Boeket in Willet ANARCHIE IS NIET MOGELIJK WERELD- SCHANDKRONIEK m A Jan van Os (1744-1808) olieverf, 1765. Vroeg werk van Jorge Luis Borges Toen Jorge Luij Borges uit Argentinië uit Buenos Aires in 1965 in Nederland kwam werd hü hier ontvangen en niet zonder reden als een groot schrijver. De Bezige Bu te Amsterdam had toen reeds El Aleph en El Zahir van hem in vertaling laten verschijnen die samen de vertellingenbundels Fic- ciones en El Aleph bevatten en daar mede zijn grootste werk, het werk al thans waarmede hü door de hele wereld de aandacht trok. Jorge Luis Borges is Argentijn, hij werd geboren op 24 augustus 1899 in Buenos Aires. Tijdens de eerste wereldoorlog studeerde hij in Genève en tot 1921 bleef hij in Europa, het meest in Spanje. Terug in Argentinië nam hij deel aan de vernieuwing van de literatuur in dat land, die gedeeltelijk bestond uit een zeker antimodernisme, dat zich vrolijk maakte over de vormaanbidding van destijds, het moeilijke rijm, de „logische" syntaxis, over 't modernisme, dat bestond bij de gratie van de avant-garde in Europa zonder een van die stromingen, zoals Caillet-Bois heeft vastgesteld, te volgen. Tegen het rubendarismo, de navolging van Ruben Dario, werd hij een propagandist van het ultraïsme. Hij wilde de lyriek, naar zijn eigen zeggen, terugleiden tot het beeld, tot de metafoor. Hij deed dat in zijn eerste dichtbundels en hij droeg veel tot de vorming van de meningen bij jn zijn kritische essays, zijn Inquisiciones. In het eerst was hij buiten zijn land maar zeer ten dele bekend, zelfs zijn Ficciones, Verbeeldingen, Ficties werd in het buitenland aanvankélijk nauwelijks opgemerkt. Dat kan zijn oorzaak hebben in het feit, dat het vertellingen zijn. Het zijn of het waren kort geledén voornamelijk de romans die in de wereld buiten het eigen land, het eerst de aandacht trokken. De laatste jaren is daar echter verandering in gekomen. De vertellingen van Borges werden vertaald, eerst in het Frans, daarna in het Duits, het Engels, het Italiaans en tenslotte in het Nederlands. In Ficciones. dat men ookals Leugens zou kunnen vertalen, voert hij ons in een geheel eigen wereld, de wereld van de fantasie, die hij 'n overwerkelijkheid verleent, door ze steeds zeer exact en met bijzonder realistische details te beschrijven VERRASSENDE BLOEM LEZING Jorge Luis Borges. In de nieuwste uitgave van zijn werk in vertaling, in Historia Universal de la Infamia of de Wereldschandkroniek, die zojuist in een goede bewerking van A. Sillevis bij de Bezige Bij te Amsterdam verscheen, kan men nagaan dat de vertellingen van Ficciones en El Aleph niet zo maar uit de lucht zijn komen vallen, maar dat ze wel degelijk hun voorbereiding hebben. Hun voorbereiding zit in het lezen, het lezen van vreemde teksten. Historia Universal de la Infamia is tegelijk zeer sterk een werk van Borges en tegelijkertijd nauwelijks, want wat men leest is meestal hoofdzakelijk of geheel van een ander. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is het elfde exempel of voorbeeld dat men vinden kan in een beroemd vertellingenboek uit de veertiende eeuw, dat Borges in zijn bronvermelding El Libro de Patronio noemt, maar dat ook onder de titel El Conde Lucanor Y Patronio, De Graaf Lucanor en Patronio of El Libro de los Ejemplos, Het boek der Exempels, bekend slaat. Het werd geschreven door de Infante Don Juan Manuel omstreeks 1327. Naver teller Het is een boek van een groot naverteller, want zoals de meeste vroege vertellers in Europa ontleende de auteur aan het oosten. De bedoeling van Juan Manuel is om voorbeelden te geven, dus moralistisch, die moraal is ook zeer duidelijk in het elfde exempel, dat leert dat men zijn woord gestand moet doen. Het gaat terug op een Arabische bron, er werden verschillende komedies naar gemaakt. Spaanse en zelfs een Franse, met zeei kleine wijzigingen neemt Borges het over. Hij hoefde het immers niet te vertalen. De andere stukken, die hij in zijn boek opnam vertaalde of bewerkte hij wel. Als hij ze bewerkte, vertelde hij ze dus na. Daarin volgde hij een traditie, die zowel in Spanje als in Latijns-Amerika van de vroegste tijden, dat daar Spaans als voertaal gebruikt werd. bestond. In Spanje begint dat al met de aan de Pantsiatantra ontleende bundel vertellingen van Calila