Stad, zonder muren DE VERBODEN MUZE 0, GOD, MOEDER, WAT HAAT IK DE OORLOG 'Stan Hugh Auden was een van de dertigers, t i de dichters die in de dertiger jaren een wend ren aan de Engelse poëzie. Medestanders van h ren bijvoorbeeld Cecil Day Lewis. Stephen Spen< zelf. oud- universiteiten. Audcn had an het begin af geeft zijn Auden was een tijdje in het onderwijs werkzaam, maar hij besloot al spoedig aioh geheel aan de literatuur te wijden. De dertigers zijn wel eens „pylonen dichters" genoemd. Bij hen zou de moderne techniek en de machine in de plaats komen van de natuur zoals die door de dichters van een vorige periode onder koning George, de Georganes ;r voor de sociale en economische Droblemen. Ze en echter Engels genoeg gebleven om de natuur het Engelse landschap niet geheel te verwaar- >n en Auden spreekt in een van zijn gedichten. pers de hele Hij vindt die onvoldoende, maar beslist niet geheel verwerpelijk. In 1929 ging Auden naai- Duitsland en maakte er kennis met Biecht en de zijnen, die •venals hij zelf de actualiteit had laten meespelen in pijn toneelstukken. Vroeg erkend In 19135 huwde Auden met Erilka Mamn, de dochter van Thomas Mainn. In 1937 kreeg hij nog altijd van een George, namelijk George VI, de koninklijke medaille. Auden had toen als ambulancechauffeur reeds deel genomen aan de burgeroorlog in Spanje. Zijn grote, indrukwekkende gedicht Spain, dat in 1937 vestigde de aandacht op die strijd voor de Auden behoorde tot de verslagenen, in 1939 week hij uit naar de Verenigde Staten, waar hij in 1946 genaturaliseerd werd. In 1956 werd hij voor de tijd van vijf jaar tot professor in de poëzie benoemd aan de universiteit van Oxford. Hij woont in de buurt van New York en zijn vakantie brengt hij vaak in Oostenrijk door, een land dat hem lief is en dat hij herhaaldelijk beschreven heeft. Tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten vond in zijn geest een ommekeer plaats en sindsdien klinkt in zijn poëzie een christelijk besef door. Dit kan men ook nagaan in zijn laatste bundel poëzie die bij Faber and Faber te Londen verscheen. Geleerd dichter Ondanks de populaire toon van sommige van zijn gedichten is Auden een geleerd dichter. Men merkt dit in City Without Walls op iedere bladzijde. Zelfs voor de Engelsman is zijn taal moeilijk en ook deze zal nu en dan gedwongen zijn het woordenboek na te kijken. Hij heeft iets van de bezonnenheid van een Horatius en hij heeft zeer veel van de dichtende professor. Hij is nog altijd geïnteresseerd in de aociaile en economische noden der mensheid, maar hij geniet ook nog altijd en wellicht meer van het leven in huis met de tien personen voor wie men vriendelijk is. De bundel begint met het titelgedicht, dat het toekomstig lot der mensheid tpont en dat toekomstig lot heeft veel van een hel. Uitvoerig wordt deze wereld van de nieuwe, de functionele mens beschreven, zoals de dichter die zag in Mid-Manhattan om drie uur 's morgens, in een droom, zou men zeggen of half wakend uit gesproken. Hij wordt door een scherpe stem onder broken, die hem zijn Schadenfreude met die mensen van de toekomst kwalijk neemt. Dat lijkt de stem van het geweten te zijn. Een derde stem sust hem en maant hem te gaan slapen, dan zal hij bij het ontbijt zich wel beter voelen. Het visioen wordt wel ernstig gemeend, maar het wordt toch op die wijze Gelegenheidsgedicht gedicht of verjaardagsgedicht werkelijk poëzie te maken, zoals hij dat reeds in het begin van zijn loopbaan deed. Wel beschouwd is ieder van zijn gedichten een gelegenheidsgedicht, omdat het bijna steeds