KLEINE
KRONIEK
VAN EEN
ZWARTE
WINTER
1945-1970
AMSTERRDAM „Zo jongens", zei vader
's middags na het eten, „daar zijn we aardig door
heen gerold. Stien, wat hebben we nog voor lekkers
onder de kurk?" De voorraad voor de grote dag lag
al sinds oktober 1940 in een gedeelte Van het
dressoir, waarvan hij alleen de sleutel had. Voorin
stond een fles jonge jenever voor hemzelf en daar
achter een halfje advocaat voor moeder. Ze had
eens gezegd, dat ze alleen voor de gezelligheid dronk
en daar hield hij haar aan. Er lagen ook twee
pakjes Egyptische sigaretten en een sigaar van
veertien cent, die hij voor zijn vader bestemd had.
Grootvader was eind 1943 gestorven, maar vader
meende, dat er nog geen gerede aanleiding was
geweest om de sigaar op te roken. „Wat in heit vat
zit verzuurt niet", zei hij als hem gevraagd werd.
wat hij ermee dacht te doen. Vader had de pest
aan sigaren.
Volgens hem lagen er ook tien melkrepen, Piaar
daar klopte geen barst van. In de zomer van 1944
had mijn broer namelijk ontdekt, dat je via' een
loszittend paneel in het kastje kon komen. Je moest
dan eerst de bovenste la verwijderen en dan kon
je met je vingertoppen net bij de repen. Hans was
de enige, wiens arm lang genoeg was om de bodera
te bereiken en daarom kreeg hij bij de verdeling
van de buit ook twee stukjes in plaats van één. Er
waren nu nog drie repen.
Vader dronk op de goede afloop en bij het tweede
glas op moeder. „We moeten wat buiten hangen",
besliste hij, „je hebt vast nog wel ergens een rooie
en een blauwe broek. We zullen de heren wel eens
even laten zien, wie hier de baas is.
Hij schonk zichzelf nog eens in en liep naar de
achterkamer, waar de landkaart van Europa hing.
Sinds de landing in Normandië hield hij daarop met
rode en groene spelden de frontposities bij, die hij
opving via Radio Oranje. Op een bruine, massieve
console daarnaast stond het Heilig-Hartbeeld, dat
zijn rechterwijsvinger vermanend ophief in de
richting van Vladivostok. „Ze zitten al in Breda",
zei vader, „ze kunnen nu elk ogenblik hier zijn.
Als het een beetje meezit met de bruggen, zijn ze
om zes uur in Amsterdam". Hij wist waar hij over
sprak, want hij had het indertijd met zijn eigen
motor in tweeëneenhalf uur gedaan.
De motor had hij eind 1942 in de kelder geborgen
onder stapels tijdschriften en ouwe kleren. Het.
bevel tot inlevering had hij tot drie keer toe
genegeerd. „De heren gaan maar lopen", had hjj
geroepen, „lopen is gezond". De diepere reden van
zijn weigering was, dat hij acht jaar voor die motor
had gespaard en er geen afstand van kon doen.
Niet voor niets ging hij elke week naar beneden
om het verchroomde stuur en de uitlaat op t«
poetsen.
Toen Hans om vier uur thuis kwam met het
ongelooflijke verhaal, dat er overal vlaggen hingen
en dat de binnenstad zwart zag van de mensen,
zei vader alleen: „Oké, dan is nu het moment
gekomen". Hij deed zijn zondagse pak aan, ging
naar de kelder en draaide de benzinekraan van de
motor open. Bij de eerste keer liep hij.
Om beurten mochten we met hem meerijden. Eerst
twee rondjes om het kerkplein en dan naar het
huis van de enige NSB'er, die in onze straat woonde.
Daar draaide hij het gas vol open en drukte hij op
zijn claxon. En achterom kijkend schreeuwde hij:
„We zullen wel eens zien, wie hier de baas is",
's Avonds werd radio Oranje weer gestoord, maar
we hoorden wel. dat de opmars van de geallieerde
troepen was vastgelopen. Het bericht, dat Breda
gevallen was, bleek voorbarig te zijn geweest.
Daarna volgden nog zes bijzondere mededelingen.
„Pieter heeft zijn been gebroken. De kaas is nog
niet ontvangen. Rudolf heeft platvoeten. De zon
breekt door. Er is geen zout voorradig. De aap is
gevangen".
„De zon breekt door", riep vader, „mijn God, hoe
durven ze". Hij stond voor de landkaart en keek
hoofdschuddend naar de spelden.
In de voorkamer zei moeder: „Je moet de radio nog
opbergen Ernst".
Dolle dinsdag was voorbij.
