Heilige
plaatsen
zijn
onherkenbaar
geworden
Nazareners
wonen
niet meer
in
grotten
STRAALJAGERS
IN PLAATS
VAN ENGELEN
VOOR DE JEUGD
GEEN PLAATS
IN BETHLEHEM
HOTELRUIMTE
GENOEG
VOOR REIZIGERS
Kerstnummer 1970
Wie ooit nog eens in Nazareth komt, kan het
nalezen op een bordje van het keurige tweetalige
soort, dat de -franciscanen als officiële bewakers
van de heilige christelijke plaatsen in Israël alom
hebben vastgeschroefd. Vrome teksten die tot
bezinning bedoelen te manen, en in dit geval aan
gebracht op de muur die de kerk van Sint-Jozef
afgrendelt van het volle leven daarbuiten: de
Arabische markt, de muedzin die in verband met
de maand Ramadhan per luidspreker vanaf een
minaret teksten uit de koran huilerig over de
daken roept, het virtuoos toeteren van claxons
en de heldere stemmen van heel veel spelende kin
deren. De kerk staat boven de grot waar Jozef
wordt verondersteld zijn timmerwinkel en zijn
woning, en dus ook vrouw en kind gehad te heb
ben. En de tekst te dezer plaatse vertelt ongetwij
feld de waarheid, die ik hier zo goed mogelijk
uit het Duits vertaal: „Geen mens op aarde ging
ooit een in verhouding tot zijn eigenlijke betekenis
en capaciteiten zo nederige, onopvallende en on
geziene weg als Jezus, Gods Zoon, toen hij in
Nazareth leefde als jongen en timmerman".
Die tekst stond ik over te schrijven, terwijl de avond
snel viel. Kwart voor vijf: over een kwartier zou het
volkomen donker zijn. Een wat norse broeder sloot
met rammelende sleutelbos de kerkdeuren., het sou
venirstalletje buiten was al dichtgeklapt en door een
poortje weggedragen. Zelf had ik juist een lang
bezoek achter de rug aan een veel grotere kerk op
honderd pas afstand, de enorme nieuwe basiliek van
de annunciatie, opgericht boven een andere grot, daar
waar Maria leefde en van de engel de boodschap
vernam dat zij een zoon zou baren. En wat mij op
dat ogenblik het meest trof was de geweldige tegen
stelling tussen het historische gebeuren in die armoe
dige grotten aan het begin van de christelijke
jaartelling, en de aanblik die deze plaats nu biedt.
Vergissing
Anno 1970 en dus achteraf gezien, lijkt de
bouw van deze hoge betonnen tempel een daverende
vergissing van achterhaald triomfalistisch kerkelijk
denken. De Arabische christenen in de rond 32.000
zielen tellende stad, plaatselijk tegenover de moslims
juist in de minderheid geraakt sedert de gemeentelij
ke samenvoeging van het oude centrum met de
omliggende dorpen, zien het ook zo, zij het om andere
redenen. Zij vonden de oude kerk, die hier in 1955
werd omvergehaald om plaats te maken voor de
nieuwbouw, veel mooier. Dat behoeft echter niet
waar te zijn, want bouwtechnisch is de op Italiaanse
tekentafels ontworpen constructie grandioos. Meer
hout snijdt hun ander bezwaar: dat de miljoenen die
aan de bouw besteed zijn (men spreekt ter plaatse
van minimaal 14 miljoen Israëlische ponden, en dat is
in guldens ongeveer evenveel) juist in Nazareth voor
de bevolking zoveel vruchtbaarder hadden kunnen
worden geïnvesteerd: in permanente werkgelegenheid
voor de toekomst van het talrijke kroost.
