HOLLAND
FESTIVAL
1970
JANACEK
FESTIVAL
1970
CONFRONTATIE
VAN GELOOF EN TWIJFELZUCHT
Het behoort tot de minder goede gewoon
ten in Nederland zich in afkeurende zin
uit te laten over de programma's, die het
Holland Festival nu al jaren biedt. Eer
lijk gezegd: we begrijpen dit niet. Den
kend en terugdenkend aan de talrijke
muzikale manifestaties in meer dan twee
decennia, kunnen, mogen en moeten we,
een enkele uitzondering daargelaten,
slechts positieve waardering opbrengen.
Dit hebben we dan ook altijd gedaan; we
wensen in deze houding in 1970 te con
tinueren.
Vergeleken met folders, die we van
andere, vele andere Europese Festival
organisaties ontvingen en kritisch be
studeerden, kunnen we slechts erken
telijk zijn, oprecht blij met alles, wat
men ons hier in Nederland weer gaat
presenteren. Nergens elders vindt men
zovéél variëteit, zoveel differentiatie.
liggend tussen „actuele muziek",
waarin men onder meer werken van
Kupkovic, De Leeuw, Nono en Schat
kan beluisteren en „barokmuziek",
waar door de meest illustere ensembles
toonkunst van een uiterst belangrijke
periode uit onze Europese cultuur
geschiedenis gaat worden gereprodu
ceerd.
Der traditie getrouw gaat men ook
ditmaal meer speciale aandacht vragen
voor -twee grootmeesters: dat zijn voor
1970 Joseph Haydn (17321809) en Leos
Janacek (18541928).
Wat de laatste betreft: vriendschappe
lijke relaties tussen onze Festivalleiding
en de Nationale Opera te Praag hebben
ervoor gezorgd, dat men in de jaren
na 1945 zo langzamerhand een com
plete cursus in zake Janaceks muziek-
dvamatiek heeft kunnen volgen.
I Cursus, die de komende dagen wordt
voortgezet: op 23 juni (te Scheveningen)
I en27 juni daaraanvolgend (te.Amster
dam) kan men „De Uitstapjes van
■Mynheer Broücék" zien en hóren.
Werk vain negen jaren
Aan deze merkwaardige opera heeft
meester Janacek jarenlang gewerkt:
het duurde namelijk tijden, voordat
hij, geboeid door Cechs Satire van
Mijnheer Broucek, het definitieve
libretto, waarmee verschillende litera
toren zich bemoeiden, had gevonden.
Tal van humoristische en satirische
details gingen hierdoor weliswaar ver
loren, maar toch resteerde er in het
eindresultaat een indrukwekkend kwan
tum van beide soorten artikelen. Het
eerste deel „Uitstapje van Mijnheer
Broucek naar de Maan" schreef hij
tussen 1908 en 1917 op grond van
talloze en omvangrijke literaire studies.
Deel II „Uitstapje van Mijnheer
Broucek naar de Vijftiende Eeuw"
kwam vlugger, veel vlugger tot stand:
in de tweede helft van 1917.
De première van het geheel had in
1920 in het Nationaal Theater te Praag
plaats: bij die gelegenheid had Otakar
Ostrcil de muzikale leiding.
Gedroomde uitstapjes
Wie is mijnheer Matej Broucek
Een Praags huiseigenaar, die houdt van
veel bier en veel praten, een smulpaap
en geboren luiaard, die op een nacht
lichtelijk aangeschoten van zijn stam
kroeg naar zijn huis gaat. In een
steegje bij het slot klautert hij over de
muur, arriveert in de kasteeltuin, waai
de droom hem in een andere wereld
binnenleidt. Als hij meent te ontwaken,
blijkt hij op de maan te zijn gearri
veerd, waar hij wezens ontmoet, die
hem allemaal aan Praagse bekenden
herinneren.
Deze zijn ontzet over de ruwe taal, die
de nieuw aangekomene uitslaat, wat
niet verhindert, dat Broucek onmiddel
lijk op Aetherea, een vrolijk en char
mant maan vrouwtje, verliefd wordt: ze
Leos Janacek.