naar een aanleiding geschreven wordt. Natuur lijk vallen daar dadelijk de gedichten in opdracht gemaakt onder, maar zelfs de kleine gedichten, de puntdichten of de „marginalia" doen dat. die niet wandelt, geen w(Jn drinkt Dtt gelegenheidsgedicht kan bij hem echter i groeien tot een levens- en wereldbeschouwing die r minder indrukwekkend is, omdat het woord er i (prote xorg en aandacht en zo economisch, zo vt ■eggend mogelijk gebruikt wordt. En het Is misschien vooral terwille van deze onnadenkenden dat het Joods Histo risch Museum te Amsterdam ter gelegen heid van de bevrijding een tentoonstelling heeft ingericht die .,De verboden Muze" heet en gewijd is aan de onderdrukking van de vrije kunstuiting tijdens het Nazi regime in Duitsland en de bezettingsperio de in Nederland. De werken van Heine liggen er in een vitrine. Zij waren van zelfsprekend verboden in het Nazi-Duits- land waar men zich niet bekommerde om alleen bepaalde gerichtheid die parallel 1 de Blut-und-Boden-theorieën van 1 de Rijk óf er, met enige verbuiginj sprankelend verhaal wordt voorgesteld a joodse chanteur. Dc malige fi litgai hg gezocht naar i Wessem over it een knap en linderwaardige i van de toen- dagen mochten lezen. De Verboden Muze is een zeer leerzame tentoonstelling in historisch-politiek en al gemeen humaan opzicht. Zii is samenge steld uit schilderijen, tekeningen, boeken, affiches, foto's. trage tot de bezoeker al meteen bij het binnentre den van de eerste zaal geconfronteerd met een grote wandfoto van een auto-da'fé (boekenverbranding) in mei 1933 toen een medestanders de „Exil-auteursf' werden genoemd. Zo'n boekenverbranding was een symbool: het kwade moest vernietigd wor- Ieder totalitair systeem kent de kracht van het gedrukte vrije woord maar al te goed. Maar een „index" heeft altijd een ave rechtse uitwerking gehad. Ieder van ons wilde dan wel eens weten wat er nu eigenlijk voor verkeerds instond.. Niette min hebben de nazi's zolang zij adem overhielden dit systeem in stand gehouden. De stand „Het boek in Nederland tijdens de bezetting 19401945" laat dit heel dui delijk zien. Niet alleen joodse en socialisti sche geschriften werden verboden, opge haald en uit bibliotheken verwijderd maar zelfs een jongensboek als De zoon van Dik Trom van de allang overleden Kieviet werd als deutschfeindlich gekenmerkt omdat er een sneeuwgevecht in plaats vindt tussen twee groepen jongens die beurtelings „Le ve de Koningin" en „weg met de Duitsers!" „Dat war ein Vorspiel nur; dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen" schreef Heinrich Heine in 1820, toen hij vol afgrijzen terugstaarde in de geschiedenis van zijn volk en van alle mensen die de vrijheid hebben liefgehad. Want de heilige Inquisitie begon met het verbranden van „ketterse" boeken en als zij de schrijvers van die boeken in haar klauwen kreeg dan gingen ook die de brandstapel op. Natuurlijk er waren in 1820 mensen die Heine deze uitspraak kwalijk namen. Maar zij zijn er waarschijnlijk ook nu nog. De Hollandse Schouwburg aan de Plantage Midden laan te Amsterdam, het pijnlijke centrum van het joodse leven tijdens de bezetting. Van september 1941 tot zomer 1942 was het de joodse schouwburg. Daarna het beginpunt voor de ondergang. schreeuwen. En natuurlijk is Huizinga's „In de schaduwen van morgen", een diag nose van het geestelijke lijden van onze tijd, het chef d'oeuvre in deze afdeling. Vaak onbegrijpelijk Maar als de beeldende kunst aan de orde het komt tast men toch dikwijls in het di Paul Klee. De kleine met de blauwe hand onbegrijpelijke: Dat