In het plaatselijk misprijzen over wat hier gebeurd
is, zou best eens een van de wortels kunnen liggen
tot het opvallende feit, dat bijna de helft van
Nazareth voor de gemeenteraad communistisch
Vastklampen
Bij de ergernis over die miljoenenkerk moet niemand
vergeten dat het plan daartoe kennelijk al oud was,
twintig jaar of meer, en wie dacht toen al zoals wij
nu? De moderne pelgrim uit Nederland heeft boven
dien gemakkelijk praten: de christenen vormen bin
nen de staat Israël een getalmatig nauwelijks bedui
dende kudde van nog geen 75.000 zielen, en dan nog
verdeeld over zoveel Kerken en Kerkjes, dat zij voor
de zelfbewuste joodse meerderheid allesbehalve een
indrukwekkend schouwspel kan opleveren. En mij
gaat het niet anders.
Waar je ook komt op de oergrond van het christen-
Bethlehem in Judea behoort tot het Jordaanse deel van
Palestina dat in de zesdaagse veldtocht van 1967 door
Israël werd bezet na een beschieting, waarbij volgens
mijn informatie enkele tientallen doden zijn gevallen.
De bezetting ziet er niet zo grimmig uit als in het
noorden, waar ik in het veel kleinere Jenin in Samaria
Israëlische soldaten met getrokken geweer in jeeps en
te voet zag patrouilleren. Zo niet in Bethlehem. De
vlag van Israël wappert op het politiebureau aan het
Plcin-van-dc-Kribbe tegenover de Geboortekerk. Er
staan drie politiejeeps en een overvalwagen voor de
deur en een schildwacht op de hoek, maar de persoon
lijke verhoudingen lijken niet gespannen, al zegt dat
uiteraard weinig of niets over de diepere gevoelens van
de Jordaanse Arabieren jegens hun bezetters. De situa
tie kan wellicht het best worden vergeleken met die
van een vulkaan in ruste: ondergronds blijft het koken
De toekomst is onzeker. Wil Israël vrede, of wil het
dat niet, dat is de vraag. Een pessimistische Arabier
denkt van niet: ze hebben oostelijk Jeruzalem al
ingelijfd en bouwen daar als razenden om de inlijving
nog steviger als een voldongen feit te bevestigen Ze
willen bovendien de hoogten van Golan aan het Meer
van Galilea niet opgeven en hoe kan er dan vrede
komen?
Uitgestorven
Bethlehem intussen wacht af. Het telt merkwaardiger
wijze precies evenveel inwoners als Nazareth, maai
het is er veel stiller- 's avonds al vroeg uitgestorven
onder een weidse sterrenhemel, waarin mij het her-
verschijnen van een engel niet verbaasd zou hebben
Geen engel evenwel, wel een paar daverende rondjes
van straaljagers in de duisternis. Een stukje machts-
psychologie vermoed ik, zoals de daverende knallen
waarmee ik op zondagmorgen de geluidsbarrière boven
Jeruzalem hoorde doorbreken.
Voor jonge mensen is het in Bethlehem ongetwijfeld
basiliek van Maria Boodschap, een triomfantelijke kerk op een plaats waar armoede
dom, in Bethlehem, in Nazareth, in Jeruzalem:
overal treft je een beeld van bezit, bewaren, behouden
en zich vastklampen, ja vastklauwen aan een stuk
aarde, een stuk rots, en de meeste plaatsen zijn zo
overwoekerd door vele eeuwen bouwen en versieren,
verdediging en krakeel, dat de oorspronkelijke kracht
van het teken van zulke plaatsen voor de bezoeker
vrijwel onvindbaar is geworden. En zo wandelt men
van de ene paradox naar de andere.
Nazareth bijvoorbeeld: werd het niet als plaats van
heil gekozen juist omdat het zo verschrikkelijk arm
was, dat de mensen er nog in grotten woonden,
terwijl toch overal rondom de rijke culturen gebloeid
hadden en bloeiden in paleizen, tempels en theaters?