Tweede avontuur
Het tweede deel brengt het tweede
avontuur van Mijnheer Broucek. Van
het café naar huis terugkerend struikelt
hij, waardoor hij in een museum terecht
komt. Het toneel verandert en Broucek
verbaast zich over het slechte plaveisel
van het oude Praag uit de vijftiende
eeuw, juist daags voor de gedenk
waardige slag op de Vitkov. Overal
spreekt men over oorlog, in de verte
klinken de gezangen van.de Hussieten
en men eist van Broucek, dat hij mede
tegen koning Sigismund ten strijde
trekt.
Dit alles begrijpt hij eerst in de woning
van zijn collega de huiseigenaar
Domsik, die tot zijn grote verrassing en
niet minder groot leedwezen plotseling
eveneens ten tonele verschijnt. Wan
neer Broucek zijn mening over de
situatie, waarin hij geraakt is, wil
geven, zegt hij, wel heel weinig pa
triottisch:
„Sigismund hier, Sigismund daar, voor
mij is het allemaal hetzelfde, ik wil
niet vechten, mij heeft toch niemand
iets gedaan!"
Hij wenst niet mee te vechten, doch
Zizka's soldaten geven hem, nolens
volens, een hellebaard, maar Broi
roept, rillend van angst tëgeij één troep.
Scene uit „De Uitstapjes van Mijnheer Broucek" in de opvoering van de Nationale Opera te I
te zien zal zijn tijdens het korpende Holland Festival.
Na de overwinning wordt hij uit straf
voor zijn lafheid tot de vuurdood in
een vat veroordeeld. Maar de bran
dende houtstapel verandert in het
verlichte venster van zijn stamkroeg.
De kastelein vindt Broucek slapend in
het vat en gelooft niets van het merk
waardige avontuur, dat de heer huis
eigenaar hem vertelt.
Satire
Een vrolijk verhaal zal men geneigd
zijn op te merken. Maar een negen
jarige werkzaamheid alleen reeds wijst
erop hoe ernstig Janacek het gegeven
nam. Hij had maar één angst, dat men
„Broucek" als een komische opera zou
beschouwen.
Zijn scherpe en ruwe muziek bedoelde
hij als een satire op de kleine, be
krompen burger: de humor behoefde
niet te ontbreken, hij mocht echter niet
overwegen.
Voor de rest vertoont de muziek
typische Janacektrekken: ze is stekelig
en altijd ietwat wonderlijkover-
d rij ven we, wanneer we schrijven, dat
deze satire beëindigd in de tijd van
de Russische oktoberrevolutie! be
hoort tot het beste wat de meester ooit
geschapen heeft?
.Kinderrijmpjes"
Een ander facet van Janaceks kunste
naarschap: de „Kinderrijmpjes", waarin
men wellicht beter, wat meer direct,
kon vertrouwd raken met zijn op
vattingen over de verhouding „toon en
woord".
Daarover heeft hij uiterst merkwaar
dige dingen geschreven, getuige-
„De grens tussen het zingen van de
mens en de door hem gesproken taal
is een beweeglijke niet slechts hel
rngen, maar ook fhet gesproken
kruisvaarders wóórd bergt conform de wijze (van
expressie in' dfitelbarë variaties éerï
zekere melodiek, die men kan noteren.
De menselijke spraak is daardoor niet
slechts ritmisch, maar in haar ver
schillende tonen ook melodisch vast te
leggen".
Uitspraak, waarvan men de waarde tot
zich moet laten doordringen, wil men
Janaceks melos op de juiste waarde
benaderen. Elders zegt hij het nog
duidelijker:
„In de tijd, dat ik met „Jenufa" doende
was, luisterde ik intens naar ge
sprekken van voorbijgangers, ik lette
op hun gezichtsuitdrukking, hun be
weging, prentte me het milieu, waar de
woorden gesproken werden, in: de tijd.
het licht, de schemering, de koude, de
warmte. Dat alles vond ik in de ge
noteerde melodie weerspiegeld Hoe
veel variaties van het spraakmotief
van één en hetzelfde xooord ben ik
daarin tegengekomen Hier was het
licht en buigzaam, elders hard en ste
kelig. Maar daarachter voelde ik iets.