een waterverfteke- ng van Paul Klee. „De kleine met de lauwe hand" geen genade in de ogen der azi's kon vinden, kan men nog enigszins waren felle tegenstanders moderne vrije expressie omdat deze volk niet aansprak, de geesten -zou verwarren en de realiteit vertroebelen (een systeem dat erop uit met alle krach ten een doel te bei-eiken kan zoiets niet gebruiken) bovendien werd Klee ervan beschuldigd dat hij van joodse afkomst zou zijn. Maar dat een schilderij als de August usbrug in Dresden van Kokoschka tot verboden kunst verklaard werd, is totaal onbegrijpelijk als we deze prachtige im pressie van een Duitse stad hier voor ons zien. Wanneer de nazi's slechts de schijn hadden willen ophouden om t.o.v. kunst en cultuur objectief te staan, dan hadden zij een dergelijk werk toch nooit moeten uit bannen. Maar dat moet dan ook gezegd worden van de „Boerenjongen" van Else Berg, een doek geschilderd in 1933, portret van een Duits kind uit Pommeren of Op per Silezië of God weet van waar, maar het mocht niet: Else Berg was een jodin en wat joden dachten of deden was anti- deutsch dus verwerpelijk- De schilderes werd in 1943 gedeporteerd en is in een concentratiekamp omgekomen. Wie zich af vraagt wat de Duitsei's dan wél appreci eerden, kan dat zien aan een groot doek dat ze tot de „Volkstümliche Kunst" rekenden, geschilderd door ene A. Hermann in 1942 voorstellende een moeder met twee kinde ren behorende tot het Germaanse ras. Nu in dezelfde fouten van deze aartsfanatiei vervallen en ook een „ontaarde kunst" gaan creëren. Het stuk is van het vakkundi ge academische genre dat ook in Neder land lange tijd als de ideale kunst gegolden heeft. Boven onder de koepel van de „snijkamer" hangen de werken van Israels; verboden, in een zaaltje daarnaast tien bladen van Werkman voor de Chassidische Legenden: verboden. Kathe Kollwitz verboden, Max Liebermann, Emil Nolde: verboden evenals het hele Bauhaus. Alles verboden omdat deze kunst „ontaard was", dat wil zeggen joods of voortgekomen uit een geest die niet strookte met de nazistische beginselen. En daarnaast wordt een foto getoond van professor Goedewaagen, hoofd departement voor Volksvoorlichting en Kunsten die, zeer ernstig kijkend, een tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum be zoekt (november '40) waarop goedgekeurde beeldhouwwerken te bezichtigen waren. Ook voor jonge mensen De tentoonstelling laat veel herleven voor de mensen die het meegemaakt hebben. Voor dc jongeren is het wat moeilijker (zoals uit gesprekken wel bleek) zij weten het van „horen zeggen" en uit boeken of krantenartikelen. Maar deze zorgvuldig sa mengestelde collectie voor dit Joods Histo risch Museum, ingericht in het oude Am sterdamse Waaggebouw (de oorspronkelijke middeleeuwse Sint-Anteunispoort) wil ook hen inlichten op een manier die hen aan spreek Zo worden er voortdurend gelui;ds.- banden gedraaid met de brallende stem men van Hitler en Goebbels. met soldaten liederen en laarzengedreun in de straten- Wie toevallig uit een van de kleine ven stertjes kijkt ziet de Nleuwmarkt, de Breestraat en de Geldersekade waar een» de slachtoffers van dese rassenhaat bijeen gedreven werden Pers en Radio waren probate wapens in de handen van de bezetter men ziet er de verordeningsbladen met de oekazes die de pers aan banden moesten leggen, de mede delingen aan de redacties wat zij wél en niét mochten publiceren en diverse nummers van „De Schouw" het orgaan van de Ne derlandse Kultuurkamer een blad dat diende om de groot-Germaanse gedachte Ingang te doen vinden onder de Nederlan ders die immers geacht werden tot het Arische ras te behoren. Maar daar is ook de illegale pers die het verzet aanblies: Trouw, Het Parool. Vrij Nederland. De Waarheid. De Vonk, bladen die met levens gevaar gedrukt en verspreid werden. To neel en film zijn evenmin vergeten als machtige massamedia die men zowel ten kwade als ten goede kan aanwenden. Mar iene Dietrich blikt u smachtend aan. Een maal in Amerika aangekomen, bewoog Goebbels hemeLen aarde om haar terug te winnen voor de Duitse studio's. Maar zij be-;!