Evangelist Wim lbo schenkt Nederland gezinsbijbel van 75 jaar cabaret Koos Speenhoff Jean Louis Pisuisse INK UM U'S len DE BARD VAN DE ROTTE ALLEEN HET LIED BLEEF HIJ TROUW ZATERDAG 17 OKTOBER 1970 AMSTERDAM Daar is ie dan toch: de kloeke gezinsbijbel van het Nederlandse cabaret. Houvast voor dolende geinponums en doe-het-zelvers, leidraad voor de liefhebbers van voetnoten. Niet langer hoeft ons volk in onzekerheid te verkeren over de snaakse invallen van vorige generaties: vijf en zeventig jaar lachen, gieren en brullen zijn nu voorgoed verdampt tot 723 pagina's glanzend, houtvrij papier cn 700 authentieke illustraties. Dit alles met meesterschap en diep geloof gedrukt op de persen van Stabilimento Grafico Editoriale Fratelli Spada in Rome en vervol gens door praktizerende thuiswerksters in een duurza- rnen kartonnen rug genaaid. De heer zij geprezen, want Nederland beschikt nu over tien hoofdstukken, een voorwoord, een opdracht aan vader, vier pagina's met bronvermeldingen, en een alfabetisch register met 'an honderden mannen en vrouwen, die sinds 1895 de vreugde der lage landen avondvullend hebben aangelengd. Daarbij komt nog als toegift een casette met twee langspeelplaten, waarin de echo van een voltooid verleden schaterlach ruisend is geconser veerd. Eén overweldigende groeve, waarin de aartsva ders van onze kleinkunst met hun evergreens voorgoed zijn bijgezet. Ziedaar het monnikenwerk van de evan gelist Wim lbo, die in zes jaar lijds de stortvloed van mondelinge overleveringen en apocrievc heldendichten heeft gebundeld tot het Oude en Nieuwe Testament van onversneden vaderlandse humor. Het zij zo. Hoe kunnen we de nu 75-jarige Nederlandse cabaretreus beter eren dan door een ruiker van woorden neer te leggen bij de drie mannen, die als getuigen a decharge aan zijn wieg stonden. Jacobs, Specnhol'f en Pisuisse, ze waren de grote drie van een vorige generatie cn de baanbrekers voor de generaties, die na hen de lach dei- lage landen als tere erfenis zouden beheren. Een ere saluut aan hen is tevens de erkenning van de tiental len artiesten, die in Ibo's papieren cabaret-cash-and- carry de overvolle rekken vullen. leo thuring NEDERLANDS CABARET: ONWETTIG KIND VAN FRANSE ADAM EN EEN DUITSE EVA zijn op weelde zo gesteld. is, geeft het geld? De lellen. r elke ontucht klaar n altegaar? De lellen." Met die ode aan de Amsterdamse >rostituées deed Edouard Jacobs zijn intrede als Nederlands eerste echte cabaretier. De muffe sfeer van mis selijk makende spruitjeswalm in do ,gay nineties" en de "belle époque" erdreef hij met zijn klaag- en he keldichten. Hij bracht de onvervalste sfeer van het Parijse cabaret over naar de grijze achterbuurtstraten 'an Amsterdam. Koos Speenhoff werkte op dat moment nog braaf in fabriek van zijn vader in Krim- i aan de Lek, Jean-Louis Pisuisse s een 15-jarige schooljongen in Middelburg, die droomde van een journalistieke carrière en de 12-jari- e Louis Davids werd als wonder- and op de kermissen geëxploi teerd. Op 19 augustus van dat jaar kreeg Jacobs het eerste Nederlandse caba- •etcontract: een rijksdaalder per avond en 50 procent van de collecte opbrengst, Voor dat bedrag moest hij tot diep in de nacht, staande aan een verveloze piano,, zijn liedjes zin gen. Het sociaal instinct van Jacobs was onmiskenbaar. In zijn hele repertoire koos hij de partij van de misdeel- den, de getrapten, de zwervers en de havelozen. Toch bekeerde hij zich tot het socialisme. Daarvoor be zat hij net even