Toch heeft het christendom hier tenslotte niets beter
weten te doen dan de grootste kerk van het Midden-
Oosten te voltooien en aan te kleden met een
onvoorstelbare overdaad aan splinternieuwe muur
schilderingen en reusachtige mozaïeken, marmer, ke
ramiek, gebrand glas, bronzen hekken, pretentieuze
lampen. In heel die uitbarsting van roomse bouwdrift
is juist de simpelheid van Maria's grot misplaatst. De
hekken zijn dan ook op slot, daar mag men nie| i
Op de berg van de zaligsprekingen, de Berg
rede, staat een Italiaans koepelkerkje, dat op
het plaatje mooier lijkt dan het in werkelijk
heid is.
te stil: ze willen er weg, zo gauw mogelijk. De een
vertelt me dat hij hoopt terecht te kunnen op de
aloude Amerikaanse universiteit van Beiroet, een
onder wil zijn geluk in Griekenland gaan proberen.
Dat klinkt nogal pretentieus, maar men moet zich de
stad waar Jezus geboren werd dan ook anno 1970 niet
verkeerd voorstellen, hij is wel stil, maar niet
achterlijk.
Ik wil hier ook meteen de indruk wegnemen, dat de
christelijke aanwezigheid in Palestina alleen maar zou
bestaan in een wat krampachtige verkleefdheid aan
het bezit van heilige plaatsen; er is vanouds ook grote
sociale activiteit. In Nazareth heb ik door de bevolking
vooral de ziekenhuizen horen roemen, in Bethlehem
vallen me in het bijzonder de scholen op.
Ik was er in de Jordaanse tijd al eens bij de salesianen.
die een grote technische school leidden en ditmaal heb
ik het volle gezicht op de Terra Santaschool van de
franciscanen, een voortreffelijk modern complex aan
de Shepherds Street, de weg naar de herdersvelden.
Er trekt mij in de vroege morgen naar die school een
stroom jongens voorbij, van speels vitaal-kleio tot
de Eerste Wereldoorlog, onder het Britse mandaat,
hebben dertien rijke landen er de bouw betaald van
een zwaargedecoreerde nieuwe kerk boven de rots
waar Christus b..d dat de kelk van het lijden aan
Hem voorbij mocht gaan. Het is onthutsend om te
zien hoe een Amerikaanse reisgroep, geheel behangen
met tassen, drukwerk en toestellen, zo'n pla&ts nu
doet, de zoveelste van die morgen,, die dag, die week:
het snelle flitsen voor het honderdste plaatje en dan
de stem van de reisleider, die luidkeels roept waar
het hier op aankomt, daar, boven in Jret dertiende
koepeltje, achterin links: het staatsembleem van de
Verenigde Staten. Want die betaalden mee.
Aldus zijn in het heilige land de heilige plaatsen niet
meer wat ze ooit waren,, en men moet een eindeloze
stoet van zich meer of minder minzaam opdringende
gidsen en paters en popen letterlijk van zich afschud
den om er nog iets van terug te vinden, althans in
gelovige verbeeldingskracht te ondergaan. Het is eer
der ver buiten de kerken te doen en te zien. Van
Nazareth de honderd vijftig kilometer zuidwaarts on
derweg naar Bethlehem door de rotsige heuvels van
Samaria en Judea kon ik halfweg Jenin en Nabloes,
het oude Sichem, mijn ogen nauwelijks geloven.
Want daar zat, leunend tegen een stapel hout, Maria
langs de weg, precies zoals we ons haar hier in
allerlei kerstspelen en kribbetjes altijd hebben voor
gesteld, een hemelsblauw kleed, een witte sluier.
Volop 2ijn er ook nog de ezeltjes, met manshoge
lasten of een mens beladen, dapper voortgaand langs
de eindeloze wegen, net als toen. En de herders op de
velden, hun kudden weidend over de heuvelen. De
historie laat zich echter niet meer ongedaan maken,
en het lijken mij vooral de kruistochten die als
zwaarste hypotheek zijn blijven drukken op de chris
tenen in dit land.
De grote droom van het koninkrijk Jeruzalem, van
1099 lot 1291 twee eeuwen doorgezet ten koste van
stromen bloed van jood-en moslim en christen, heeft
alom zijn sporen nagelaten. Ontelbaar zijn de ruïnes
serieus-groot met zwaargeladen boekentassen, terwijl
zich tegelijk een tegenstroom meisjes in een groen
soort schooluniform naar het onderwijs spoedt, bij
de zusters waarschijnlijk.
