Franse grafiek STAP VOOR STAP ZEELAND BESTAAT NIET KLEINMEESTERS VAN DE DE KUNSTENAAR BIJ MULISCH ZATERDAG 24 OKTOBER 1970 De prentkunst heeft en zij niet alleen perioden [van opbloei en neergang gekend. In Frankrijk was ze 'in het begin van de vorige eeuw vrijwel alleen nog in [gebruik als reproduktietechniek. Haar herleving was te [danken aan een groep kunstenaars waarvan een der voortvarendsten Félix Braquemona (18331914) was. Hij stichtte met enkele anderen in 1862 de Société des Aquafortes en gaf daarmee de stoot tot herleving die tal van grote kunstenaars tot nieuw werk zou inspireren. v.. Adolphe Appian Oevers van een kanaal (coll. Van Doorne). De Franse prentkunst kwam tot een grotere bloei als ooit tevoren. Iedereen kent wel de grote namen en de be- oemde en langzamerhand onbetaal- geworden werken die we regel matig in onze musea kunnen zien. Maar behalve mensen als om er paar te noemen Delacroix. Degas, Pissarro, Bonnard en Vuillard een groot aantal kunstenaars geweest die in de schaduw van de keel groten bleven. Ze zijn bij een groot publiek nauwelijks bekend en hun werk is door de musea aangekocht. Daarom is het verrassend om ken nis te nemen van de tentoonstelling „Franse grafiek uit de 19de eeuw" die nog tot 9 november te zien is in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam. Die tentoonstelling is samengesteld uit het bezit van twee Amsterdamse verzamelaars, de advo caat mr. P. W. van Doorne en de medicus R. Wartena. Ze pretendeert allerminst een overzicht te geven van te weinig de rijke Franse grafiek uit die tijd, maar ze is vooral boeiend omdat ze om ken- laat zien dat ook „kleinmeesters" op dit gebied tot grote prestaties konden komen. Adolphe Appian Onder die kleinmeesters is Braque- mond zelf, die in .Kieviten en talin gen" toont hoe hij Japanse invloeden persoonlijk verwerkte. Er zijn bladen van Adolphe Appian, waarbij men zich afvraagt hoe het mogelijk is dot zulk prachtig werk zo onbekend kon blijven. Félix Buhot was vooral tech nisch zeer bekwaam. Sommige van zijn werken zijn in een uitermate curieus kader geplaatst. Ook van een Henri Guérard is het goed dat hij aan de vergetelheid ontrukt werd en dat geldt voor mensen als Gabrielle Marie Niel en Félix Valloton e Er zijn ook bekende mensen, Hervier bijvoorbeeld en omdat het begrip „Frans" nogal ruim genomen werd ook namen als Jongkind, Bonington, Ensor (grote kunst, ook in heel kleine formaten!), Steinlen en Zorn. De „heel groten" ontbreken overigens niet. Er is een aantal voortreffelijke bladen van Redon te zien en vertegenwoor digd zijn o.m. Millet, Toulouse Lautrec, Pissarro, Bonnard en Daubigny. Rodolphe Bresdin 1 Tot de „heel groten" rekent men te genwoordig ook gelukkig Rodolphe Bresdin, de man die bij eigen leven nauwelijks de aandacht trok, maar Anoniem Italië (ca. 1465) De ridder (aanwinst Rotter dam). die tegenwoordig, en volkomen te- i«cht, zeer gezocht is bij verzamelaars en musea. Bresdin was autodidact. Geschiedenis, schreef Jakov Lind, is de program- nering van het brein dat zichzelf op zijn gemak stelt door de eigen aanwezigheid in de tijd te onstateren en zich daarbij tot een betrouwbare oor toekomstig gedrag te maken. Geschie- énis is de geruststelling die het denken-in- i-van-existentie zichzelf verschaft. Van laar dat de mens naar zijn oorsprong zal blijven ocken tot hij geen behoefte aan eigenheid meer oelt. Er zit een