te weinig geloof en inzicht. Hij had er alleen maar een satanisch genoegen in om zweepsla gen uit te delen aan de gegoeden. Provocerend In zijn beste ogenblikken is Jacobs jarenlang de eerste en enige ge weest, die durfde te vechten tegen de windmolens van de burgermaat schappij. Geen wonder dus, dat de gemiddelde Nederlander zijn werk gewaagd vond. Het was ook domweg waagstuk om met een dergelijk provocerend repertoire op te treden. Zelfs het Amsterdamse publiek was niet rijp voor dit soort cabaret en Jacobs moest dan ook uiteindelijk het onderspit delven. Voor Jacobs was het publiek te klein, het fatsoen 'e groot en de politie te sterk. Toen hij op een koude decemberdag in 1914 op de begraafplaats in Muider- herg ter aarde werd besteld, sprak zijn vriend Sol. D. Kinsbergen een afscheidswoord: ..Als kinderen heb ben we gespeeld, als jongens teza- illusies gemaakt en als mannen tezamen gewerkt. Want Jacobs was een werker en daarbij een goede zoon voor zijn moeder en een steun voor behoeftige collega's. Jacobs was de schepper van het Nederlandse Speenhoff, de superindividualist zong zijn liedjes op een volkomen persoon lijke manier met een minimum aan voordracht, onderstreept slechts door een paar simpele gitaarakkoorden. Hij was allereerst schrijver en het theater kwam bij hem duidelijk op de tweede plaats. Toch bezat hij de magische vonk, die een zaal kon elektrificeren en hem tot een onweerstaanbare per soonlijkheid maakte. Jaap van de Merwe schreef van hem: „zingen kon hij niet, zijn gitaar was nooit zuiver gestemd, zijn voordracht leek naar niks, hij kon niet eens fatsoenlijk buigen voor applaus. En toch heeft zijn roem die van alle komieke stemmingskanonnen over leefd, die volgens de recensenten wel charmant konden omspringen met het hooggeacht publiek". Frisheid Speenhoff, Rotterdammer in hart en nieren, beschreef zijn geboortestad als een „mooie, sobere stad". Daar debu teerde hij ook op 2 juni 1902 in een zaal, waar naast de recensenten nog 19 bezoekers plus de oevreuses hadden plaatsgenomen. De maandag erop kwamen de juichende verslagen: „ik had de eer en het voorrecht ontdekt te zijn en ik heb er maar zelden berouw van gehad. Met Jacobs voor wie ik een grote verering bewaar, was ik toen de enige liedjeszanger in ons i land. Alle anderen kwamen een jaar of tien daarna naar boven borre len. Ze zijn inmiddels alweer vergaan en terwijl ik dit schrijf, vrees ik. dat het gehele, ware cabaretlied op enkele uitzonderingen na, het bij volgende geslachten niet lang zal uithouden". Fabrikantenzoon Speenhoff, die in zijn leven voortdurend jubileerde („wij danken de luitjes voor hun duitjes") droeg altijd een zwarte jas, laag boordje met zwarte das en zwarte lakschoenen. Uit eigen voorraad deed hij er nog een zwarte weelderige baard en een woeste zwarte haardos met bakkebaarden bij. De recensenten schreven: „Speenhoff is de kunstenaar der tegenstellingen, der droogheid. Al les aan hem is droog: zijn stalen, kwasi-droefgeestige facie, zijn een voudige rijmpjes; zijn mager gitaar- accompagnement. zijn kalme voor dracht. Maar het geheel is, ondanks die droogte, van een verkwikkende frisheid en onweerstaanbare hu- AMSTERDAM Het Nederlands cabaret is hoe kan het ook anders een onwettig kind van een Franse Adam. die de zwarte kat het liefst in het donker kneep en een Duitse Eva, voor wie het ple zier altijd op bier rijm de. Daarbij had het nog een verre Zweedse oom met een „eeuwig zingen de bossen"-trauma, een