SERGEANT
MEIJER
BLAUWE VOGELS GAAN DE LUCHT IN
Vriendschap en vreugde in het
helpen van elkaar
werd slachtoffer
van chaos en paniek
Het treurspel van een deserteur
ZATERDAG 9 MEI 1970
DEN HAAG Over mensen in de oorlog wordt
meestal in het meervoud geschreven en gesproken.
De lotgevallen van de enkeling, hoe schrijnend
ook, gaan meestal onder in die van de massa. Sol
daten, burgers, krijgsgevangenen, gedeporteerden,
gevallenen of ter dood gebrachten: het zijn er zo
veel, dat alleen in de kleine kring der directe
nabestaanden belangstelling voor hun individuele
lijdensweg bestaat. Sergeant Johan Christiaan
Meijer van de 19e compagnie pantserafweergeschut
maakt, dertig jaar na zijn dood in een Doorns
dennenbos, een uitzondering op die regel.
Van de 2067 in de meidagen
van 1940 omgekomen Neder
landse militairen is hij de enige
op grond van een krijgsraad-
vonnis gefusilleerde. In het pas
verschenen derde deel van dr.
De Jongs oorlogsgeschiedenis
van het koninkrijk blijft hij nog
anoniem net als in de voetnoten
van de officiële beschrijving der
krijgsverrichtingen. Zijn geval
was drie jaar geleden onder
werp van een verhandeling over
de rechtskundige kanten van de
krijgsraadbehandeling in het
Nederlands Juristenblad.
De vlak voor de voltooiing van
zijn boek overleden journalist.
J. F. A. Boer heeft van de onge
lukkige sergeant in zijn „De
zaak van sergeant Meijer" geen
held, maar een mens gemaakt.
Dank zij de gesprekken die hij
voerde met meer dan vijftig
rechtstreeks of zijdelings bij de
gebeurtenissen van 11 en 12
mei 1940 betrokkenen weten
wij nu wat voor type Chris
Meijer moet zijn geweest, hoe
zijn desertie zich heeft toege
dragen, hoe hij het „afschrik
wekkende voorbeeld" werd
waaraan een paniekerige gene
raal juist behoefte had en hoe
hij gelaten zijn doodvonnis on
derging. De schrijver plaatst
zijn details bovendien zo doel*
treffend dat we tevens een be
trouwbare schets krijgen van
het leven van de kleine burgerij
in het vooroorlogse Nederland,
van de militaire verhoudingen
en vooral van de beschamende
strijd om de Grebbelinie.
Grote delen van het Nederland
se leger zijn voor de Duitsers op
de loop gegaan nog voordat er
een schot was gelost, laat staan
dat er teruggeschoten werd.
Mentaal was de Nederlander
nog minder tegen de moderne
oorlog bestand dan materieel.
Het één hing natuurlijk met het
ander samen. Het gebrek aan
luchtmacht, zowel voor de ver
kenning als voor de bescher
ming, en de afwezigheid van
technisch betrouwbare commu
nicatiemiddelen vormden de
hoofdoorzaken van de onzeker
heid waarin de bevelvoering
verkeerde.
Gedemoraliseerd
Nadat sergeant Meijer met zijn
mannen op de noordhelling van
de Grebbeberg op de ochtend
van de elfde mei drieënhalf uur
onder intensief, maar niet cata
strofaal granaatvuur had gele
hij
Vesting Holland, waarheen hij
zich begaf, had hij geen vast
doel voor ogen. Dat zijn halve
sectie zich tenslotte in de kazer
ne van Nieuwersluis meldde,
was slechts te danken aan de
waakzaamheid van plaatselijke
De veroordeling tot de kogel
behoeft onder de gegeven om
standigheden niet te verbazen.
