morgen is
alweer een onzekere factor. Dan kun-
op
weinig mogelijk bagage,
lift te krijgen"). God w
Het Petrusheim is altijd
tion. Niemand vraagt er naar je papie
ren. Wie over zijn problemen wil pra
ten, kan altijd bij broeder Solanus of
zijn drie frater-collega's terecht. Al
leen, het komt zelden voor. Het zijn
individualisten, die geen leiding of toe
zicht zouden verdragen. Zo kon 't ge
beuren. lente 1968, dat 'n man van te
gen de 60 'n zelfmoordpoging deed. So
lanus: ..Hij was aangesteld als kapper,
maar de lui wilden niet bij hem onder
het mes. Dat heeft hij zich zó aange
trokken. dat hij een flinke hoeveelheid
bussen vliegenspray kocht, de kapsalon
met plastic afdichtte en de bussen
openmaakte. Gelukkig kwam er een
klant, die geknipt wilde worden. Hij
vond hem. al diep bewusteloos, netjes
op een deken midden in het vertrek.
Kijk, u kunt ze niet met normale
't onze eigen schuld. Wij hadden die tien
Mark kerstgeld niet ineens moeten uil-
betalen. Hebben ze in de buurt onmid-
delijk drank voor gekocht. Dat geeft
knokken. Dit jaar laten we niet teveel
mensen meer toe. Kerstmis is hier al
tijd een gok. Stille nacht, heilige nacht,
Of de politie over de vloer".
En in de stal zei rossige Egon nog:
„Weihnachten? Vorige keer werden er
heim. Vorig jaar Kerstmis wi
loop van zwervers, daklozen,
en landlopers zo groot, dat alle kelders
van het complex vol zaten. „Dat doen
in de Kerstnacht twee kalveren gebo
ren. Met zeven man hebben we moeten
werken". Eigenlijk had vriend Nick be
ter moeten uitkijken. Maar ook dat is
altijd een gok. Een beetje romantiek
moet er zijn, ook in een „im Grunde"
weinig opwekkend instituut als 't Pe-
bij Weeze. waar ook Kerstmis
i weer een gok zal zijn. Broeder
punt van. Voor hem is geluk een
600.000 thuislozen in We
eenmaal een sociaal gegeven zijn, dat
men niet uitsluitend als probleem kan
kwalificeren. Misschien zijn ze op hun
eigen manier wel gelukkig, wie weet?
Met normale mensen niet te vergelij
ken. De uitdrukking roept vraagtekens
op. die in het Sankt Petrusheim geen
antwoord kregen. Al deed „Bruder Vor
steher" nóg zo zijn best Toegegeven,
„Tippelbrüder" zijn rare vogels, trekvo
gels, desnoods gewiekste vogels. Maar
kerels als Egon. Walter, Günther, het
mannetje op de bank, de zielepoot van
de beterende hartinfarct, de lallende
slungel van „Sag mir, wo die Blumen
sind", ervaren zij hun rol buiten deze
maatschappij als een vorm van geluk?
Die
gp-
i slaapbunker
zijn jongvee.