Engelse oud-tante en een Russische achter neef. En van iedereen kreeg het iets mee. zo dat zijn familietrekken eerder naar d.e chaos als naar de synthese neig den. Vaak leek het op zijn ondeugende moeder, vaak op zijn frivole va der, vaker echter leek het nergens op. Maar de weinige keren, dat in zijn verschijning de ou ders een herkenbare in breng hadden, bleek het wel dégelijk vitaal en springlevend te zijn. De nu 75-jarige werd gebo ren in Amsterdam. Als kraamkamer fungeerde een romantische, rom melige binnenstad, waarin de paardetram nog niet verdreven was door het schuddende, clektrieke monster, het gaslicht nog nerveuze schaduwen wierp op de eiken lambrizeringen van de koffiehuizen en Naatje hoog boven het Dam-publiek uittorende. Op 1 januari had de godvrezende betweter Nicolaas Beets een be zwerende hartewens op rijm gepubliceerd, die begon met de stichtelij ke woorden: „Ontaard niet volk van Nederland en laat u niets beduiden. Ontaard niet, eerbrc burgerstand, ontaard niet kleine luiden". B.eets, die na zijn „Ca mera Obscura" zichzelf had omgeturnd tot goed doorregen geweten van ons volk („liet stichten staat hem tegenwoordig nader dan het dichten". spotte men) zag het werk der nieuwlichters met een diep bezorgd lodderoog aan en bleef waarschuwen tegen de goddeloze voetbal dwaasheid, tegen de op rukkende SDAP van Troelstra en de vrou wen, die om kiesrecht schreeuwden: „Laat niet, al zjjn de tjjden slecht, het goede in u besmetten. Verzaakt geen plicht, betwist geen recht, toont eerbied voor de wetten", schreef hij met zijn pijnlijke voeten op de warme stoof. Maar ook de vlezige hand van Beets kon de moderne tijd niet tegen houden. Zeven jaar na het debuut van Jacobs in Amsterdam klonk ook in Rottterdam een nieuw, revolutionair geluid. De stem van Koos Speenhoff, de eerste vaderlandse dichter-zangcr, de actuele troubadour en non-conformistische volks- poëet. Wim Kan zou hem later „de zingende Heijermans" noemen. lbo karakte riseert hem als „een moderne Bredero en een Nederlandse Aristide Bruant". Zowel Speenhoff als zijn Franse leermeester Bruant schoten met hun liedjes recht in het hart van de zielepoten, die hen hadden geïnspireerd. In hun dikwijls provocerende volkspoëzie sneed het mes altijd aan twee kanten: de ontwakende arbeider herkende in de tekst zijn eigen miserabele leven en de intellectueel ontdekte een nieuwe literaire stijl, die na het weeë gewauwel der sonnetten schrijvers als een douche werkte- Alexandria Prince Minmestre en vormde met haar een onafscheidelijk cabaretduo, dat stormachtig succes had. Speenhoffs meesterwerkjes als „het waren twee aardige mensen", „er was eens een haveloos ventje" „mijn lieve zoon, je moeder laat je weten" en „daar komen de schutters" waren stuk voor stuk voltreffers en Cesari- ne's stralende verschijning zorgde daarbij voor het romantische decor. Het geld stroomde binnen en Speen hoff liet zich niet onbetuigd. Oude Rotterdammers herinneren zich nog, dat hij met zijn paard en wagen door de deuren van het voormalig café Fritschy reed om bij de tapkast een lichte cats te bestellen. Ook strooide hij op de Maasbruggen eens een bui del met guldens leeg onder het uitroe pen van: „pak maar, arme drommels, jullie hebben het verdiend". Op weg naar een uitverkochte voorstelling in Dordrecht besloot hij samen met zijn broeder in de strijd Nap de la Mar door te rijden naar Parijs voor een extra-vakantie. Het is dan ook wel verklaarbaar, dat zijn vrouw, gebukt onder de