—-k'.e feestelijk. Toen was de sympa thie verdwenen, zij werd een vrouw die ,.mit Vorliebe in Dirnenrollen gefallt und Ier ganzen Welt als Deutsche bekannt 1st" waardoor men „ein völllg falsches und unsachliches Bild von Deutschland erhalt". Al haar films werden verboden. Het leek op een strenge kostschool. Alles war ver boten. Alleen „Jud Süss" van Veit Harlan was niet verboden want deze afschuwelijke rolprent moest speciaal de mensen in Oost- Europa tegen de joden ophitsen. Cultuinrgetto Verboden Muze sluit met een tragische stand: het joodse Cultuurgetto, die ver- schikkelijke farce waarin de joden zelf en ook anderen in de waan gelaten werden dat het wel zo'n vaart niet lopen zou. De joden mochten hun eigen leven leiden: een eigen theater, eigen cabarets, eigen con certen die Duitsers waren toch zo slecht nog niet. Men ziet de affiches uit die korte misleidende periode, Het Theater van de lach, een voorstelling door het Joods Kleinkunstensemble onder leiding van Henriëtte Davids en dr. W. J. Levle in de Joodse Schouwburg aan de Plantage Mid denlaan die enige jaren later gebruikt zou worden om de mensen die gedeporteerd werden te centraliseren. Het is alles erg triest en pijnlijk maar het zij nog eens gezegd: pressend tot nadenken en waar schuwend tegen alle totalitaire systemen hetzij van rechts of links die de vrijheid van het individu beknotten. De expositie duurt tot 15 juni. J.V. Else Berg. Boerenjongen. Israëlisch auteur geeft genuanceerd beeld van de soldaat De door Marga Holst-Delcker uit het Israëlisch vertaalde roman O, God. Moeder, wat haat ik de oorlog (uitgegeven door Het Wereldvenster, Baarn) is een opmerkelijk boek. Opmerkelijk, omdat de auteur Yigal Lev die zelf als officier de ..Zesdaagse Oorlog" heeft meegemaakt geheel afziet van enige partijdigheid ten gunste van Israël, van enige verontschuldiging voor de Israëlische oorlogspolitiek ten aanzien van de Arabische landen, van enige discriminatie t.o.v. de Arabier: „Nee. ik haatte dc vijand aan de overkant niet. Ik ben groot gebracht t hun dorpen. Als kind had ik hun matten gezeten. Ik kende hun hoffelijke manieren en hun oude levensfilosofie. Haat kan slechts bloeien in een bodem ,n onwetendheid'. Hij mag niet weten, dat ook hij een vader en een moeder heeft, die rouwen om hun kind. Want op datzelfde ogenblik wordt het besef te groot, dat do yrlog v Het boek is eenvoudig van opzet. Lev trekt twee elkapr verwante gedachtenlijnen: het enthousiasme aan de strijd deel te nemen slaat om in afkeer diezelfde strijd; de Arabier, die men tot dan toe gehate vijand had beschouwd, wordt iemand voor men genegenheid kan opvatten, wanneer rechtstreeks met zijn individualiteit, dat wil zeggen zijn zedei afstand in hun tenten gegeten, hun gewoon! De schrijver heeft een zo genuanceerd mogelijk beeld willen geven van de soldaat: toevallig de Israëlische, met zijn reacties op de oorlog in het algemeen; toevallig de zesdaagse oorlog en zijn tegenstander, toevallig de Arabische: „Een soldaat nioet nooit het gezicht van de vijand