Hildegard Knef
LITTERAIRE
ONTDEKKING VAN 1970
OYER MARILYN
MONROE
OVER EEN
INTERVIEW MET
EEN ENGELSE
JOURNALIST
Berlijns
sexsymbool
ruilt
filmcarrière
in
voor
schrijvers
loopbaan
OVER
ZICHZELF
OVER HAAR DOODSTRIJD IN EEN
ZIEKENHUIS
OVER
JOHN GARFIELD
OVER DE ENGELSE FILMREGISSEUR
CAROL REED
OVER DE PERSCHEF VAN HOLLYWOOD BOSS DAVID SELZNICK
OVER DE
SCHRIJVER
HENRI MILLER
OVER HAAR
GROOTVADER
OVER EEN DUITSE CHIRURG
ZATERDAG 7 NOVEMBER 1970
tJtt de stinkende as van het Berlijn van 1945 verrees ze als
een nieuwe feniks: Hildegard Knef. Roodblond, uitdagende,
spottende mond, groene, stekende ogen, een stem, waarvan
het gebarsten bronzen geluid als bruine kandij vóór op de
tong van miljoenen fans lag. Hildegard, de filmster uit de
beproefde UFA-school, fanatieke carrièremaakster in een
vernederde murw gebeukt Duizendjarig rijk. Gedoodverfde
opvolgster de belegen sexsymbolen der dertiger jaren: de
eeuwige grootmoeder Marlène Dietrich, de bleke, gebrilde
Greta Carbo. Haar beginkapitaal was een half mislukte
jeugd vol pijn, ziekte, verwarring, intimidatie. Een vader,
die ze alleen maar leerde kennen uit overleveringen, een
schoenlappende stiefvader, die altijd een vreemde voor haar
bleef. Ze groeide op in een verscheurd gezin, in een ont
luisterde miljoenenstad, waar mensen holedieren werden,
die hun leven rekten in stinkende schuilkelders, in ver
nielde hulzen. Voortdurend op de vlucht voor de oprukken
de Russen, doodsbang voor de geruchten, de afgrijselijke
onzekerheid- Bedelen om eten, bedelen om het leven tot in
het Russische krijgsgevangenkamp.
Na de oorlog de carrière, die haar door kenners voorspeld
was. Ondanks de roddel, de verdachtmakingen. Haar eerste
films maakte ze in Duitsland: Nachts aud den Strassen. Die
Mörder sind unter Uns, Film ohne Titel, Die Sünderin,
waarin ze naakt poseerde voor een schilder. Het was de
eerste keer, dat een filmster van enige naam zich zo vol
komen bloot gaf en de zedenapostelen haastten zich dan ook
om haar magere lijf aan de schandpaal van de openbare
kritiek te nagelen.
Toch kreeg ze kort daarop een kans om naar Amerika te
vliegen, naar het droomeiland van celluloid Hollywood. Ze
waagde de sprong en viel ternauwernood in het vangnet- Ze
liep spitsroeden over de altijd maar weer terugkerende
vragen der journalisten. Bent u nazi geweest, heeft u ge
sympathiseerd met het Duitsland van Hitier Na een hand
vol maanden keerde ze ontgoocheld terug in Europa. Hilde
gard, de ongrijpbare, het introverte sexidool vocht terug
als een tegendraadse zalm, die de stroom trotseert en
terug klauwt naar de bron. Ze maakte nieuwe films, keerde
terug naar Hollywood, maakte films, speelde op grandioze
wijze de hoofdrol in de ijzersterke musical „Silk Stockings"
maakte haar eerste langspeelplaten, .,Ich hab' noch einen
Koffer in Berlin", „Heimweh nach dem Kurfürstendamm"
en „Und der Mann mit der Harmonika". Ze schreef ook
eigen teksten, die tophits werden: „Für mich soli's rote
Rosen regnen", ..Ich zleh' mich an, und langsam mus"-
De vrouw, die altijd anders reageerde dan de bronzen ver
wachtten, Hilcjegard de onberekenbare, de verguisde, de ver
metele, die als filmster nooit alle beloften waar maakte en
ook als zangeres slechts een selecte schare van fans om zich
heen wist te verzamelen, is nu toch in de nazomer van
haar leven doorgedrongen tot de wereldtop. Als handlangers
heeft ze daarvoor de pen en het papier gebruikt. Hildegard
Knef heeft de wereld compleet verrast met het verhaal van
haar moeizame leven, dat ze in 392 dichtbedrukte pagina's
heeft samengebald. De eerste uitgave van haar boek „Der
geschenkte Gaul" was voor de recensenten een verbijste
rend, schokkend avontuur. Hildegard Knef blijkt een notu-
Iiste van eenzame klasse te zijn, die scherp en meedogen
loos de voze wereld heeft geobserveerd, waarin ze het for
tuin najoeg. Ze is een meesteres op vele wapens: de onder-
gekoelde humor, het galbittere sarcasme, de panische ont
roering, de kinderlijke verwondering. Ze slaat, streelt, sabelt
reuzen op lemen voeten neer. Tweehonderdduizend Duitsers
hebben haar bestseller tot nog toe verslonden en zijn tot
de slotsom gekomen, dat Hildegard Knef een overrompelend,
schokkend schrijverstalent is, die zichzelf in de gebarsten
spiegel van de twintigste eeuw heeft herkend en ove
confrontatie op superieure wijze rapporteert.