dat nog veel dieper ging: achter deze
taalmelodiek ontwaarde ik tal van
innerlijke, heimelijke feiten. Ik hoorde
er droefenis in, plotselinge vreugde,
vastbeslotenheid, twijfel en nog zoveel
meer kortom: in deze melodiek
kwamen voor mij tal van „psychische
momenten" naar boven
Ziehier een sleutel, e
sleutel, die u toegang verschaft tot het
wezenlijke van Janaceks melodiek. Ook
tot de Kinderrijmpjes Rikadla
die tussen 19251927 hun definitieve
gestalte hebben gekregen: negentien
liederen, gedacht voor negen stemmen
twee sopranen, twee alten, drie
tenoren, twee bassen geassisteerd
door piano, piccolo, twee fluiten, twee
fagotten, contrafagot, contrabas, oca
rina en kindertrommel.
Kraait inspireerde
Hoe is de componist in de laatste pe
riode van leven tot deze zo bijzondere,
scheppende daad gekomen? Daar be
stonden tal van aanleidingen voor:
uiterlijke en innerlijke.
Feit is, dat de directe inspiratie hem
wederom geschonken werd door zijn
lijfblad de Lidovc Noviny: wederom,
want ook bij de opera „Het sluwe
vosje" had deze krant op zijn schep
pingsdrang bevruchtend gewerkt.
In dit geval waren het versjes in het
kinderbijvoegsel, waarbij tekeningen
van Lada, Sckora en Hala, die hem
bijzonder enthousiast gemaakt hadden.
Versjes, waarin de taal van grote en
kleine mensen was vastgelegd, vol met
woordspelingen en vernuftige rijmen.
Versjes, die allerminst diepzinnig
wensten te zijn, geen spoor van han
deling bevatten: alleen maar grappig
en speciaal bedoeld voor kinderen.
Een voorbeeld ervan, met illustratie?
VII Pestkop Frans speelt op de bas
bij de koe en op het vat bier.
De koe luistert, slaat haar staartje,
Frans die is haar kameraadje.
Dit alles op muziek, slechts vrolijkheid
beogenddoch hiermee legde hij
zich een bloedig-ernstige taak op. Hu
mor in de muziek? Dat probleem hield
Janacek ook in deze levensfaze sterk
bezig, getuige een artikel in de hem
geliefde krant van 8 november 1923:
Met de grootste willekeur heeft men
zijn krachten misbruikt, wanneer het
vrolijkheid in de muziek gold. Maar
Arnold Schönberg heeft zich in zijn
Serenade Op. 24 slechts aan het tjin-
gelen van mandolines en cithers, Louis
Gruenbêrg in The Daniel Jazz aan
trompetten en slagw'prk gehóuden
daarom 'ruiken hun werken naar de
kroeg, de vroliykheid werd "ér1, 'ziek
van Deze muziek wil lachen, maar
met dit lachen kan men niet tot lachen
dwingen. Men vindt er nóch scherts of
satire, nóch humor of jovialiteit in
en aan vrolijke muziek bestaat juist
zo'n behoefte!"
Dit lezend kan men begrijpen, dat het
wordingsproces van de Kinderrijmpjes
van lange duur is geweest, dat het
scheppen van deze zo bijzondere mu
ziek, „van en voor kinderen" voor hem
een probleem werd met de nodige zorg
en moeite opgelost.
Zijn deze Kinderrijmpjes enig in hun
soort? Als men denkt aan wat Haydn,
Schumann, Debussy, Stravinsky, Hin-
demith en vooral niet te vergeten
Moessorgsky op dit gebied gepresteerd
hebben, is men geneigd te zeggen: neen.
Wanneer men echter ervaart, op welke
manier de componist de kinderziel be
nadert, zich daax-mee als het ware ver
eenzelvigend, dan kan men Rikadla
alleen maar vergelijken met de hom
mage door Moessorgsky aan het kind
gebracht.
Doch de humor van Janacek is en blijft
zijn volstrekt geestelijk eigendom, wat
men ook in de instrumentatie kan er
varen; zo, wanneer de contrabas met
de klarinet optreedt we bedoelen
„Pestkop Frans speelt op de bas hier
En de ocarina, dat volksinstrument bij
uitnemendheid? Reeds in de inleiding
kondigt hij aan, wat hij doen wil
heksenkunsten bedrijven, die hij in
„Toverij" in praktijk brengt. Het on
heilspellend geluid van de uil hoort ge
in zijn klank.