wilde avonturenzucht van haar beroemde echtgenoot, al rond de geboorte van hun eerste kind troost zocht in de dank. Het alcoholmis bruik zou later in het Speenhoffgezin tot grote drama's leiden: Allerlei gemene kwalen, krijgt ge op uw oude dag. in de veertig gaat het langzaam, na de vijftig kom de slag. gauw vergeten, dubbel lezen, woorden zeggen op de gis, plotseling niet zeker weten hoeveel acht maal veertien is". Nationale feestdag Na zijn 12Vs-jarig jubileum, dat als een nationale feestdag werd gevierd, werd de SDAP-er Speenhoff katholiek en verloochende hij al zijn vroegere werk. L. J. Jordaan dichtte bij die gelegenheid: „dat je tot beter inzicht bent gekomen, wel Koos, dat kan de béste overkomen. Maar van die lied jes, het mooiste, dat je gaf. En die van ÓNS zijn, blijf je af." Speenhoff rea- geerdre prompt met een ingezonden brief in het Rotterdams Nieuwsblad: „ik ben niet bekeerd, omdat dit niet zo nodig was. Ik ben niet onsmaskerd, omdat er niets te ontmaskeren viel, ik heb mijzelf niet verloochend, omdat ik daartoe geen reden heb. Ik ben en wens te blijven voor ons volk, zoals voorheen, zijn oprechte dichter-zanger J. H. Speenhoff". zingen kon hij niet, kanonnen". In de twintiger jaren daalde de ster van Speenhoff snel. De volksdichter had zichzelf toen allang ter aarde besteld en was opgevolgd door een irritante querulant, een conservatieve betweter, die vervelende gelegenheids versjes fabriceerde in de stijl van Clin- ge Doorenbos, die hij zelf daarvoor gehekeld had als „hongerig en wijve- rig gerijmel." Hij probeerde nog enke le malen de bakens te verzetten, maar het lukte niet meer. In de laatste 25 jaar van zijn leven voelde hij zich een verguisde, vergeten profeet in ei gen land. Hij probeerde het met een eigen blad „Het Geïllustreerd dagboek van Speenhoff", maar het bleek een doodgeboren kind te zijn. Speenhoff zocht vergetelheid in de drank, krab belde weer op, maakte een reis naar Indië, verhuisde van zijn kapitale vil la in Haarlem naar Scheveningen waar hij weer ver boven zijn stand leefde. In 1940 vierde de toen bijna 72-jarige dichter-zanger zijn 40-jarig artiestenjubileum. Namens het Am sterdams gemeentebestuurr werd hij bij die gelegenheid geprezen als „de man die uit het volk is voortgekomen, in zijn eenvoudige liederen de ziel van het volk heeft geraakt en het steeds heeft opgenomen voor de ver drukten en tegen het onrecht". Vergissing Tijdens de oorlogsjaren werd het ge rucht, dat hij lid was geworden van de NSB steeds sterker, maar dit is volgens lbo een smartelijke vergis sing: net zo min als hij ooit SDAP'er of katholiek is geweest, was hij in zijn laatste jaren NSB'er. Daarvoor ontbrak hem het karakter". Op 3 maart 1945 werd Speenhoff het slachtoffer van een militaire vergis sing. Bij het bombardement van het Bezuidenhout werd hij door granaat scherven onthoofd, toen hij samen met zijn vrouw uit hun brandende huis vluchtte. Cesarine. wier linkerbeen werd afgeschoten, heeft nog een jaar geleefd. Het verminkte lichaam van de zanger werd van een massagraf overgebracht naar het kerkhof Coos- wijk in Rotterdam, waar de familie op de grafsteen liet beitelen ,,'t is anders". Bij zijn nagelaten werk vond men ook een parafrase op één van zijn beroemdste liederen: „mijn beste vriend, je Kobus laat je weten, dat hij je briefkaart haast heeft opgegeten. Ze liggen om zijn hoofd maar steeds te NSB'jen, op straat heeft hij soms onder smaad gelejen, hij hoorde soms: daar gaat die