De journalisten, die haar deze week in Nederland hebben
ontmoet en tevoren de moeite hadden genomen haar boek
(in de goede vertaling van J- P. M. van Elswtjk kreeg het
als titel „Een gegeven paard" mee) te lezen, zullen hun
vragen op de goudschaal gewogen hebben, want met r
over haar rendez-vous met de pers heeft ze veel boos
aardige anekdotes aan de vergetelheid ontwrongen. Zij zul
len er echter ook niet onderuit komen: Hildegard Knef als
schrijfster kan er wat van. Een handvol losse fragmenten
uit haar boek zullen a daar moeiteloos van kunnen c
I tuigen. lbo thui
Het slaperige meisje met het door
zichtige douchemutsje op haar hoog
blonde haren en een dikke olielaag op
het bleke gezicht gaat naast mij zit
ten. Haar schuldbewuste ogen zoeken
de straffende blik van de kapster. -
heb mij weer verlaat", fluistert zi
glipt onder de sproeier. Uit een
kleurde badtas vist ze een broodje,
een pillendoosje en een boek. „Ik lees
Rilke", zegt ze, „kan je mij van Rilke
vertellen. Het is mijn eerste boek.
"Weet je, wanneer hij geboren werd?".
Dankbaar voor mijn bijscholing zeg
ik: „In hetzelfde jaar als Thomas
Mann 1875".
„Wie is Thomas Mann? Kan ik hem
lezen? Kan je boeken voor mij
brengen?". Ze staat op en sloft op oude
strandpantoffels naar de schminkka-
mer. Een kind met korte benen er
een groot achterwerk. Anderhalf nur
later loop ik in de gang tegen
meisje op: slechts aan de ogen herken
ik haar. Met de schmink schijnt
gegroeid, echijnen de benen langer,
het lichaam smaller, haar gezicht
glinsterend als door kaarslicht besche-
's Avonds tijdens een bal brult de
omroeper „Marilyn Monroe". Grote
scherts, een dwaze grap, denken de
bezoekers en lachen, wanneer ze
aan de microfoon vasthoudt, de ogen
sluit, een pauze inlast, waarin
alleen haar adem hoort, door de luid
sprekers versterkt, onzedelijk, kort i
steunend-sexy. ,.Hi", fluistert ze i
trippelt weg. Iemand naast me zegt:
„Die i» plemplem, nog stommer dan
„Ze Is bang", zeg ik.
„Die heeft nu al steralluree", zegt hij,
„Komt iedere morgen te laat i
MARILYN MONROE
„Hebt u de kroningsparade gezien?",
vraagt een journalist de volgende mor
gen in de Sheppertonstudio.
„Ja"-
„Wat gaat <lan in u als Duitse om?
„Ik was erg onder de indruk".
„Was u ooit partijlid?".
„Van welke partij?".
,,De nazipartij natuurlijk".
Ik knikte.
„Was u lid?".
„En u zei zojuist ja".
„Ik heb helemaal niets gezegd, ik knikte
„Dat komt toch op hetzelfde neer, of
niet soms?".