bepaalde wijsgerige grondslag het werk van deze Oostenrijkse, thans Engels chrijvende auteur. Van hem verschenen in Ne- erlandse vertaling de werken Een ziel van hout. .andschap in Beton, De opstanding en Ergo bij Bezige Bij te Amsterdam en zo juist Linds utobiografie Counting my Steps of Stap voor tap, die handelt over de eerste drieëntwintig ensjaren van de auteur. Iet boek is verdeeld in drie delen: Leerschool oor metafysica, Leerschool in de politiek en [Leerschool in de chemie. Reeds in de eerste ursief gedrukte regels, waarin Lind zich aan lezer voorstelt, neemt hij zichzelf in de ïaling. Wat mij zelf. aangaat, bekent hij, besef dat mijn werk bestaat uit een poging deze "ereld met de grootst mogelijke spoed te redden n te veranderen en dat ik zo lang ik leef deze vereld zal blijven redden. Een in ondiep water erzonken fossiel zou evenveel kans maken. zijn „negentiende-eeuwse" geest kan men oorwerpen als toekomst, verleden, hoop, gerech theid en socialisme vinden. Hij ging, een jo- enjongen, school in de Volksschule für Knaben Gemeinde Wien in Schüttausstrasse te We- )ude rommel <n hij woonde daar aan de overkant in een ieuwe arbeiderswijk Goethehof, die voor hem n leerschool in de metafysica was, „volge- stouwd met merkwaardig vertrouwd aandoende oude rommel", Zijn vader Simon was uiteraard in de handel. Een man die tegelijk trots en beschaamd was. Trots omdat hij weigerde zich als een arme, mislukte zakenman te gedragen en beschaamd omdat hij dat nu juist was. Hij verkocht stoffen, hij ging op reis met stalen katoen en kamgaren en bleef meestal vrij lang weg. Zodra hij vertrokken was, stonden de Linds in het krijt bij de kruidenier, hopend op een oorlog of een natuurramp om de schulden uit te wissen. Zijn moeder schreef gedichten en be waarde ze onder de lakens in de linnenkast. De kinderen mochten ze lezen, maar ze moesten ze wel weer terugleggen. De gedichten handelden over pijn en tranen naar het voorbeeld van Goethe en Schiller en een paar minder grote lichten van Duitse mistigheid. Ze waren niet sterk, maar ze waren gevoelig en vol medelijden voor de zieken en stervenden, die haar zoon Jakov tot de slappe soort mensen ï-ekende. voor wie hij niet veel aandacht had. Als kleine jongen wilde hij de waarheid te weten komen. Zijn moeder, die las, wees hem daarbij de weg min of meer, hoewel hij al spoedig zijn eigen weg ging. Hij las alles wat hij te pakken kon krijgen. Hij las natuurlijk iets van Goethe en Schiller, van Heine, van Rüekerv, hij las De Ster van de ongeborenen van Franz Werfel en diens Lied van Bernadette. Hij had een voorliefde voor Jacob Wassermanns Madeliefje en hij las uiter aard Hans Fallada en Hesse, die nu, op het ogenblik, werkelijk naam begint te krijgen. Russen Bovendien was hij natuurlijk dol op de Russen, met name op het werk van Dostojevski. Toen hij nog maar tien jaar was, wilde hij graag Dosto- jevski's idioot, prins Misjkine zijn. Hij wilde diens mildheid hebben, diens zachtheid, diens vergevensgezindheid en vriendelijkheid. Hij wil de toen al een messias, een redder der mensheid zijn, maar tegelijkertijd had hij het verlangen om een Uebermensch Ie worden, een eenzame, die boven de mensen stond. Jakov Lind beschrijft die gemoedsbewegingen en idealen in de kleine Weense knaap uitmuntend. Hij schrijft helder, altijd ter zake, met zelfspot, maar ook wel met toegenegenheid. Hij beschrijft even