rot-Speenhoff, die ouwe bard is nu een soort van mof. Maar dat kan hem geen drol meer verdom men, al dat gejeil zal ook wel weer verstommen. Hij zegt: tabeh, en drinkt een teugje vocht, op zijn ge liefde ellef-kroegen-tocht". Op zaterdagavond 26 november 1927 maakt een kogel uit een Duitse, tweede hands parabellum een einde aan het leven van cabaretier Jean-Louis Pisuisse. De dader is Tjakko Kuiper, vroegere medewerker van zijn gezelschap en zojuist afgedankte minnaar van zijn vrouw Jenny Gilliams. Rond acht uur hebben Pisuisse en zjjn vrouw Hotel Schiller op het Amsterdamse Rembrandtplein ver laten en op weg- naar het theater Mille Colonnes aan de overkant vinden zij Kuiper op hun weg. die uit de avondmist te voorschijn springt en z(jn revolver op nauwelijks één meter afstand richt op het hart van Jenny Gilliams. Met een doodskreet „politie, help hij schiet" springt Pisuisse voor zijn vrouw. Een seconde later kraakt het eerste schot. Pisuisse valt neer en vlak daarop treft het tweede schot zijn vrouw. Met een derde kogel beneemt Kuiper zich enkele seconden later het leven- Het drama is compleet. Op 't overvolle Rembrandtplein ontstaat paniek, men sen gillen, vluchten naar alle kanten, een ziekenwagen op weg naar het plein wordt tegengehouden door een hysterische menigte. Als Fie Carelsen. de tweede vrouw van Jean-Louis, die avond wordt ingelicht door haar vriend Louis de Bree is haar eerste reactie: „heeft ze hem dan iets ge daan, het kreng". Op het hoogtepunt van zijn roem heeft de dood Pisuisse achterhaald. Hij werd op 6 september 1880 in Vlissingen, geboren, waar zijn vader inspecteur van het Loodswezen was. Bij elk rap port, dat de zoon tijdens zijn school tijd mee naar huis nam, verzuchtte de vader hartgrondig: „als je ooit een dragelijke hulponderwijzer wordt op het Zeeuwse platteland dan kan de familie haar handen fijn knijpen van De aspiraties van de eerzuchtige Pi suisse gingen echter in een andere richting. Hij werd eerst journalist bij de Amsterdamsche Courant, die van wege zijn kleur „het geeltje" werd genoemd. Daarna trad hij in dienst bij het „Algemeen Handelsblad", dat hem korte tijd later als correspondent, uit zond naar Londen. Even tevoren was hij getrouwd met Jacoba Smits, die hij later zou verlaten om met de actrice Fie Carisen te kunnen trou wen. Na zijn terugkeer uit Engeland besloot hij de journalistiek' op een lage pit tc zetten en zijn talent in dienst te stellen van het cabaret Met krantecollega Max Blokzijl die na de tweede wereldoorlog als landverra der zou worden gefusilleerd) vormde hij een duo, dat verkleed als Italiaan se straatzangers door het land trok Als schuilnamen hadden ze gekozen Naphtalie de Rosa en Joseph Pardo. In die periode werd Pisuisse ook harts tochtelijk verliefd op het lied, de enige liefde, die hij in zijn leven trouw is gebleven. Hij was zeer muzi kaal en beschikte over een wonder baarlijke, ongeschoolde stem, die hij zorgvuldig koesterde. Tegen een zang leraar, die zijn metalen bariton wilde bijslijpen riep hij: „U ontneemt mij mijn persoonlijkheid". Na een serie voorstellingen in het Scheveningse Cabaret Artistique van Max van Gel der en een serie afscheidsavonden in liet land vertrokken Pisuisse en Blok zijl voor een wereldtournee, dat in Nederlands-Indië zou beginnen. De reis ging via Parijs, waar ze vijf dagen onderdoken in Montmartre en alle ca barets afstroopten. Daarna volgden Tokio, Sint-Petersburg, Shanghai, Ber lijn en Singapore. Op Java ontmoette hij