„Neen, ik heb alleen geknikt omdat ik
die vraag verwachtte. Uw collega's vra
gen me al acht jaar hetzelfde".
„Is dat zo vei wonderlijk?"-
"Ja"' O.»
„En waarom?
„Omdat ik, als ik lid geweest was, het
niet zou zeggen. En als ik geen lid was
en dat zei, zou u mij niet geloven-
Waarom vraagt u dan naar zoiets? Daar
komt nog bij, dat u blijkbaar weinig
vertrouwen in uw eigen overheids
instanties hebt".
Zijn gezicht liet me duidelijk merken,
dat een aggressieve manier van inter
viewen de ondervraagde niet het recht
geeft ook aggressief te antwoorden.
Ik Hildegard, Frieda Al-
bertina had haar weinig
vreugde gebracht, haar,
de moeder Frieda Augus-
te Ik zorgde voor altijd
nieuwe, eindeloze, talloze
ziekten, druppel- en pil -
lenstromen. „Hilde is al
tijd ziek" werd er gezegd.
Daar was mijn angst als
ze weg ging. mijn angst
omdat ze weer weg kon
gaan. Ik stond bij de deu
ren te aarzelen, was bang
in het donker, bang voor
alleen zijn. bang voor
vergeetachtigheid. Ik had
gezwollen ogen gehad, al
lerlei uitslag, gummibe
nen van kinderverlam
ming, een gebroken sleu
telbeen, dat niet helen
wilde, reuma, die mij en
moeder uit de slaap hield-
Er was een gebroken
neusbeen, een geopereer
de kaak, een voet met een
snee van een scheermes,
bloedarmoede en bloed
proeven, bleekheid van
mijn gezicht, wallen on
der mijn ogen en natuur
lijk was er altijd dat
hartverwarmende meelij
van anderen. Als soms
de stroom van ellende
even stil stond en Ik haar
mocht bezoeken, dan
kreeg ik een toeval or
zoiets. Ik viel waar ik
stond, 9ioeg builen op
mijn hoofd, builen over
al. ik bracht schande,
ellende, angst en smart
over mijn familie- „Het
is een kruis, dat kind",
zei ze menigmaal als de
moed in haar schoenen
Hildegard Knef met haar dochter Christine.
23 mei 1968, 15 uur- Diagnose t ademdepressie. Nieuwe behandeling, hevige pijn.
Tegenover mijn bed hangt een plaat: een kleurenfoto. Kerstster-Christusster.
Ik zie wormen uit de Christusster kruipen, vette, bruine. De ster verandert, bla
deren worden een bloedige muil. Die bloedige muil groeit tot bulten de lijst,
zoekt me, valt over me heen. Sterven van lachen, van huilen, van angst
geluk. Eenzaam sterven, niet te vertellen- Het blijft, gaat niet weg, wacht af
en is steeds aanwezig. Les in sterven. Wanordelijk leven, wanordelijk sterven.
Verbloeden is een mooie dood zeggen de levenden. Ik kan het leven niet langer
verdragen, zeggen de levenden. Wie bereidt ons op het overstappen naa
andere voor? Doodmoe zeggen mensen, Doodwakker, zeg Ik. We zullen eens
sterven en willen van het sterven niets weten- Om vier uur koert de eerste duif,
wekt een duivencommnnc. Ze koeren me in slaap".
In de hal van het hotel zit een
regisseur uit Italië. Naast hem een
kettingroker met een kostuum, dat er
uitziet als een onopgemaakt bed.
„Garfield", mompelt hij, „ik heb
„Entscheidung vor Morgengrauen"
gezien en vond het een uitstekende
film. Heb je tijd? Ik zou graag wat
praten. Ik heb lang niet gewerkt en
ben alleen. Weet je wat hier aan de
gang is?"
„Ja".
„Het is niet goed voor je, als ze je met
Garfield met zijn diepliggende ogen,
zei boven zijn lucifervlammetje: „Hoe
lang blijf je hier?"
„Tot morgenochtend. Ik moet nadr
Duitsland".
„Kon ik maar meevliegen. Maar ik heb
geen pas".
„Naar Duitsland?"