Die Kinderrijmpjes: ge zoudt ze eigen
lijk moeten kunnen zien en horen tege
lijk. Met de tekeningen van Lada,
Sckora en Hala, de viienden van de
componist.
Glagoldtisohe mis
„Ik ivü de mensen tonen, hoe men zich
met de goede God onderhoudt Ik
wil hierin het geloof aan de zekerheid
JANACEK-
AGENDA
IS Juni, Rotterdam, Rotterdams Phfl-
harmonisch Orkest o.l.v. Istvan
18 juni, Rotterdam, Residentie-Or
kest o.l.v. Hiroyukl Iwakl:
20 Juni, Amsterdam, Concertgebouw-
Orkest en Toonkunst o.l.v. Colln
26 juni, Amsterdam, Concertgebouw
orkest o.l.v. Bernard Haltlnk:
Slnfonletta.
*7 juni. Amsterdam. Amsterdams
Phllharmonlsch Orkest o.l.v. An-
Dansen uit LachUe.
Juli, Amsterdam, Radio Filhar
monisch Orkest en Groot Om
roepkoor o.l.v. Karei Ancerl:
Glagolitlsche mis.
7 Juli, Amsterdam, Tallch Kwartet:
Strijkkwartetten nrs. 1 en 2.
N.b. In deze agenda vermelden we
JANACEK-
DISC0THEEK
0 Supraphon
„I.X. 1905" Josel Palenlcek, plano
Bartok: Sonate voor 2 plano's
en slagwerk.
0 Supraphon 50380
Tsjechisch* Ph^harmonlsch Or
kest o.l.v. Karei Ancerl.
Supraphon 50680
Hel eeuwige evangelie
Na Solanl Cartak Valer
unser Gott, erbarme dlch
unser. Met o.a. Beno Blachut en
Dalibor Jedllcka.
Tsjechisch Phllharmonlsch Koor
0 Suprahon 50531/33
De uitstapjes van Mijnheer
Broucek.
Nationale Opera, Praag o.l.v.
Tattermuschova, Karei Berma,
Beno Blachut. Milan Karplsek en
0 Supraphon 50894
Dansen uit Lachijc.
Speelmanskind Jaloezie
Blanlk Ballade.
Staats Philharmonhich Orkest,
0 Supraphon 50519
Glagolitlsche mis.
Domaninska, Soukupova, Blachut,
Makers. Tsjechisch Phllharmo-
Grand Prlx du Dlsque.
iuUkkwarletten nrs. 1 en 2.
Janacek Kwartet.
Grand Prlx du Dlsque.
N.b. In deze discotheek vermelden
we de uitvoerders: velen van hen
optredend In Holland Festival 1970.
vah de.natie vastleggen, niet gebaseerth
op religie, doch op zedelijkheid, on
kracht, waarbij'Gód als getuige worat
opgeroepen".
Dat schreef Janacek, toen hij doende
was met de Mse Glagolskaja, de Fees
telijke Mis, de Missa Solemnis, één van
zijn allerlaatste werken, in 'het jaar
vóór zijn dood (1928) voltooid.
De Moravische meester steunde daarbij
op de oude kex-kelijk-Slavische tekst,
dus een taal, die in onze tijd ook voor
de Slaviërs nauwelijks meer verstaan
baar is, waarin Cyrillus en Methodius,
uit Bulgarije komend aan hun stam
broeders het evangelie hadden ver
kondigd.
Een dode taal dus, als het Grieks, als
het Latijn, en evenals deze nog wel in
de oosterse liturgie gebruikt. Doch een
kerkelijk werk kan men deze Fees
telijke Mis bepaald niet noemen.
Janacek zelf wenste dit ook allerminsl,
getuige zijn reactie op een criticus, die
gesproken had over een mis van een
„gelovige grijsaard".
Zaden staree, zaden verici" noch
gelovig, noch grijsaard antwoordde
hij daarop.