onbevangen en vrijmoedig zijn eerste seksuele ervaringen. Hij verliest al spoedig zijn geloof, hoewel dat in zijn geval weinig met die ervaringen uitstaande heeft. Hij veracht het leven in de armoede, maai hij blijft gehecht aan het gezin. Hij is reeds vrij wereldwijs, wanneer hij uit het bezette Oosten rijk vlucht naar Holland. De eerste negen maan den brachi hij door in scholen en kastelen rondom Den Haag. Daarna werden de bannelin gen verdeeld onder „aardige" mensen. Hij ver- VREUGDE OM HET ONBEKENDE IN RIJKSPRENTEN KABINET Adolphe Hervier Studieblad met jongen met mand en vrouw met kind op haar rug (coll. Wartena). enorm bewonderaar van Rembrandt, die zich in het tekenen bekwaamde door het werken naar oude meesters. Zijn werk heeft iets Rembrandtieks en staat helemaal apart van wat anderen in zijn tijd deden. Niet minder dan negen uitnemende bladen van Bresdin zijn op de tentoonstelling te zien. Daar zijn twee unica bij, exemplaren waar elke museumdirecteur dodelijk jaloers op moet zijn, en bijvoorbeeld de schitterende litho „Stad in de ver te", een wonderlijk compleet kunst werk in een zó klein bestek. Aanwinsten Een exemplaar van Bresdins „Stad in de verte" kan men momenteel ook zien in het prentenkabinet van Mu seum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam dat tot 8 november zijn aanwinsten van de laatste vijf jaar toont. De Rotterdamse collectie is niet zo belangrijk als die van het Rijks prentenkabinet, maar ze ifi in sommi ge aspecten uniek voor ons land en wordt door een verstandig gevoerd aankoopbeleid steeds veelzijdiger. De Rotterdamse prentenversacneling steunt voor een groot deel op het belangrijke legaat (1951) van dr. J. C. J. Bierens de Haan die vooral terzake van de grafiek van onze Gouden Eeuw zeer volledig was. De tentoon stelling van de nieuwe aanwinsten spitst zich daardoor uiteraard niet toe op dit gebied, wel op de Nederlandse kunst van de 16ae eeuw Pieter Bruegel sr., Coornhert, Galle. Goltzius. Saenredam met wellicht als hoog tepunt een fraaie gravure van Lucas van Leyden. „Maria met Kind en En gelen'. Welkome aanvullingen Groepen die in het museum al goed vertegenwoordigd waren kregen wel kome aanvullingen door bladen uit Italië, Duitsland (een mooie Baldung Grien o.m.) en Frankrijk. Bij de Itali anen is er een mooie „Uitstorting van de H. Geest" van Campagnola. voorts o.m. Parmigianino en Tiepolo. Bij de Fransen kan men Callot in andere onderwerpen zii oarlogsprenten. De reproduktiegrafiek. sterk ter-ein van het Rotterdamse musem. werd fraai aangevuld met o.m. Raimondi en Vorsterman. Het betreft een aanwinstencollectie, maai de samenstelling is dusdanig dat men er .op onze eigen Gouden Eeuw na toch een redelijk overzicht van de Westeuropese grafiek krijgt. De kwaliteit ligt over het geheel zeer hoog. Als u toch in Rotterdam bent. voor de Munchtentoonstelling bijvoor beeld, moet u zich deze collectie niet laten ontgaan. v$. Odilon Redon Portret van P. Bonnard (coll. Wartena) lelt, soms niet zonder ironie, over de verschillen de onderduikadressen, maar terwijl ontwikkelt zich in hem naast de haat tegen de armoede, de haat tegen de joden. Hij. is. ondanks zijn vroeg rijpheid, toch nog maar een jongen. De haat tegen de joden neemt nog bij hem toe, als hij ziet hoe de joden zich gedragen als men hen weg begint te voeren naar de kampen. Gebrul ..Een paar minuten nadat het laatste gebrul was