y Dimna en in Latijns-Amerika kent vrijwel iedereen die er lezen kan de vertelsels van Ricardo Palma en Artemio de Valle-Arizpe, aan wie. als voorbeeld, Borges zeker iets gehad zal hebben. Tussen de ontleende vertellingen van de Historia Universal de la Infamia bevindt zich één vertelling, die geheel van Bprges is, namelijk De Man van de Roze Straathoek, die uitnemend in de bloemlezing past. Ongewoon Alle vertellingen, handelen over mensen en toestanden, die afwijken van de gewone, van de doorsnee. De gruwelijke verlosser Lazarus Morell, die tegen betaling negers tijdelijk liet ontsnappen, de oplichter Tom Castro, die zich voor een ander uitgaf, de pirate mevrouw Ching, de makelaar in gemene zaken Monk Eastman, Bill the Kid. de onbaatzuchtige moordenaar, Kotsuké no Suké en de gemaskerde verver uit Merv Hakim vormen een klasse apart, ze zijn onmenselijk menselijk, maar ze zijn niet zonder moed. In de vertelling van de Infante Juan Manuel komen we in aanraking met de magie, en speciaal in het aanhangsel Etcetera verkeren we vaak in het bovennatuurlijke of buitennatuurlijke, bijvoorbeeld in het bericht over Melanchton, dal Borges aan Emanuel Swedenborg ontleende. Door de keuze van de stukken werd zo de Wereldschandkroniek echt een boek van Borges, de bloemlezer slaagde erin zichzelf in gekozen stukken te uiten. Men leest hel boek niet op dezelfde manier als de Ficciones met gespannen aandacht, maar men leest het wel met genoegen. JOS PANHUIJSEN' „Boeket, in Willet" heet tie tentoonstelling die tot en met 9 augustus wordt gehouden in het Amsterdamse Museum Willet-Holthuysen. Ge toond worden Neder landse bloemstillevens uit de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw. Niet op de laatste plaats is dat het museumgebouw zelf. Het is een driehonderd jaar oud grachtehuis (Herengracht 605), dat typisch is voor de koopmanspaleizen waarvan Amsterdam er zovele telde. De laatste bewoonster, de weduwe S. L. G. Willet-Holthuysen, legateerde bij haar dood in 1895 huis en inboedel aan de gemeente Amsterdam. Reeds het daarop volgende jaar werd het als museum opengesteld. Oorspronkelijk was de inrichting typisch in de stijl van de laatste bewoonster, dus negentiende-eeuws. Maar sindsdien heeft men steeds getracht om huis en inboedel te brengen op wat representatief voor onze gouden zeventiende eeuw mocht worden geacht. Men is hiermee vrij ver gevorderd en in de huidige staat geeft het interieur een goed beeld van een zeventiende-eeuws patriciërshuis. Geschilderde bloemen Is het huis dus een bezoek waard, de tentoonstelling maakt het extra aantrekkelijk. De bloemstillevens stammen uit een periode dat die kunst met een vaardigheid werd beoefend als nimmer tevoren. Het genre was al oud. maar juist rond 1750 werden nieuwe impulsen gekregen door een lossere vormgeving, een ongelooflijk fijne stofuitdrukking en een techniek, die nergens meer voor terugschrok. Er springen enkele schilders uit waarom de anderen zich laten groeperen. Rachel Ruysch, de al wat oudere schilderes- (1663—1750), die nog nét past binnen het kader van de tentoonstelling, Jan van Huysum (16821749), die voor een generatie lang de vormgeving vhn het genre zou gaan bepalen, Jan van Os (17441880). die weer met een lichtere toets en nog vrijere vormgeving datzelfde zou gaan doen, Gérard van Spaendonck, die lange tijd in Parijs werkzaam was en die aan zijn leerlingen de Franse decoratieve smaak van zijn tijd doorgaf. Rond hen staat 'n aantal „kleinmeesters" die tonen hoe in de ambachtelijke sfeer waarin het schildersvak toen beoefend werd de kennis van het vak op grote hoogte stond. Men kan het zien in de schilderijen en niet minder in de aquarellen, die vaak sterk vereenvoudigd zijn van opzet, slechts een bescheiden ruiker of een enkele tak weergeven, maar die juweeltjes zijn in hun soort. Volgens vast patroon Het valt op, dat de schilderijen vaak volgens'n vast patroon zijn opgebouwd. Meestal staat een vaas van glas of aardewerk op een marmeren plint, de bloemen zijn er op 'n bepaalde, meestal asymmetrische wijze in gerangschikt. Het stuk is vaak gedecoreerd met insekten, vlinders, schelpen en meestentijds met een vogelnestje. Soms wordt die decoratie nog verder uitgebreid. In een schilderij van In de vakantietijd komt vrijwel iedereen