Nacht valt
over de
Randstad
Holland
De laatste eer: ook na de dood moest i
i de wrede tol betalen.
Foto Cas Oorthuys
Honger dreef de havelozen steeds verder de provincie ir. Meestal was het tevergeefs. Foto Cas Oorthuys.
Langzaam wordt de strop nauwer aangehaald. Op 18
september 1944 is de spoorwegstaking begonnen. Een
eclatant succes juicht men in Londen, maar er wordt
niet gesproken over de prys, die wU ervoor moeten
betalen. De winter moet nog beginnen, maar het kolen
hok op ons achterbalkon is leeg. Gelukkig weet vader
nog een adres, waar hü voor 800 gulden en twee accu's
een mud eierkolen kan krjjgen. We gaan er 's morgens
voor dag en dauw heen. Het is een opslagplaats in west.
die alleen via een achterdeur bereikbaar is. Er zijn geen
kolen te bekennen, maar de man, die met vader onder
handelt, zegt, dat het best voor elkaar komt. We lopen
door een tuin naar zijn huls; bij de keukendeur infor
meert hü naar de 800 gulden en de accu's. „Botertje bü
de vis", zegt hü glimlachend, „sorry, maar zaken zün
zaken".
De kolen staan op de overloop. Een grauwe, juten zak,
die met een touw is dichtgeknoopt. ,,Is het een mud?",
vraagt vader. De man lacht: „Zal ik het ook nog effe
voor meneer nawegen? Man, wees toch blij, dat je kolen
hebt. Een ander zit erom te gillen".
Hij heeft gelijk. Het is onbeschaamd om ernaar te
vragen. Samen dragen we de kolen door de tuin naar
de plaats, waar we onze fietsen hebben achtergelaten.
We tillen de zak op één van de bagagedragers en trekken
de snelbinders er kruiselings overheen. Als vader drie
laat. Kaarsrecht op het
zadel wipt hij over de grachtrand en verdwijnt hij in het
vettige, groene water. Het is net, alsof het zijn bedoeling
Als hij weer op de kant staat vraagt hij: „Weet jij, waar
die fiets ligt? Jij hebt het zien gebeuren. Ik moet die
kolen terug". Aan de overkant halen we stokken en
bezems, maar als na twintig minuten de fiets boven
komt, is de bagagedrager leeg. „God bewaar me", fluis
tert vader, „dat kan toch niet. Dat mag niet". Hij staart
naar he water. Tranen leken over zijn wangen. Dan
pakt hij mijn arm en roept: „Je zegt tegen moeder dat
het niet mijn schuld was. Het was' niet mijn schuld". Op
zijn knieën kruipt hij naar de walkant en opnieuw begint
hij met de bezem te dreggen. Ik hoor hem mompelen.
„Ze moeten hier liggen, hier is het gebeurd".
Hij houdt het nog een kwartier vol. Dan geeft hij de
moed op. Met de achterkant van zijn mouw veegt hij
zijn zadel droog. Hij kijkt me aan en schud/t zijn hoofd.
„Het was echt niet mijn schuld", zegt hij.
Twaalf dagen na Dolle Dinsdag vlamt de hoop weer
op. De geallieerden zijn bij Arnhem aan een beslissend
slofcoffensief begonnen. De officiële krenten bagatelliseren
de zaak, maar de ondergrondse pers juicht. Ze zijn met
duizenden uit de hemel gevallen. Als een zwerm sprink
hanen doken ze op de totaal verraste vijand neer
's Avonds zegt Radio Oranje weliswaar, dat er hier en
daar tegenstand wordt geboden, maar dat kunnen alleen
de laatste stuiptrekkingen zijn geweest. De Mof is er
geweest. Daar zijn we van overtuigd. We kijken gespan
nen naar de landkaart aan de muur en gissen, waar we
de speldjes morgen zullen moeten prikken. „We kunnen
ze er net zo goed afhalen",, stelt mijn broer voor. „het
is nou toch afgelopen".
Drie dagen later komt het bericht, dat de luchtlanding
een compleet fiasco is geworden. De geallieerden zijn in
de pan gehakt, de laatste troepen zijn in paniek over
de rivier gevlucht. Radio Oranje wenst, dat we dapper
de Randstad
naam in al die maanden, waar sprak je o
je die eindeloze dagen door? Er was geen elektriciteit
meer, geen gas. De watertoevoer kon elk moment worden
afgesloten en daarom liet moeder elke avond opnieuw
het bad vollopen. Ook emmers en pannen, die niet voor
het eten gebruikt werden, stonden vol water in de gang
gehongerde mensen in de val zit? Je hebt vier jaar
ingeteerd op je optimisme, je hebt de ellende telkens
gepareerd met de geruststellende wetenschap, dat het
allemaal gauw voorbij was. Nog even en dan
In november regent het twee weken aan een stuk: De
storm giert door de stad, die stinkt als een mestvaalt
Het huisvuil wordt al lang niet meer opgehaald.