zijn tweede- vrouw, de actrice Fie Carelsen, die toevallig een toneeltournee door Ne derlands-Indië maakte. Fie Carelsen zei later: „hij is verliefd op mij. Wal gek. dat die zingende Don Juan waai zoveel vrouwen achterna lopen, nu juist verliefd raakt op een lelijk lang en mager meisje". Fiep en Swiep Het duurde niet lang of ze noemden elkaar Fiep en Swiep. Bij de feeste lijkheden in Soerabaja ter gelegen heid van Juliana's geboorte, stonden ze voor het eerst samen op de planken in het eerste echte cabaretensemble dat door Pisuisse geformeerd werd. Na hun terugkeer besloot Pisuisse van zijn eerste vrouw te scheiden en in 1913 stuurde hij een kaart, waarin hij de eer had mede te delen, dat Fiep en Swiep voornemens waren hunne te genwoordige verbintenis wettelijk te doen bevestigen. Het duo Pisuisse-Blokzijl beleefde on dertussen een glorietijd. Er volgden slopende tournees door Nederland, een nieuwe triomftocht naar Indië en en kele Europese uitstapjes, waaronder een optreden voor de romantische ko ningin Elisabeth van Roemenië. In 1912 maakten ze ook hun eerste grammofoonplaat in Berlijn. Op 1 juli startte in zijn Scheveningse cabaret het eerste volwaardige Pisuis- se-ensemble. Daar kwam hij ook in contact met de Zaanse zakenman Dirk Witte, een samenwerking, die Neder land een schat aan klassiek geworden cabaretliedjes zou opleveren: „Je leeft maar heel kort, maar een enkele keer. en als je straks anders wilt, kun je niet meer. Mens durf te leven", „het land van Noord-Scharwou" en „De Franse Gouvernante". Pisuisse ontpop te zich trouwens toch als stimulator van nieuwe talenten: Willy Corsari, de Duitse sex-bom Lola Cornero, An toinette van Dijk, Jan Hemsing, Tho- len en Van Lier, Paul Collin, Cor Ruys, Max Tak en Jenny Gilliams, die de derde liefde in het leven van Pi suisse zou worden. Toen Fie Carelsen de ontrouw van haar man ontdekte trok ze zich terug en verhuisde ze naar Den Haag. Pisuisse schreef haar: „Geloof niet, dat ik opgehouden heb je lief te hebben. God is mijn getuige, dat ik van je hou". In het najaar van 1925 werd hun huwelijk door de rech ter ontbonden. Pisuisse liet wel in het vonnis het woordje „tijdelijk" toevoe- Na een Scheveningse zomer, waarin Pisuisse zijn fans verraste met een meesterlijk cabaret' ging hij weer naar Indië, nu met Jenny Gilliams (die lief en leed en honorarium met mij deelt) en begeleider Henk Stuurop (hij komt uit Kampen, maar dat kan hij niet helpen, hij zal het nooit meer In het harnas Op 26 november 1927 wordt voor Pi suisse weed en abrupt de eindreke- ning opgemaakt. Na zijn dood krijgt het volk nog eenmaal de kans om hem te eren: ontelbaar zijn de kran sen en bloemstukken, die in de rouw stoet worden meegedragen. Duizenden zijn bijeengekomen op de Haagse be graafplaats Oud Eiken en Duinen om Pisuisse de laatste eer te bewijzen. Onder hen Louis Davids, de kleine grote man, die bij het graf zegt: „als straks de aarde over jullie beiden wordt gesloten, zullen wij weer gaan spelen, zullen wij weer trachten grap pen te verkopen, zo is ons métier. Maar torenhoog boven dit alles uit, staat het grote licht Swiep. in het harnas gebleven tot het laatste ogen blik". Zolang haar lichamelijke conditie haar dit toestand ging Fie Carelsen ieder jaar op de sterfdag van Swiep bloe men op zijn graf leggen. En iedei jaar vond zij daar dan al een klein boeket liggen. „Van een vrouw natuurlijk", stelde ze telkens bitter vast.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 13