er wel toe eens een dagje naar Amsterdam te gaan. Dat kan een goede gelegen heid bieden om deze tentoonstelling te gaan zien. En daar zijn ver schillende goede rede nen voor. de Hagenaar J. C. Roedig is er zelfs muisje op de voorgrond dat door poés beslopen wordt. Wat alle schilderijen gemeen hebben is, dal ze in fijnschildertechniek zijn uitgevoerd. De inleider van de catalogus wijst erop, dat normale mensen niet het vermogen hebben om gelijktijdig op verschillende niveaus waar te nemen. Men kan dus bijvoorbeeld geen algemene indruk van een bloemstuk krijgen en gelijktijdig waarnemen hoe, tot in de kleinste kleinigheid, elk onderdeeltje van elke bloem in elkaar zit. De hier getoonde schilderijen suggereren dat de schilders dat wel konden. Zij schilderden elke bloem, elk in sekt, elk waterdruppeltje zelfs met ongelooflijke exactheid. Men komt BLOEMSTUKKEN GESCHILDERD, GESCHIKT OF ZELFGEMAAKT op de schilderijen niet uitgekeken doordat men telkens een nieuw detail opmerkt, telkens getroffen wordt door de determineerbare exactheid waarmee alles is weergegeven. Beschreven bloemen Dat determineren ls inderdaad gebeurd. Het museum vond dr. S. Segal, als botanicus verbonden aan het Hugo de Vrieslaboratorium van de universiteit te Amsterdam en tevens geïnteresseerd en goed geïnformeerd in de kunstgeschiedenis, bereid om dat werk te doen. Dr. Segal is bij elk schilderij nagegaan welke bloemen er waren afgebeeld. In de catalogus, die hij bovendien van 'n uitnemende inleiding voorzag, staan alle werken afgebeeld met vermelding van de bloemen, die erop voorkomen. In die catalogus staan voorts veertig tekeningen van bloemen zodat het gemakkelijk wordt gemaakt om na te gaan waar men de betreffende soorten op de schilderijen tinden kan. I Huysum (1682-1749) aquarel. Opmerkelijk daarbij meestal bloemen uit alle jaargetijden gelijktijdig werden afgebeeld. De schilders hebben dus kennelijk van voorstudies moeten werken of zij lieten het doek zolang op de ezel staan tot zij took ds laatste soorten konden „invullen". Levende bloemen Door die catalogus wordt de aardige tentoonstelling tot een evenement voor ieder die geïnteresseerd is in botanie. Maar er is nog meer. Want behalve de geschilderde bloemen zijn er overal op het feit, dat de tentoonstelling ook de levende exemplaren. Fraai opgemaakt door leden van de Amsterdamse Vereniging voor Tuinbouw en Plantkunde, die voor de duur van de tentoonstelling elke woensdag- en zaterdagmiddag demonstraties zullen geven in het bloemschikken. De dames gaan zelfs zover, dat zij de bezoekers willen begeleiden in het zelf maken van bloemstukken, die men dan mee naar huis kan nemen tegen betaling van de kosten van het materiaal Op zon manier kan een gewone tentoonstelling tot een echt feest uitgroeien. Vg. De Gids heeft een afzonderlijk nummer gewijd aan de nagedachtenis van Ed Hoornik. Het is een bijzonder goed nummer geworden. Ed Hoornik had vele vrienden, ze hebben hem ieder op zijn wijze herdacht. Harry Muliscli sloeg een Blik op de dichter dood. „Er lag iets onmogelijks op dat bed, een tegenspraak, een paradox, een antino mie. Hij was het en hij was het niet. Er lag een mens en toch was het geen mensWü konden de paradox in het Latijn niet wegredeneren door te zeggen, dat de dood het leven konden wij doen alsof, want hel besef dat het ritueel niet ls bestemd voor de dode maar voor de overlevende betekent de vernietiging van hel ritueelDe chaos en de dood waren bezig ons denken aan te tasten, zoals ze dat gedaan had den niet het zijne. Oog in oog met de onmoge lijkheid, overgeleverd aan de antinomie, moest ieder voor zich haastig een liturgie bedenken om de angst te kanaliseren, om vorm te geven aan het niet-te-denkene, zodat men kon overleven. Het narrenschip dobberde op de Hades en het moest zien dat het een haven aan hoger wal De een probeerde het met de kunst en draaide de hele dag Monteverdi's L'Orfeo, een ander ging de werken van de dode dichter herlezen, een derde probeerde het met de techniek en ging opeens een vogelkooi timmeren, een vierde be dronk zich, maar een vijfde haalde het niet en pleegde zelfmoord En allemaal behalve hij probeerden wij het met de methode van dc dode dichter zelf: het lachen. Wat zou hij een afzichtelijke grappen hebben gemaakt. Het lachen