Het is prachtig, maar ik sta me wel af te vragen
waar al die kleine Arabiertjes straks met hun opleiding
naartoe moeten. De kansen, die de stad zelf te bieden
heeft, zijn eenzijdig. Wie er ooit geweest is op het van
Jeruzalem uit gebruikelijke bliksembezoek, herinnert
zich de plaats waarschijnlijk vooral als één grote
souvenirwinkel: rozenkransen, kruisen en sterren,
ringen, medailles, lepels, kaarten, broches, 'konen,
koperwerk, kerstgroepen, houten kamelen Achter heel
die handel staat echter een grote huisindustrie degelijk
vakmanschap van vader op zoon, een reeks familie
bedrijven, toegespitst allereerst op de bewerking van
olijfhout. Wie even van het plein wegwandelt, hoort
alom de cirkelzagen gieren. De stad'is vervolgens een
bekend centrum vóór de bewerking van paarlemoer en
er zit een legertje zilver- en andere edelsmeden
Ik heb over de afzet niet horen klagen: het is ter
plaatse zes maanden slap en zes maanden goed, al
haar het seizoen van pelgrims en toeristen en de grote
shops exporteren bovendien, all over the world. Op
ambacht en handel alleen laat zich echter geen
toekomst bouwen, maar gelukkig was altijd de grotere
stad dichtbij. Jeruzalem, met zijn kantoren en hotels
en al wat Jordanië er aan prestige wilde opbouwen.
Jeruzalem echter "s nu in zijn geheel tot een onver
vreemdbaar stuk van de staat Israël verklaard, wat
het Arabische stadsdeel (66.000) onmiddellijk tweede
rangs heeft gemaakt naast het zoveel grotere moderne
westelijke joodse (220.000).
Het gevolg laat zich wellicht illustreren met de
paradoxale parafrase van een bijbels gegeven. Wat
iedereen zich van Bethlehem herinnert, is dat er „geen
plaats was in de herberg" en dat was het wat Jozef
en Maria naar een grot verwees en het kind naar een
veevoederbak. Vandaag is het net andersom: er is
plaats genoeg en ik heb dan ook een heel hotel voor
en de weer uitgegraven, geconserveerde of gerestau
reerde restanten van wallen en kantelen, poorten,
torens, kerken, ridderzalen, burchten. God wil het, zei
de droom, maar kan Hij het ooit zo gewild hebben?
In Nazareth intussen is de televisie aangezet: van zes
tot acht het Arabische program van Jeruzalem, en
dan haastig over naar de Jordaanse zender van
Amman. Of naar Beiroet, Carïo, Damascus: de hoge
masten op de huizen, in het dal halen alles naar
binnen. Het programma blijkt aan beide zijden van
de grens voornamelijk uit kluchtwerk, lichte komedie
met zang en een vervolgverhaal over een goudschat
te bestaan. Na het nieuwsbulletin van tien' uur in het
Engels, geeft tv-Amman het verlossende teken voor
Ramadhan: er mag voor het eerst die dag gegeten en
gedronken worden, de korte pauze in het vasten
waarvan ik die nacht ver voor zonsopgang de mued
zin het einde weer over Nazareth zal horen uitroe
pen. Een Arabische stad, naar het hart natuurlijk
toch verbonden met "de grote Arabische wereld daar
buiten, ofschoon het verstand zal toegeven, dat de
Arabieren die in Israël bleven of er terug konden ke
ren, beter af zijn dan de duizenden die in 1948 vlucht
ten, door wie of wat dan ook daartoe aangespoord of
gedreven.