Eerder kan men het eens zijn met de
Tsjechische musicoloog Jaroslav Seda,
die in deze Feestelijke Mis voor soli,
gemengd koor, orkest en orgel een pan
theïstische verheerlijking van het leven,
ziet en van al het grote en sterke, dat
zich daarin bevindt, een hymne van
het geloof aan de mens.
Een droom tenslotte, die de tweeën -
zeventigjarige Leos Janacek het
schoonste, waarvan hij op dat moment
vo{ was en bezeten! heeft ge
schonken.
Vermelden we ten slotte in deze be
schouwing Theo van der Bijl, die als
eerste in Nederland deze Mse Glagols
kaja bekend maakte: als dirigent van
de R.-K. Oratorium vereniging in het
Amsterdamse Concertgebouw op 3 ja
nuari 1930.
„Wat weten wij? Wie zijn wij? Reizi
gers in een woestijn. En God ver
schijnt ons als een lala morgana: je
denkt hem te vinden, .ie ziet hem
duidelijk, jc gaat naar hem toe; maar
hij is steeds verder, cn verder weg.
Elders. Onbereikbaar. Maar hij IS cr.
Zoals de oase er is. Overal! Er-
Dit zijn de slotregels van .Wacht niet
op de morgen", de jongste roman van
Maria Rosseels, verschenen bij de Uit
geverij Contact, te Amsterdam. En
deze slotregels vormen een geestelijke
samenvatting zowel van het uitwendi
ge als het inwendige verhaal van het
boek. Merkwaardig genoeg zijn de
slotregels haast dezelfde als van de
roman, die Maria Rosseels aan „Wacht
niet op de morgen" heeft laten voor
afgaan, namelijk „Dood van een non".
Tussen de verschijning van de twee
romans liggen ongeveer tien jaren: in
de problematiek is geen verandering
Nieuwe
roman
van
Maria
Rosseels
gekomen. De regels uit „Dood van een
non" luiden: „Ik ken u niet, maar Gij
zijt mijn levensadem. Ik ken U niet,
maar ik heb U gezocht langs vele
wegen, meer in de duisternis dan in
het licht. Ik ken U niet, maar ik heb
U lief. En ik zie uit naar Uw komst,
méér dan de wachters naar de mor
gen Daarom vraag ik: eer ik sterf
geef me, al mocht het ook slechts
eenmaal zijn..." In een naschrift
niet van de hand van de ikfiguur
wordt de afgebroken zin aangevuld;
vervolg en slot waren „woorden van
Henriëtte Roland Holst, die (de ik
figuur) tot de hare had gemaakt".
Deze woorden zijn uit de versregels:
„eer ik sterf
Keef me. al mocht het slechts éénmaal zijn
mij te zonnen in de glans van uw aanschijn.
Doorscheur 't gezicht ener Alomme
Tegenwoordigheid
eenmaal voor mij 't weefsel van ruimte
Maar zo ik dit beleven niet waardig ben.
laat dan aan d'overzij der diepe wateren,
mijn wezen, als een pijl gericht,
toevliegen recht op uw OnmeetUJk Licht."
Subtiele verschillen
De indruk wordt gewekt, alsof we met
vrijwel identieke gedachten te maken
hebben, maar er zijn zeer subtiele
verschillen. De woorden van Henriëtt.e
Roland Holst geven uitdrukking aan
een heimwee, dat gedrenkt is in ver
standsmystiek. De slotwoorden uit
„Dood van een non" geven uiting aan
de onveiwulbaarheid van het liefheb
ben, een liefhebben dat gedrenkt is in
een gevoelsmystiek.
In de slotwoorden van „Wacht niet op
de morgen" zijn heimwee en het besef
van de onvervulbaarheid van het lief
hebben in elkander overgevloeid. Dit
overvloeien resulteert niet in een
drang tot welke mystiek ook, geen
verstands- en geen gevoelsmystiek.
Het resulteert slechts in gelatenheid.