hoort bij de para dox zoals het kind bij de ouders.Onderwijl bestierven ons de woorden in de mond: „Wij zullen je nooit vergeten. Eddie. Je was een vriend uit duizenden. Je laat een leegte, achter" Adriaan Roland Holst drukt nog duidelijker het nooit vergeten uit. kenden op basis van algemene inspraak en eerst met elkaar wilden praten wie wie beschermt, zijn ze al gedood voor ze tot actie kunnen overgaan. Nee, anarchie is-niet mogelijk-. Een democratisch leger is onmogelijk. „De hele we reld rust op het leger, op de anti-democratie". Kijk naar de grootmachten Amerika, Rusland, China. Ons leven hangt af van georganiseerd geweld. Het is „one world or none" en ik ben bang voor „none".. Ik zie niet hoe de derde wereldoorlog moet uitblijven.. Zulk optimisme is In de tijdschriften schijndood. Al ligt hij c n bij o Ben Bos is in Maatstaf in gesprek met Fokki Sierksma. Sierksma laat hem tekeningen zien van apen. „Wanneer een panter de groep be dreigt maken de wijfjes en de jongen dat ze weg komen, terwijl de mannetjes, de vechtersbazen, de leiders, halt en front maken. Dit is hiërarchie Deze panter durft de bavianen niet aan te vallen, doet hij het toch dan kost hem dat zijn leven. Wanneer deze bavianen democratie een verpakt pessimisme. We hebben in Neder land de taak om geweld te beperken en onmoge lijk te maken. Apen lossen hun onderlinge ag- gressiviteiten op door elkaar te ontlopen; een zwakkere gaat geen gevecht aan met een sterke re. Wij zijn niet zo verstandig als de apen. We kunnen dat ook niet zijn. Bovendien moeten we met de paradox leven, dat we van nature hiërarchisch zijn denk maai aan onze moderne statusrace en dat we van culturele democratisch wilier zijn' We leven in roerige of verwarde tijden of we ons dit bewust zijn of niet- Kentering blikt terug op de tijd van de bezetting, een vervolg, zo men wil, van hot nummer Vrolijk Klimaa; Er slaan merkwaardi ge dingen in. Bijvoorbeeld de brief, waarmee Adriaan Roland Holst zich onder pressie meldde bij de Kultuurkamer. ,,Tot het laatste toe ben ik op het standpunt gebleven, onder géén beding mij uit vrije wil voor de NKK te melden. Thans blijkt mij, uit een missive van dr. Bergfeld, dat ik niet met een NKK-maatregel, doch met een Duitse politie maatregel te maken heb. Waar ik mij naar de politiemaatregel van de bezettende macht schik, ga ik er dus bij deze toe over, mij voor een kuituurkamer te melden, die haar vorming door dergelijke maatregelen laat waarborgen. Naar men mij verzekert, is het aan de leiding dezer kuituurkamer te beslissen, of ik al dan niet als lid zal worden goedgekeurd. Het moet mij van het hart, u te verzekeren, dat uw afkeuring door mij op hoge prijs zal worden gesteld". Jan Engelman is 7 juni zeventig jaar geworden. Raam heeft zijn laatste nummer aan hem ge wijd. Zijn persoon en zijn poëzie worden er op verschillende wijze bekeken, herinneringen wor den opgehaald. Er is een aantal brieven aan Pieter van der Meer afgedrukt, er staan zelfs verzen ter huldiging in. Professor Karei Meeuwesse schrijft naar aanlei ding van de naam van de dichter, die Jan heet als de evangelist, de adelaar en bovendien zowel man als engel is van huis uit. ,,Bij alle zinnelij ke vervoering in dienst van Venus behield de dichter van de Tuin van Eros en andere gedich ten iets angelieks De strijd van de vliegende adelaar tegen het zwarte beest, het monster dat de natuur van de dichter verdeelt, de raadsel achtige twee-éénheid van alles vervullend licht en duistere vernietigingsdrift, men kan het alles natuurlijk betrekken op de erotische ervaring van de dichter... Maai men zou Engelmans zelfportret verkeerd beoordelen, wanneer men het uitsluitend van deze kant benaderde. Men kan het beeld van de visionair op Patmos niet scheiden van het tijdsgewricht waarin het ge dicht ontstond, evenmin als men Durers apo calyptische voorstellingen kan scheiden van het onheilspellend herfsttij i!.-i middeleeuwen. De Grote Hoer in het gedicht: Zelfportret is het beeld van het grote, ontuchtige verzaken aan de geest, van de gruwel der zinneloze leuzen. De dichter van de erotische vervoering daartegen over wijst onbevreesd op de aandrift van de ziener, die ook hem bezielt in de vrije keuze tussen goed en kwaad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 7