Achteraf kan men relativeren
dat in verhouding tot de massa
le deserties die zijn voorgeko-
ÜÜV,
„Den Vaderlandt Ghetrouwe", maar de naam Johan Christiaan Meijer werd uit het ge
denkteken bij de Grebbeberg gebeiteld. Zijn graf is sinds kort steeds met bloemen bedekt.
schappen dermate gedemorali
seerd dat zij hun stelling heb
ben verlaten. Hierbij zijn een
paar dingen belangrijker dan
Boer tot uitdrukking brengt. In
de eerste plaats handelde Meij
er op eigen houtje, zonder enig
overleg zelfs niet met de com
mandant van het andere onder
zijn bevel staande stuk afweer
geschut. In de tweede plaats
blijkt niet dat hij enige serieuze
pogingen heeft gedaan op korte
termijn een andere plaats in de
verdedigingslinie aan de Greb
beberg te betrekken. Ook in de
AUTEUR
J. F. A. BOER
HEEFT VAN
GREBBESTRIJDER
WEER
MENS GEMAAKT
men, de stuurloosheid van de
bevelvoering en de mentale ont
reddering van de bevolking de
straf tegen die ene sergeant te
zwaar is uitgevallen. Waarbij
bovendien in aanmerking moet
worden genomen dat het om
een jongeman van 23 jaar ging,
die met zulke zware verant
woordelijkheden was belast.
Het is trouwens zeer de vraag
of Meijer op latere leeftijd die
wel had kunnen dragen. Uit het
boek van Boer komt hij naar
voren als een jongen met meer
branie dan brein. Dat was de
Nederlandse belastingbetaler al
een keer op een kapotgereden
kostbaar kanon komen te staan.
Maar het vooroorlogse beroeps
kader hield wel van dat type:
het redeneerde niet zoveel en
paste redelijk wel in de discipli
ne. Vergeleken met de heffe
van de Nederlandse dienstplich
tigen vormde dit soort figuren
h-et puikje van de landmacht,
althans in vredestijd. In de oor
log zou het nog op andere ka
raktereigenschappen aanko-
In de schaduw
Het komt ons voor dat Boer,
wellicht uit sympathie voor zijn
hoofdfiguur, dit aspect wat te
veel in de schaduw laat. Dat
Chris Meijer bij zijn manschap
pen getapt was. ligt voor de
hand: ze waren even jong, on
bezonnen en primair reagerend
als hij. Dat laatste is Meijers
ongeluk geworden. Hij doorzag
nu eenmaal de consequenties
van zijn besluit niet zo goed.
Het noodlot wilde dat hij in de
lopende band van de oorlogsma
chine belandde juist op het
ogenblik dat een dolgedraaide
generaal een afschrikwekkend
voorbeeld nodig had. Onder de
gegeven oorlogsomstandigheden
behoeft het eveneens, ook nu
niet, opzien te baren dat de
procesvoering slechts aan mini
male eisen voldeed, maar zij
bleef nog binnen de begrenzin
gen van de wet. Zo kon een
menselijk treurspel ontstaan
slechts verliezers waren. Ser
geant Meijer steeg in zijn laatste
uren boven zichzelf uit. De be
schrijving van zijn einde wekt
ontroering. De journalist J. F.
A. Boer heeft de Nederlandse
oorlogslitteratuur verrijkt met
een monografie welke door haar
koele, maar overtuigende docu
mentatie en de doeltreffende
rangschikking ervan een voor
beeld van eigentijdse geschied
schrijving kan worden ge
noemd.
JOOP BARTMAN
Mejuffrouw E. Bosgoed wordt niet heet of koud als de aalmoezenier
bij haar komt met gekke ideeën. „We gaan vliegen", zei hij en zij ging
aan het werk.