„Hebben jullie nog veel nazi's? Ik ben
„Ik weet het niet, M houden zich
stil",
(Diezelfde avond, tijdens een etentje
dat iemand ter ere van Hildegard
geeft, komt een ober zeggen, dat er
een dringend gesprek is). Garfield:
„Kan je weg? Ik heb het gevoel, dat
straks het plafond op mijn hoofd valt".
„Kan nog een twee uur duren".
„Grote God. Ik bel terug".
Om één uur wordt er weer gebeld.
Garfields stem klinkt zwaar, de
woorden komen langzaam. „Ik moet
met Je praten. Ik moet je zien. Ik moet
lopen en praten. Maak asjeblieft voort".
Sir Carol, door de Engelse koning geadeld,
ziet er uit als iemand, die hemd en broek
uit een gewoon gepakte koffer gesleurd
heeft, zich razendsnel heeft aangekleed en
zonder ontbijt is weggerend. Halfnat haai
en tandpasta op zijn kin onderstrepen de
indruk van een overhaast vertrek. Hij loopt
zoals een haai zwemt, zijn handen blijven
steeds in de houding, die nodig is om een
bal te vangen. Wanneer hij nadenkt, wrijft
hij met zijn duimen kort over zijn voor
hoofd- Hij drinkt gin en wordt nooit dron
ken, eet zelden en ongeïnteresseerd en slaapt
nauwelijks", 's Avonds gaan we naar de
Kurfürstendamm kramen waar eens hui
zen stonden, weifelende lichtreclames, nacht
clubs, etalages, sieraden, kleren, bloemen.
Van de weinige bioscopen zijn er vier, die
gelijktijdig mijn films vertonen. HU ziet de
aanplakbiljetten, steekt zUn handen in zün
zakken en zegt: „Zelfs als ze allemaal goed
zouden zijn, is het te veel".
CAROL REED
Om twee uur bel ik terug. De telefoon
wordt opgenomen en dan weer
neergelegd. Ik probeer opnieuw, laat de
bel lang rinkelen. Geen antwoord. Om
zeven urn- vliegt de Pan Am naar
Londen. Ik schrijf hem 'n kattebelletje.
Ik weet zijn adres niet, ik ken alleen
zijn telefoonnummer. Ik telefoneer nog
eens. Krijg weer geen antwoord.
We hebben een tussenlanding in
Boston: tanken, ochtendbladen. Een
krantekop: „John Garfield is dood.
Vanmorgen vroeg werd de bekende
acteur in zijn woning
De perschef zat, over een koffiemaaltijd gebogen,
een driedekkersandwich te verslinden. Er droop
tomatesap, ei, spek en mayonaise uit en het hele
bouwsel werd met een paar tandestokers bij elkaar
gehouden. „Welkom in Hollywood," zei hij zacht en
haalde een potlood te voorschijn: „ik moet nu je
levensgeschiedenis opschrijven, voor kranten en zo."
Hij keek me aan alsof hij om vergeving vroeg. „Hoe
wordt Knef geschreven?". Hij zei: „Kaneff."
„K-N-E-F"-
„Ik heb hier een aanwijzing van Mr. Selznick. De
naam moet veranderd worden."
„Neen," zei ik.
Verbluft keek hij me aan, alsof ik had gezegd:
„Doodschieten ja, maar blinddoek neen."
„Maar ik heb hier al een hele lijst met voorgestelde
namen," zei hij eindelijk en gaf mij die lijst met al
die namen waarvan „Gilda Christian" de eerste
(even later): „Heb je familie in Oostenrijk?
„Neen".
Hij keek weer teleurgesteld als iemand, die zich te
vroeg verheugd had.
„Maar we zouden toch minstens kunnen zeggen, dat
je ouders uit Oostenrijk komen?".
„Waarom?"
Hij steunde zijn gezicht tussen de handen, drukte
het samen tot het er uitzag alsof het tussen een
liftdeur had gezeten. „Omdat Duitsland niet kan,"
zei hij gekwetst.
„Maar ik ben toch Duitse." Hij stiet een gegrom uit,
een tragisch en klagend gegrom. Ik wilde hem bijna
over zijn kop strijken.
„Maar daarom kunnen de ouders tenminste toch
wel uit Oostenrijk komen," zei hij smekend.
„Ich komm' doch aus berlin", riep ik eindelijk,
harder, dan ik bedoelde.
dig.