In een bezonken aanvaarding van het
eigen bestaan, als een onontwarbaar
raadsel. Wie vrede neemt met de on
oplosbaarheid van het raadsel, krijgt
vrede met zichzelf. Méér zoeken dan
deze vrede is wat de Grieken hubris
noemden: de overmoedige uitdaging
van het Eeuwig Onbekende. Een uit
daging die altijd gestraft wordt. Er is
nog een subtiel verschil. In ,,Dood van
een non" wordt het goddelijke steeds
in hoofdletters aangeroepen: de al-
stand wordt ex-kend. In „Wacht niet op
de morgen" worden aan het eeuwig on
bekende geen hoofdletters meer be
steed: het hoort tot de eigen kring
van het menselijke leven, het is er
mee vergroeid, zo het al niet door elk
menselijk individu telkens opnieuw
geschapen wordt.
Geestelijke evolutie
In dit verschil tekent zich iets af van
de geestelijke evolutie in de tien ja
ren, die er liggen tussen het verschij-
.Wacht niet op de morgen". Er is
stex-ker nadruk komen te liggen op
het eigen menselijke aandeel in het
x-eligieuze: godsdienst wordt eerder
gezien als een zoeken vanuit de onbe-
vx-edigdheid van het menselijke, dan
als een grijpen van dat menselijke
door de (onduldbare) bevredigheid vnn
het oneindige. Het goddelijke is men
selijk geworden. Daardoor wordt zijn
zekerheid ondergraven, worden alle
afstanden teniet gedaan. Omdat deze
vex-menselijking van het goddelijke
tegenwoordig sterk op de vdorgi'ond is
geschoven, zijn we geneigd om te
denken dat het een typische evolutie
van onze tijd is. Maria Rosseeli heeft
het verhaal van „Wacht niet op de
morgen" gesitueex'd in het koninkrijk
Jeruzalem, tegen de tijd dat dit ten
dode was opgeschreven: de laatste
helft van de 12e eeuw. Zij geeft nog
een (vluchtige) beschrijving van de
slag bij Hattin in 1187, toen het leger
van de Latijnse christenen door Sala-
din werd verslagert, waarna hij Jeru
zalem kon binnentrekken.
Geen „historische roman"
Deze situering in plaats en tijd is niet
gekozen voor het schrijven van een
„historische roman": de loop van de
gebeurtenissen heeft ternauwernood
de belangstelling var de schrijfster
gehad. Wat haar vooral heeft geboeid
en dat is juist van belang in
verband met' de omstandigheden van
het ogenblik is de confx'ontatie van
het christelijke absolutistische geloof
met de twijfelzucht van de individuele
mens. Een confrontatie die juist zo
bizar en wanhopig stemmend is, om
dat de twijfelzucht voortvloeit uit de
relativering van het menselijke door
het geloofsabsolutisme. De confrontatie
is onoplosbaar; zij is identiek aan het
x-aadsel dat een mens voor zichzelf is.
Vrijwel de gehele geschiedenis van
het christendom door treedt in dit of
dat verschijnsel, deze of gene figuur
of groep de confrontatie naar voren.
Zij is, veel meer dan de heiligheid,
het menselijke gezicht van het ge
loof.
Geloofscanfrontatie
In de door Maria Rosseels gekozen
tijd kreeg de Latijnse christenheid,
door haar contact met de Griekse
christenheid en de muzelmanse cul
tuur- en gedachtenwereld, de realiteit
van de confrontatie lijfelijk te erva
ren. Het was geen toeval dat Palesti
na Oultremer, zoals het door Maria
Rosseels in haar roman wordt ge
noemd een bron van aantrekkings
kracht ging vormen voor verlichte
christelijke geesten, idealisten, geloofs-
profiteurs, avonturiers en dissidenten.
Omdat het als staat, als ideaal en als
christelijk spiegelbeeld van de islami
tische gelovigheid een concrete reali
sering was van de geloofsconfx-ontatie,
die in Europa nog de wegen moest
zoeken van een voorzichtige filosofie,
van mystieke overgave, van dweep
zucht, van ketterij. Maria Rosseels
heeft gepoogd om al deze uiteenlopen
de verschijnselen en tendenzen te
vangen in menselijke gedaanten. Tot
zeer grote hoogte is zij daar ook in
geslaagd. Om die reden kun je haar
boek lezen als een oud verhaal over
dingen, die in de sfeer van onze men
selijke religiositeit ert spiritualiteit
onveranderlijk acuut zullen blijven.