DEVENTER 23 mei wordt een
vreugdevolle dag voor naar schatting
een miljoen Nederlandse jongens en
meisjes in de leeftijd van 1 tot 17
jaar. Via radio en televisie kunnen *U
meedoen aan een gigantisch knobbel-
spel in het kader van „zestig jaar pad
vinderij". De leden van de vier pad-
vindersorganisatics. te weten het Ne
derlands Padvindsters Gilde, de Katho
lieke verkenners, de Nederlandse Pad
vinders en de R.-K. Gidsenbeweging
gaan lepeltjes verkopen. Zij krijgen
bij elk lepeltje een formulier, dat een
meter groot is en waarop opdrachten
staan. Met dit formulier kunnen zq
teams vormen. Gezamenlijk luisteren
zü naar de radio en kijken naar de
televisie. Als ze opdrachten en vrageh
feilloos behandeld hebben maken zij
kans op een prijs, die onder meer be
staat uit een vliegtocht, een fiets, foto
toestel. tent en noem maar op.
Vliegen gaan op 23 mei ook de leden
van de Blauwe Vogelpostgroepen van
de Nederlandse Gidsenbeweging. Zij
houden hun eerste lustrum en komen
uit alle delen van Nederland, behalve
Groningen, Friesland en Zeeland naar
Deelen om per auto naar de jeugdher
berg Alteveer bij Arnhem te vertrek
ken, waar zij tot zondag samenblijven
om dan weer welgemoed en vol enthou
siasme terug te keren naar hun woon
plaatsen.
Gehandicapt
„U hoeft niet te vragen wat dit voor
een organisatie geweest is", vertelde ons
mej. E. Bosgoed te'Deventer, in pad-
vindsterskringen bekend als „Marlou
Blauwe Vogels zijn en dat voor de
goede orde padvindsters zoals uw
dochtertje. Alleen het zijn „andere
padvindsters", omdat het lot of zo
u wilt het noodlot gewild heeft, dat
ze „anders" zijn dan andere kinderen.
Zij zijn door hun „anders" zijn in het
nadeel bij hun leeftijdgenoten. Ze zijn,
om het in gangbare taal te zeggen:
gehandicapt.
En juist tegen dat woord tekent mej.
Bosgoed bezwaar aan. Een bezwaar,
dat al vijf jaar door de Gidsenbeweging
gemaakt wordt. Die kinderen namelijk
zijn tot grootse dingen in staat, tot meer
dan men aanvankelijk denkt, mits....
ze begeleid worden door mensen die
een grote liefde, een enorme hoeveel
heid geduld en begrip hebben voor die
meisjes. Een van die mensen is mej.
Bosgoed. Een paar jaar geleden kwam
zij door een toeval het was in Lour-
des, waarheen zij gegaan was als bege
leidster van enkele zieken in con
tact met de Blauwe Vogels. Ze wist van
het bestaan, maar niet van het werk.
Ze werd ertoe aangetrokken. Padvind-
stersleidster als zij al jaren was, dis
trictscommissaris zelfs, had ze het
„horen noemen", maar was eraan
voorbijgegaan.
De Blauwe Vogels trokken haar aan
en zij vond er een stuk levensvervul
ling in. Ze kwam in de landelijke
commissie en werd er een van de
stimulerende krachten van.
Het zal nu anderhalf jaar geleden zijn
dat in de landelijke commissie, waarin
de padvindersorganisaties samenwer
ken, kortweg „Scouting Nederland"
genoemd het plan ter sprake kwam
„ook voor de Blauwe Vogels en BE-
verkenners iets te gaan doen in het
jubileumjaar".
Een vliegtocht werd geopperd, maar
na serieuze bestudering, weggewuifd.
„Onuitvoerbaar" was de mening van
de commissieleden.
Mej. Bosgoed hoorde het van haar
landelijk presidente. Ze vergaderden
daarna als Gidsen-Blauwe Vogelcom-
missie over het eerste lustrum. Er
moest een programma komen.
„We hebben in totaal 210 leden over
het land. Zij zijn samengebracht in
correspondentiegroepen. Er worden
dus geen bijeenkomsten gehouden,
behalve door de twee mternaatsgroe-
pen die we hebben maar de leden
hebben schriftelijk een zeer hecht
contact. Ze werken in hun eigen tem
po de opdrachten en spelen uit. Een
maal per jaar gaan we samen op
kamp, wat een belevenis is voor ons
zowel als voor de kinderen, en we
houden 5 tot 6 weekeinden, vaak pro-
vinoiegewijs. Voor de lustrumviering
evenwel wilden we iets speciaals
doen", vertelt ze.