„Omdat het niet v
rijk had evengoed
zelf uit Oostenrijk," vervolgde ik.
„Dat kan wel zijn, maar dat weet niemand hier.
Maar misschien was je een nazislachtoffer. Of je
ouders. Werden die dan tenminste vervolgd of zaten
ze in een concentratiekamp?"
„Ik zat zelf in een kamp".
„Vertel op." Hij schoof naar de punt van zijn
stoel.
..Een Russisch kamp."
Hij trok zijn mond
geslikt had. Langzaam stond hij op
reusachtig polshorloge. „Ik breng je nu
make-upafdeling, er moeten nog foto's
worden," zei hij.
Henri, de taaie, de onverzettelijke. Ik
vergeet steeds, hoe klein hij is. hoe
smal. Sierlijk, grotesk. Ordelijk tot in
fcet oneindige als hij bij ons logeerde:
opgeruimde kamers met bed, alsof het
nooit beslapen werd. Eén keer bracht
hij asters mee, of waren het dahlia's?
Het was erg warm, de bloemen hin
gen omlaag als het loof van bieten en
hij vloekte van nijd. Een niet te
doorgronden man, met blauwe ogen,
het gezicht van een paard, soms van
een jachtluipaard, de stem van een
Canadese beer. Hij is 78, heeft ons
vier jaar geleden nog met tafeltennis
ingemaakt. Een Gauloise in de mond
hoek hangend.
De mijne heette Karl, was middel
groot en even sterk als hij er uit zag.
Hij liep met opgericht hoofd en ge
strekte rug en had een grote mond
met veel tanden: hij had ze nog alle
tweeëndertig toen hij als 81-jarige
zelfmoord pleegde. Zijn drift was zijn
mooiste eigenschap: ten eerste, omdat
die nooit tegen mij gericht werd en
verder omdat hij onverwacht snel
kwam als verdween.En als die drift
verdween werd zijn gezicht warm als
een dorpsvijver in de zomerzon on
werden zijn bewegingen wat traag als
van een vissende beer.
Toen de Russen naar Berlijn kwamen
en de stad al bezet was, wierpen twee
15-jarige Hitlerjongens hun overge
bleven .handgranaten uit het raam en
het huis Frobenstrasze 13 werd door
tankkanonnen tot puin geschoten.
Mijn grootvader redde zich op net
nippertje uit het brandende en instor
tende huis. Met gescheurde broek en
verschroeide pantoffels liep hij naar
Zehlendorf, vele uren lang en zocht
het huis, waar ik de laatste tijd had
gewoond. De bewoners zeiden, dat ze
me sinds de gevechten niet meer had
den gezien. Toen liep hij naar Wil-
mersdorf en vond mijn stiefvader, die
een longziekte gekregen had
Grootvader zat op een wrakke .stoel
voor een venster zonder glas, in zijn
gescheurde broek en een te grote jas
met de geschroeide pantoffels nog aan
zijn voeten zo zag ik hem, toen ik
drie maanden later uit Russische ge
vangenschap terugkwam; hij keek
rustig op en zei: „Zo daar ben je
eindelijk, mijn kind". Hij gaf me een
hand en viel in slaap.
Twee weken later had ik mijn pre
mière in de Tribune het eerste
Berlijnse theater, dat open ging en
vóór de voorstelling kwam een vrouw
op een roestige fiets een brief bren
gen, een dikke brief zonder adres en
zonder afzender. Hij begon: „Aller
liefst kind, ik ben te oud om alle
ellende te kunnen vergeten en kan
niets meer voor je doen". En de brief
eindigde: Misschien zal je me eens
begrijpen en vergeven".
Zes weken later lig ik in een Duits ziekenhuis. „U hebt geluk, dat u bij mü
terecht bent gekomen", zegt de jonge, vriendelijke arts, die elke ader bil de
eerste poging weet te vinden. „Met zenuwontstekingen weet ik heel goed raad".
Na acht dagen ben ik weer beter. „Ik moet bU de prullen blijven", fluistert
hij bij het afscheid, „Ik was bij de SS. Dierproeven hebben geen nut, de genees
kunde zal ons nog eens een keer gelijk geven". Hij knipoogt en glimlacht en
roept„En vergeet niet uw druppels in te nemen".