Een vaag beeld: moeder komt volkomen overstuur terug
van de groenteman. Ze had hem gevraagd, of hij' nóg
wat had en hij riep terug: „Ieder op zijn beurt mevrouw
tje, u heeft vorige week al gehad".
Er liggen nog steeds aardappelen op de vloer van de
zijkamer. Vreemde gedrochten, waaruit lange lianen
groeien in de meest wonderlijke kleuren. Ze worden
regelmatig gekeerd, maar het verrottingsproces is. njiet
meer te stuiten. Als de pan 's avonds op tafel komt, ruik
je duidelijk het bederf. Toch wordt er gevochten om hém
uit te mogen schrapen. Wij zijn met zeven knieren
thuis en theoretisch is iedereen dus één keer per w^elc
aan de beurt. Tenzij je het mef iemand op een akkoordje
kunt gooien en in ruil voor een zakmes of een Diek
Bosboekje zijn beurt mag overnemen.
Begin december hebben we onderling eep regeling
getroffen: de eerste," die de pan uitscliraapt, eet alleen
het kruim op en laat de aangekoekte resten zitten! voor
de volgende. We loeren op elkaar om te zien, of niet
iemand meer neemt, dan hem toekomt.
De honger verdooft ook, maakt je
schrikkingen. Je hebt het gevoel, dat je er weinig mee
t>e maken hebt. Je leest over de razzia's: duizenden wer
den op klaarlichte dag bijeengedreven en weggevoerd
In Rtterdam 70.000 in Den Haag maar 13.000, omdat
de Duitsers daar het verrassingselement niet meer kenden
gebruiken. Honderden hebben zich verscholen m de
Op straat zie je steeds nieuwe Bekanntmachungen,. maat
je let er nauwelijks op. Mensen, die onbevoegd stroom
aftappen krijgen tuchthuisstraffen van tien jaar. Er
wordt zelfs gezegd, dat overtreders zijn gefusilleerd. Het
zij zo. Toch gaat vader elke week twee keer mét een
onder zijn overjas naar een vriend, die bovejn
triciteitskabel, die naar het café loopt. Op die nianier
hebben we licht: een triplexplaait met zes fietslampjcs,
die flauwe lichtvlekken op de tafel werpen. Als je
er vlak onder zit, kun je met moeite een boek lezen
Maar wat geeft het, want alle boeken heb je tdch a!
zeven, acht keer gelezen en je weet dus wat erin staat.
Voor mijn oudste broer is er een aparte accu met twee
fietslampjes. Hg zit voor zijn eindexamen hbs en heeft
op grond daarvan een uitzonderingspositie geclaimd. Om
wat terug te doen laat hij zich door vader steeds naar
het kerkplein sturen, waar we met wat jongens uit de
buurt, voetballen. Het kerkplein is voor mij ai lang
verboden gebied en vader heeft keer op keer geroepen,
dat hij mijn kop van mijn romp zal slaan, als hij me
nog één keer ziet voetballen. Hij heeft gelijk, want ik
heb nog maar één paar schoenen, waarvan de zolen al
.loslaten.
Om hem niet te ergeren, speel ik daarom linksbuiten,
want die plaats kun je vanuit ons huis niet zien. Dat
gaat drie weken goed. Totdat ik op een middag een
droomkans krijg om een doelpunt te maken. Ik moet
daarvoor drie man omspelen en kom zo ongemerkt aan
de rechterkant van het plein. Vanaf dat moment stuurt
vader mijn broer om me naar huis te slaan
Thuis begin je dan maar- weer over eten te praten. Het
officiële rantsoen is één kilo aardappelen per week en
één goor, klef brood. De hele dag giert de honger door
je lijl' en als je in de rij staat voor de centrale keuken,
kun je nauwelijks op je benen blijven staan. Toch is
die gaarkeuken onze enige redding. Je krijgt elke dag
een halve liter eten, die door werkeloze tramconducteurs
uit grote vuilnisemmers in je pannetje wordt geschept,
In het begin krijgen we nog stamppot van groene kool,
die je met een hoop peper en zout op smaak brengt.
Mijn oudste broer heeft inmiddels een winkeltje ontdekt,
waar ze potjes met gestampte spaanse pepers verkopen.