Wilde plannen
Op de vergadering van anderhalf jaar
geleden kwam ook de aalmoezenier A.
G. Röhling binnen. „Hij is de man van
de wild* plannen", zegt mej. Bos
goed.
„Als we nu eens met hen gingen
vliegen?", zei hij. Voor de goede ordei
in het dagelijks leven is hij aalmoeze
nier bij de Koninklijke Luchtmacht.
„We deelden hem mede dat de lande
lijke commissie het als onuitvoerbaar
had afgewezen, omdat we dat idee
ook al geopperd hadden. „Kom nou",
zei hij. ..wat niet kan ^is nog nooit
gebeurd. En dit kan, dus gaan we
„Goed", zei mej. Bosgoed, die ook niet
heet of koud wordt als je met gekke
ideeën bij haar komt. „Dan gaan we
vliegen". Ze toog dus aan het werk
om het programma samen te stellen.
De aalmoezenier ging ook aan de slag.
Hij had' contacten met vliegers. Die
hadden weer contacten met de Konink
lijke Nederlandse Vereniging voor de
Luchtvaart. Daarin zitten sportvlie
gers verenigd. Via zijn „eigen wapen",
legde hij contact met de Koninklijke
Luchtmacht, en de basiscommandan
ten waren „in".
Er is ook contact met de Lionsclubs, de
serviceorganisaties die heel veel doen
voor de mens en de jeugd die anders
is. Er ging een voorzichtig briefje uit.
De militaire bezetting van verschillen
de vliegvelden werd benaderd en de
den ook mee. Autobezitters werden
aangeschreven en waren enthousiast,
en de leden van de Postgroepen? „De
reacties zijn geweldig. Zij gaan vlie
gen. Er gaat heel weinig leiding mee,
niet meer dan strikt noodzakelijk. We
zullen tussen tien en half één op
Deelen aankomen".
Het klinkt allemaal simpel. Met de
auto gaan de deelnemers naar de
vliegvelden Twente, Teuge, Zestienho
ven, Eindhoven. Daar zullen bij elkaar
veertig vliegmachines, kleine en gro
tere, staan om de levendige en enthou
siaste lading een plaats te geven. Dan
wordt er gezwaaid en gezongen: „Wij
moeten u groeten" en gaan de blauwe
vogels echt vliegen.
Op het vuistje
In Deelen staat de grondploeg klaar.
De voorlichtingsman van de Konink
lijke Luchtmacht zal met assistentie
van de militairen en padvindsters zor
gen voor een „welkom op het vuistje".
Dat is een hapje en een drankje.
„Wie het eerst aankomt gaat ook het
eerst naar Alteveer. De Lionsclubs
Apeldoorn, Arnhem en Eerbeek zor
gen voor het vervoer", zegt mej. Bos
goed, want ze weet zeker dat het voor
elkaar komt.
In de Jeugdherberg zal Car la Flink en
haar gezelschap een „Tienerparty"
houden, waaraan alle padvindsters
deel kunnen nemen. De Cannenburger
Boerendansers zullen er zijn en er
wordt echt Gelders „gekoffietafeld".
We vroegen mej. Bosgoed onder
wijzeres aan een lagere school of ze
het wel verantwoord vond.
„Wat verantwoord? Kom nou. Natuur
lijk. Waarom zou het niet verantwoord
zijn. Omdat deze padvindsters moeilijk
lopen kunnen of in een wagentje ver
voerd worden omdat het lopen hen on
mogelijk is? Het zijn gewone meisjes.
We hebben dat ook gehoord toen we
naar Giethoorn geweest zijn met de
hele bubs. De bruggetjes waren soms
zo smal dat we er met de stoelen niet
overheen konden. Nou dan pakken de
leidsters en draafsters de meisjes uit de
stoelen, brengen hen naar de andere
kant, zetten hen neer, halen de stoel op,
tillen die over de smalle brug, en poten
daarna het meisje weer in haar stoel.