zien. wijzigingen, ondergaat hij verandering. Lev drapeert zijn stof rond vijf personen, die de leden van een kleine gevechtseenheid vormen. Door gebruik te maken van flashbacks, de verschillende soldaten in hun eigen milieu te tekenen, de individuele reacties op geweld en de onderlinge tegenstellingen ln karakter scherp tegenover elkaar uit te laten komen, wekt de schrijver een sfeer van authenticiteit op, die de intenties van het boek enerzijds schraagt, anderzijds illustreert. Het bijzondere van de gevechtseenheid is, dat het stereotiepe standsverschil tussen soldaat en officier wegvalt, zodat er een wederzijdse kameraadschappelijk heid kan ontstaan, die het abstracte begrip „plicht" ln een ander daglicht stelt dan men van een leger gewend isi openlijk worden de opdrachten, die van hogerhand e roman de ikfiguur, worden op deze wijze geïnterpreteerd: alleen wanneer het eigen leven wordt bedreigd, ziet men de noodzaak van het bevel in. Naarmate de soldaten geïsoleerd raken in hun gevechts stellingen en zij door gesprekken met elkaar de absurditeit van oorlog en geweld erkennen, krijgt de vrouw een meer specifieke plaats. Was zij aanvankelijk een „genotmiddel" ter voldoening van de seksuele behoeften, later wordt zij, en daarmee elke vrouw op zich (óók de Arabische zoals Lev aantoont), het ideale radicale mentalitelts- beeld van zachtheid en lankmoedigheid: de tegenpool onbegrijpelijk, dat er mensen zijn, die uit het buitenland komen en zich als vrijwilligers aanmelden om mee te strijden. In het boek vertelt de schrijver hoe zo iemand, in wezen een fanaticus, zich bewust wordend van het zinloze van een oorlog spijt krijgt van dé overhaaste vlucht uit zijn door hem niet voldoende gewaardeerde bestaan en bang wordt zijn leven in een zinloze strijd te moeten opofferen. Eigenlijk duidt de auteur hiermee de betrekkelijkheid aan van de opgepepte nationalistische verering voor een land: de liefde voor een land geldt alleen zolang het voortbestaan ervan noodzakelijk v bonden is met het welzijn van de mensen zelf, die dat land leven. Yigal Lev heeft de twintigjarige soldaat- Hami Katz min of meer centraal gesteld ln zijn roman. Deze •ndervindt daadwerkelijk hoe een oorlog iemands persoonlijkheid veranderen kan. In de weken, die aan de „zesdaagse oorlog" voorafgaan, volgt hij met haat de gedragingen van de Arabieren in hun stellingen aan de overkant van de Jordaan. Vriendschap met de overige soldaten van zijn gevechtseenheid maakt hij onmogelijk, doordat hij het tonen van gevoelens onmannelijk en belachelijk vindt. De eerste dag reeds, wanneer de oorlog is uitgebroken, de oorlog waarnaar hij zo had verlangd, doodt hij een vijandelijke soldaat: tot zijn verbijstering ontdekt hij, dat hij een méns heeft ver moord. Later is hij het, die een vluchtend Arabisch gezin water aanbiedt en zonder te bedenken de Jordaan induikt om een verdrinkend Arabisch meisje te redden Op de laatste dag van de oorlog rijdt hij met zijn jeep op een landmijn. Na zijn dood vindt men een briefkaart, aan zijn moeder gericht, waarop aan de achterkant dé woorden geschreven staan; O, God, Moeder, wat haat ik de oorlog. Deze dood maakt het kernpunt uit van de roman Voor de schrijver is het een bitter soort cynisme, dat juist iringen in de oorlog r degene sterft, die door zijn e een ware humaniteit is gegroeid en daarom bij "uitstek degene had kunnen zijn, die in de eerste plaats bereid was geweest zich in te zetten voor een vreedzame t de Arabische landen. - d. a ■- coëxistentie van Israël i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 15