Het spul, dat sambal wordt genoemd, brandt in je lege
maag, maar het eten wordt er wel een stuk beter door.
Na een paar maanden is de kool op en bestaat de
dagelijkse portie alleen nog uit watersoep en pap. Vader
heeft een grote theeinuts gemaakt, waarin precies een
pan past. Op die manier blijft het eten warm en hoeft
de kachel niet aangemaakt te wórden. We hebben trou
wens geen kolen meer in huis. Alleen nog wat nat hout
van twee armetierige berkebomen, die we op een avond
voor spertijd in hel Vondelpark gekapt hebben.
Eèn kleine herinnering: „Op een middag schept moeder
de pap op de borden en terwijl ze daarmee bezig is,
ontdek ik een wurm. Ik roer verder met mijn lepel en
vi-s veertien wurmen op, die ik op de rand van mijn
bord leg. Ik weiger verder te eten, maar vader vindt dat
onzin. Hij proeft zorgvuldig en roept dan kwaad: „De
smaak is goed. Ik gebied je om door te eten. üen jij nou
een grote jongen om je door zo'n paar dooie rotwurmen
van je stuk te laten brengen".
De officiële statistieken van de hongerwinter krijg je
pas jaren later onder ogen. Je had er op dat moment
ook niet zo'n behoefte aan. Een volwassene heeft per
dag 2400 calorieën nodig, maar met de halve liter
soep uiit de gaarkeuken mee kregen we eind december
nog slechts 500 calorieën naar binnen. Voor de Rand
stad-Holland was 'p minimumaanvoer van 6000 ton voed
sel per week nodig, maar in de hele maand november werd
er over het IJsselmeer slechts 9000 ton aangevoerd. Een
ramp dus. Daarna wordt het wat meer: in de week
van december 4600 ton, in de tweede week 3900 ton
vlak voor Kerstmis 13.200 ton. Is het leed daarmee
geleden? Het lijkt er even op, maar dan valt op
23 december de vorst in en vriest het IJsselmeer dicht
Wat herinner je je nog van die maanden daarna? Een
jongen bij de gaarkeuken met een lepel in zijn borstzak
Als er weer een lege vuilnisbak op het trottor werd
gezet, rent hij er heen en schraapt de wanden millimeter
middag struikelde ik en liet hun pan vallen. Voor straf
moest ik mijn pap aan hen afstaan. Op 28 januari
vertelde de vrouw mij fluisterend, dat haar man dood
was. Hij lag naast haar met een glimlach op zijn gezicht
Het Leek net, alsof hij even zijn ogen had dichtgedaan
voor een binnenpretje. De vrouw legde een vinger op
haar lippen en zei zacht: „Niks zeggen tegen de gaar
keuken hoor". Ik beloofde het plechtig en haalde nog
drie dagen daarna twee porties, die ik op het nacht
kastje naast haar bed neerzette.
Vanaf begin april hadden we thuis ook geen licht meei
De laatste centrale was uitgevallen en de vriend boven
het café kon ons dus niet meer aan clandestiene stroom
elpen. We hadden nog twee pakken
de duister,
Eten was ondertussen onbetaalbaar geworden: 1 gekook
te aardappel bij een zwarthandelaar kostte een gulden
Met zout een kwartje meer. Soms had hij ook panne
koeken van tulpebollenmeel, waarvoor hij drievijflig
vroeg. Het officiële rantsoen was begin februari gedaald
tot 1 snee brood per dag. Als je de adressen wist, kon je
ook nog boter bemachtigen voor 100 gulden per pond
en een mud tarwe voor 1200 gulden. Vader had feen jaar
tevoren het geld opgevraagd van de spaarbankboekjes,
die hij aan ons wilde geven, als we gingen trouwen
Met elkaar was het een bedrag van 1050 gulden. De
man, die de tarwe kon leveren, weigerde het voor die
prijs te verkopen.
Als je later leest over voorbeeldige saamhorigheid in
de hongerwinter, vraag je je af, waar de geschied
schrijvers die wijsheid vandaan hebben gehaald. Ei
moet in die maanden ook een hoop gelachen zijn, maai
bij God, ik kan het me niet herinneren. Van zegge en
schrijve één keer kan ik het me herinneren. We hadden
geen gram eten meer in huis en daarom besloot mijn
oudste zuster een strooptocht te maken naar d'
Haarlemmermeer. Ze was achttien en beweerde, dat ze
op Deanne Durbin leek. Ik kende Deanne Durbin niet en
gaf haar gelijk. Ze stond erop, dat ik met haar meeging,
want met een man voelde ze zich veiliger. Ik was nel
twaalf geworden.