Waarom niet?
Padvindsters hebben in hun spelregels,
en hun „wet" staan elkaar en iedereen
te helpen waar z|j kunnen. Hier wordt
dat tastbaar", zegt mej. Bosgoed vol
vuur. Ze vertelt van de staaltjes vriend
schap en vreugde die zü al menig jaar
meemaakte op de weekeinden en tjj-
Ze kan uren praten en doet dat ook,
bewogen als zij is met haar postgroep-
leden. Ze raakt niet uitgepraat over het
leidiijgprobleem waarmee men kampt
zelfs bij de Blauwe Vogels. Ze vertelt
over de veranderingen in de padvinderij
en ook in de opvatting. „We zijn als
Gidsenbeweging van oorsprong rooms-
katholiek. De neutrale organisatie heet
het Padvinders Gilde. We hebben raak
vlakken. En bij de Blauwe Vogels komen
die tot uitdrukking. Onze leiding, ja,
die is wat je zou kunnen noemen „ge
sloten" en dus rooms-katholiek. Maar
onze leden? Het zijn echt „vogels van
diverse pluimage".
Als in Twenthe of in Brabant een meis
je zit dat, noem het nu maar, gehandi
capt is, dan is zij een uitgesproken lid
voor onze Blauwe-Vogelgroepen. Ze
komt eruit, komt in contact met andere
meisjes die in dezelfde of bijna dezelfde
omstandigheden verkeren. Ze heeft
haar kampen, leert er veel. Leert ook
hoe zij zichzelf kan helpen. Ze leert
door haar vriendinnen dat ze tot veel
meer in staat is dan ze dacht, omdat
ze thuis of waar dan ook de kans
niet krijgt omdat behulpzame handen
ao gauw toeschieten".
Mejuffrouw Bosgoed is een scherp
waarneemster. Ze kent de jeugd en de
maatschappij waarin zij nu een dertig
jaar rondloopt. Ze verwijt ons en
terecht dat we ons te druk maken en
voorbijgaan aan de mens.
„Als deze meisjes zichzelf wassen duurt
dat drie kwartier, terwijl wij het in een
kwartier doen. Als wij een brief schrij
ven hoe vaak doan we dat nog? is
dgt in een kwartier gebeurd. Zij heb
ben er uren voor nodig. Daarom stel
len wij van de Blauwe Vogelcommissia
die briefjes van onze leden op zo'n
hoge prijs, omdat we weten hoeveel tijd
zij ervoor nodig hadden die woorden op
papier te zetten. We kennen de meisjes
namelijk weet u. Als wij contact hebben
willen, nemen we de telefoon. Zij tele
foneren ook, maar het draaien duurt
langer. We hebben voor hen geen tijd.
We willen vlug, vlug. En vtyig is ietf
dat je met deze meisjes moet vergeten".
Mej. Bosgoed dwaalt met haar gedach
ten weg naar kampen en weekeinden,
naar gesprekken, waaruit zij weer
kraoht put om door te gaan.
Stoppen
Dan zegt ze: „Ik heb het plan om er
over enige tijd mee te stoppen. Het
leeftijdsverschil tussen mij en de leden
wordt te groot. De meisjes die we in
de leiding hebben en die het voortref
felijk doen, zijn in staat mijn werfc
over te nemen".
Ze zwijgt weer. Ze weet dat deze mede
deling bü de postgroepen in Nederland
hard zal aankomen. Marlou immers is
een begrip. Een begrip voor plezier,
vreugde, voor opgewektheid, voor ont
spanning door inspanning. Marlou
namelijk is door aalmoezenier Röhling
„besmet". ZU heeft ook gekke ideeën en
invallen. De Blauwe Vogels zullen daar
op 23 mei van overtuigd raken. Drie
entwintig mei als een miljoen kinderen
een machtig feest hebben.
GER DE VRIB9