verstorven, gingen ze naar beneden, bevreesd voor het strafkamp. Allemaal gingen ze, een voor een. Daarom bleef ik achter. Het was me al tc vertrouwd, de manier waarop ze bjj elkaar kropen op de houten banken van de vrachtwa gens... Die herrie dat gedrang ik zou geen coupé met hen hebben willen delen van Amster dam naar Utreeht, laat staan helemaal naar Jakov Lind gaat zotf naar Duitsland en vindt daar werk en Duitsers die goed voor hem zijn Het is te begrijpen, dat Israël, waar hij na de bevrijding illegaal komt. hem tegenvalt. Hij schrijft er echter zijn eerste boek en bereikt zijn bestemming, wat hem in staat stelt weer terug te gaan naar Europa. Met het besluit tot die terugkeer eindigt Stap voor Stap, een oprecht en apart boek, dat geen apologie voor de schrijver wil zijn, zoals met autobiografieën zo vaak het geval is. Jos PANIïUIJSEN iaE?» Christ. Bockstorffer David en Saul (aanwinst Rotterdam). Harry Mulisch als kunstenaar wordt in het laatste nummer van Raam bekeken door R. Cornets de Groot. Hij gaat er de ambiva- ente houding tot de vernietiging „psychokri- na. „We gaan daarmee weliswaar," zo stelt hij vast, „tegen de ideeën van Muliscli 'ant zijns inziens is een „psychologische" '«klaring alleen maar het plaatsen van lege abstracties achter de werkelijkheid. Reduce- c het probleem op fenomenologische wijze dan zien we: een zoon van een Ariër en Joodse vrouw is dat voldoende voor een ambivalente verhouding tot de vernietiging? i'cm het Oedipuscomplex: de zoon die zijn 'der wil doden en zijn moeder huwen, en ■'gelijk dat met het leven van deze Arisch- joodse jongen, van wie als nieuw gegeven "vordt verteld, dat hij na de scheiding van zijn ouders bij de (gehate) vader blijft en de (geliefde) moeder ziet vertrekken: is dat vol doende om de ambivalente houding te verkla ren?Hoe zal hij de tegenstellingen in zijn leven moeten overbruggen? Door haat en liefde als een eenheid op te vatten, door datgene waar hij van houdt te vernietigen, door datgene wat hij haat na te streven, ofwel: door in de vernietiging van het gelief de de vernieuwing mogelijk te maken, door in de idealisering van het gehate de verwe zenlijking ervan onmogelijk te maken." Het laalste, meent Cornets de Groot, is gemakke lijk, want hoe hoger het ideaal, hoe onbereik baarder. „Mulisch," vervolgt hij. „zegt dat ook expli ciet: tussen iets schrijven en iets doen bestaat alle verschil van de wereld Wie in een bcigl: de wereld laat ondergaan, doet dal niet hi werkelijkheid: wie in een boek de barbarie preekt, kan in de werkelijkheid een cultuur drager van de bovenste plank zijn. De vernie tiging van het geliefde lijkt een heel wat minder doorzichtig probleem, voor wie niet inziet dat het streven naar barbaars helden dom, tirannie en almacht identiek is daar mee". Het beeld van de kunstenaar is bij Mulisch echter nog gecompliceerder. „Uit al lerlei mededelingen in zijn werk wordt duide lijk, dat hij de stelling aanvaardt, dat de kunstenaar dood moet zijn opdat zijn werk zal leven. De Kaltstellungstheorie van Thomas Mann heeft hij zich eigen gemaakt en daar mee bedoel ik niet: „domweg overgenomen". Manns theorie transformeerde hij tot een leer, mogelijk een „heilsleer" voor persoonlijk gebruik, die haar culminatiepunt vindt in de uitspraak: „Ik ontdoe mij van de waan dat ik besta De kunstenaar is „dood" tijdens zijn leven, „bestaat" niet - en kan dientengevolge