Op een fiets met houten banden gingen we dwars door
een sneeuwstorm de polder in. Overal zagen we mensen
met kinderwagens, handkarren, lege tassen. „Jullie
hoeven niet verdér te gaan", riepen ze, ..er is niks meer te
halen. Alleen als je trouwringen hebt. maak je een
Het was de bittere waarheid. Bij de meeste boerderijen,
waar we aanklopten werd niet eens opengedaan; door
één boer werden we zelfs van het erf gejaagd. Na vier
uur zag ik aan de overkant van de vaart een oplegger vol
suikerbieten staan. We moesten eerst nog een omweg
van twee kilometer maken, omdat er op die piaats geen
brug was. Toen we bij de wagen stonden, begonnen wij
als bij afspraak gelijktijdig te huilen. We propten onze
fietstassen en jaszakken vol en wilden net wegrijden,
toen er achter ons werd geschreeuwd: „Hé, wat doen
jullie daar?" Het was een man in een manchesterpak,
die bij het zien van onze tassen purperrood aanliep en
schreeuwde: „Alles weer terug. En vlug een beetje".
Met 'dc tranen in onze ogen begonnen we de tassen leeg
te halen. We voelden ons ellendig.
We waren halverwege, toen die Feldwebel kwam aan
fietsen. Hij zag er geweldig uit met een vouw in zijn
uniformbroek en een blinkend, sikkelvormig blik voor
zijn borst.
„Was ist hier los?", riep hij.
De boer wees op de suikerbieten en schreeuwde: „Dieven,
smerige dieven".
De Feldwebel keek naar mijn zusiter en ik was als een
kind zo blij, dat ze zoveel od Deanne Durbin leek. Huilend
stamelde ze „Hunger, wir haben zo'n Hunger".
De Feldwebel wees naar de suikerbieten en riep: „Alles
zurück. Das ist ein Befehl"
Als razenden begonnen we de fietstassen weer vol te
proppen en voordat we wegreden bond de Feldwebel
In de dagen en weken erna aten we twee keer per dag
pannekoeken van suikerbiet. Vader had ook een keer
brandnetels bij een kraam gekocht, maar daar kon zelfs
moeder niks van maken. „Als ik in nujn tweede leven
als konijn terugkom begin ik eraan", zei ze walgend.
Twee dagen later kwam het Zweedse brood en de reuzel.
We wisten niet, wat we zagen. De broden werden plech
tig op het dressoir tentoongesteld en pas na uren durfde
vader er het mes in te zetten. Hij haalde uit ieder brood
32 sneden, die zo dun waren, dat de reuzel er dwars
doorheen viel. Om de korsten werd gevochten.
Die avond hoefde vader riet om vrijwilligers te vragen
voor radio Oranie. Sinds de stroom was uitgevallen,
zorgde hij voor eigen elektriciteit, die door middel van
een tandem werd opgewekt. De tandem stond in de
goeie kamer en om beurten moesten we tijdens de
uitzendingen van de Londense zender de sprint aan
trekken. Als we ook maar even het tempo drukten, schoof
vader zijn koptelefoon opzij en riep: „Doortrappen
jongens, ik hoor geen pest".
Een handvol herinneringen. En daaromheen een zwarte
vlek in je eigen verleden. Je ziet nog duidelijk die hand
kar voor de kerkdeur staan. Om de krachten van de
doodgravers te sparen wachtte men met de uitvaartmis,
totdat er vijf parochianen gestorven waren. Dat kwam
neer op een uitstel van ten hoogste drie dagen.
Je ruikt ook nog de geur van gebakken vis. die vrijdags
uit de pastorie naar de sacristie waaide, waar je je
misdienaarstoog aantrok. Het was toen voor het eerst,
dat ik serieus dacht roeping te hebben
Op 7 mei kwamen de eerste Canadezen. Tanks en vracht
wagens rolden in rijen over de Admiraal de Ruyterweg
Wij woonden in een zijstraat, maar als jc ver uit het
raam van de slaapkamer hing, kon je ze toch goed zien.
Moeder zwaaide met twee handen en schreeuwde: „Ernst
kom gauw. Daar zijn ze"
Vader deed nog een poging om uit bed te komen, maar
en bleef zo hulpeloos zitten.
„Hoe zien ze eruit?", vroeg hij zacht.
.Schitterend", riep moeder, ,,ze hebben ook hele andere
Helmen. Het zijn echte kerels".
Vader knikte. ..Ik wist. dat ze zouden komen", zei hij
grimmig, „ik wist het"
Gelukkig had hij nog wel genoeg tranen voor dat immen-
ie momrut overgehouden.