Rond vrijwel alle christelijke heilige plaatsen
is de sfeer Arabisch, de kleurige, lawaaierige
beweeglijkheid van het oosten tegen een decor
met talloze witte torens.
mij alleen. Toegegeven moet worden, dat ei ditmaal
dan ook geen volkstelling werd gehouden waarvoor
men zich naar de stad van David te begeven had maar
anderzijds was me op de ambassade in Den Haag
verteld, dat er helemaal geen hotel in Bethlehem was.
Er zijn er echter tenminste twee: Handal en Palace,
maar ik begrijp de redenering wel1 welke toerist wil
er nog in Bethlehem overnachten, waar 's avonds niet
veel meer te beleven valt, dan het blaffen van een
hond en het luiden van een klok, als hij te kust en te
keur midden in Jeruzalem terecht kan?
Binnenste der aarde
In de kerk van de Geboorte ben ik overigens die
morgen vrijwel alleen. Ik buk mij weer diep om in te
gaan door de lage poort, een kruipgat bijna, ooit zo
dichtgemetseld om te voorkomen, dat de ongelovigen
or te paard naar binnen reden. Ik sta in een centrum
van vele eeuwen godsvrucht en vele eeuwen ver-
Zonder twijfel is in de staat Israël constructieve
samenwerking tussen jood en Arabier mogelijk. De
bouw van de nieuwe basiliek is er een teken van, even
zeer als die van de nieuwe As-Salammoskee. een van de
mooiste van het land. De Nazereners wonen al lang niet
meer in grotten, velen hebben een tv-antenne op 't dak
en een vrachtauto op stal, een even secuur naar
binnen gereden lastdier als vroeger hun ezeltje.
Vanwaar dan toch die communisten?
Joden van Illit
Ik denk dat het antwoord vooral te zoeken is op de
heuvel in de richting van Tiberias. Want daar is een
nieuwe stad op de berg te zien, Nazareth-Illit. Opper-
Nazareth, en die stad is joods, ruim 12.000 zielen nu,
en geheel modem
In Beneden-Nazareth zullen vrijwel geen joden meer
wonen. De kleine gemeenschap waarin Jozef en
Maria leefden, werd tijdens de opstand van het jaar
66 Zoor de Romeinen verwoest. Een nieuwe joodse
vestiging ontstond hier van vluchtelingen uit het
zuiden, na het neerslaan in het jaar 135 van de
befaamde opstand tegen Rome van Bar-Kochba,
wiens partizanenbriefjes „zend me ezels, zend me
citroenen" nu te lezen zijn als de dramatische
correspondentie van een historische volksheld in de
crypte van het overigens aan de Dode-Zeerollen
gewijde schrijn-van-het-boek bij het Nationaal Mu
seum in Jeruzalem. Die joodse stad bleef tot 629, toen
de bevolking door Heraclius werd weggevoerd. En
daarna is Nazareth afwisselend een christelijk en een
mohammedaans centrum geweest en tenslotte een
combinatie van die twee.
De joden wonen nu op de berg, apart, immigranten
uit heel de wereld. Waarom daar, vraag ik. Omdat er
nergens elders in de buurt een geschikte plaats voor
nieuwe stedelijke vestiging was, tenzij men er
vruchtbare grond aan zou hebben opgeofferd. Was er
dan zo'n nieuwe stad nodig? Maar ja: wij bouwen
overal in Israël nieuwe steden voor immigranten en
jonge gezinnen. We kunnen die toch niet allemaal in
Tel-Aviv opvangen? Dat kan inderdaad niet, want
Tel-Aviv, zestig jaar geleden begonnen door een
handvol gezinnen die uit Jaffa wegtrokken om dicht
in de buurt de eerste Hebreeuwse stad te stichten, is
inmiddels al tot een half miljoen inwoners uitgegroeid,
een zee van flatgebouwen, die het Arabische Jaffa al
lang heeft omspoeld, geannexeerd en hervormd tot
een stuk folklore, waar nu kunstenaars hun ateliers
en galeries hebben in de precieus gerestaureerde
romatische straatjes en steegjes.