ook niets doen: tussen iets schrijven en iets doen bestaat immers alle verschil van de wereld. Deze opvatting heerste nog niet in Archibald Strohalm, maar wel in het werk dat daarop volgde tot en met De zaak 40/61 op zijn minst. Buiten zijn boek is de kunstenaar „niemand", maar in zijn werk regeert de projectie van zijn persoonlijkheid, „ik uit mij niet, ik in", zegt Mulisch, en: „in deze regels sta ik op" Zo krijgen we die eigenaardige verhouding tussen de „kunstenaar die dood is" en de persoonlijkheid „die in deze regels leeft". Maar dat is nu ook precies de verhou ding waar het Mulisch om te doen is: de vernietiging van het (geliefde) ik die de her geboorte van dat ik in andere vorm, namelijk als „meer ik dan ik" mogelijk maakt." Maatstaf heeft een extra-nummer aan Zee land gewijd en aan de Zeeuwse schrijvers, die geen slecht figuur slaan in ons niet zo letter lievend land. De meeste medewerkers vinden Zeeland uiteraard een heerlijke streek, maar niet kritiekloos. G. A. de Kok in zijn Over- kantse beschouwingen geeft er een goed idee van. Er is een prachtige klacht van een schrijver over het leven als dichter in dit land. Hij is van Jan Gommert Elburg die eerlijk wil zijn. Ontroerend is de brief van Marie Boddaert over Marie Boddaert. Willem Brakman, die Zeeuwse ouders had. vindt al die verheerlijking maar illusie. „Later, toen mijn ouders overleden waren en er geen enkele mogelijkheid meer was mij de oude verhalen nog eens te laten vertellen, ben ik weer eens naar Zeeland gegaan, dat land waar heel ver en heel lang geleden elkaar raken. Het was in de zomer, maar ik schreef erover als „een winterreis''. helaas een ge slaagd debuut, want geslaagde debuten heb ben de eigenaardigheid oogkleppen uit te delen voor later werk. Daar ging ik, voortge dreven door herinneringen, dal wil zeggen door verhalen die ik me zelf vertelde, en dezelfde zingzang voltrok zich. Het land dat ik had uitgerold in mij zelf, van koren en water had vooorzien, van zomerse windvlaag jes en stille straten, overleed ter plaatse bij de eerste stap aan wal. Hel was koud, kil. hard en overhuifd door onintieme industriële geuren. Hel was een land dat mij totaal onverschillig liet. dat er uitzag als Groningen of Zuid-Holland." Zeeland bestaat niet. zette Willem Brakman dan ook boven zijn bijdra ge. Een gerucht In alle kranten heeft het gestaan: Kentering zou niet meer verschijnen. Maar Kentering i' er, we kunnen niet eens zeggen: weer. Wie het gerucht verspreidde is onnaspeurlijk Maar Gerrit Komrij kondigde in het april nummer van Maatstaf zelfs twee keer deze verdwijning aan. Volgens Jan van der Vegt IN DE TIJDSCHRIFTEN in Kentering doed hij dat verheugd. Hij zou Kentering niet kunnen lijden, omdat Jan van der Vegt Komrijs poëzie had gekraakt. „Op .9 mei doet in Elsevier's Weekblad Wim Zaal een duit in het zakje»... Hij schrijft dan: „Het gerucht van Kenterings verdwijnen was mij ook uit zeer betrouwbare bron bekend; de uitgever heeft het nu tegengesproken zonder erin te slagen het gerucht te doen verstom men". Hij voegt daaraan toe: „Ik zou het persoonlijk nor vinden als Kentering verdween -rking vind ik persoon lijk erg 'ri hetzelfde nummer \an Ken zelfde Jan van der Vegt Kom il er opnieuw eens goed van la Vederland nog altijd leven in de brouwerij. Met Zaal zijn we blij, dat Kentering gewoon is ver schenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 13