Misser
Tot zover is alles begrijpelijk. Maar het is minder
duidelijk waarom dit nieuwe joodse Nazareth dan zo
nodig op. een boogschot afstand van het oude een
eigen gemeente moest worden met een eigen bestuur.
Had het niet precies zo gekund als in het nabijgele
gen Afula, waar oud en fonkelnieuw gedeelte als
centrum en voorstad met elkaar verbonden bleven?
Ik krijg als verklaring dat men het (Arabische)
stadsbestuur van Nazareth, toch al opgeknapt
met de bestuurlijke problemen van de samenvoeging
met omringende dorpen, niet ook nog eens kon
belasten met de taak een nieuwe stadswijk uit de
grond te stampen. Dat lijkt me gezocht. Maar ze
veelden er zelf ook niet voor, aldus tenslotte mijn
joodse zegsman.
Ik twijfel daar niet aan. Maar het lijkt me van beide
kanten een misser. Er loopt nu een mooie maar
eenzame weg van Arabisch naar joods Nazareth
omhoog, en beneden kijkt men met argwaan naar
boven en voelt zich achtergesteld. Want daar boven
straalt het licht van fabrieken: chocolade, biscuit,
textiel, werkgelegenheid voor immigranten. Maar uit
Arabisch Nazareth werken slechts weinigen op de
berg, en velen moeten voor hun arbeid naar Haifa
reizen, 34 kilometer ver. Dpt steekt. Dat doet begrij
pen waarom men de miljoenen betreurt die in een
kolossaal kerkgebouw werden gestoken. En ik meen
nu ook te zien waarom zovelen in Nazareth hun stem
aan „communisten" geven. Het is er als tussen de
Vlamingen en de Walen.
JAN ONSTENK
deeldheid, in het. midden ae orthodoxe Grieken, links
een smalle strook voor de Etliiopiërs, daarnaast de
Armeniërs en tenslotte de deur naar de Sint-Catharina-
kerls van de franciscanen, nog helemaal compleet met
de fondant-heiligenbeelden van vroeger en de altaren
die Parijse parochies "in de vorige eeuw cadeau hebben
gedaan.
Wie naar de geboortegrot wil, komt. moeilijk de pope
voorbij, die de collecteschaal vroom hou'dt uitgestoken,
altijd een dollarniljet bovenop om de gedachten te
bepalen, werpt rechts nog even een blik op de ikoon
van de moeder Gods van Istanbocl, evenzeer rijk
munten en muntbiljetten voorzien, dan een paar
treden omlaag naar de grot met de ster: „Hic de
virgine Maria Jesus Christus natus est" (Hier werd
Jezus Christus geboren uit de maagd Maria)
Historische plaats? Vrome overlevering? Ster en
inscriptie werden in 1717 geplaatst, in 1847 door de
Grieken verwijderd, maar in 1853 door de Turken
hersteld, zo tees ik De ruzie zou een van de oorzaken
van de Krimooriog zijn geweest. Het kan zijn. Ik
vind het moeilijk hier werkelijk onder de indruk
komen, zelfs al ben ik er nu alleen. De plaats heeft
zijn eenvoud verloren, behangen met lampen, met
verschoten goudleren behang, met franjes. Liever blijft
mij het kale verlengde van die grotten: de stille
rotskamer waar kerkleraar Hieronymus op het einde
van de vierde eeuw de Vulgaat schreef, de overzetting
van de bijbel in het Latijn en de graftomben van
mensen uit zijn omgeving: Eusebius van Cremona,
Sint-Paula en 'haar dochter Eustochia. Denk een ogen
blik al het bovengrondse weg, dan ligt hier in het
binnenste van de aarde het simpele begin van al wat
God door zijn Zoon vertelen wide. IDie eenvoud is
lang bewaard, want al in Hieronymus' tijd stond hier
de eerste kerk met een mozaïekvloer, die Sint-Helena,
de moeder van keizer Constantijn, had laten leggen.
Die vloer ligt er nog altijd. Historie genoeg in
Bethlehem. Maar de jeugd ziet er de toekomst
somber in Jan onstf.nk