Opname in
bejaardentehuis
op dokters
voorschrift
Autokosten voor invalide echtgenote
MISSIONARIS VERBLIJFT TIJDENS VERLOF BIJ ZWAGER
Reiskostenforfait van in ziekenhuis werkend medicus
KIND IN
VERPLEEGINRICHTING
DINSDAG 10 MAART 1970
DE LEIDSE COURANT
Bert v. d. Helm (op de voorgrond) in duel met de Hongaar Kovacs.
Onvast Oranje
door Hongaren
weggevaagd
ROELOFARENDSVEEN Zes spelers
van de nationale tafeltennisselectie heb
ben gisteravond in het tafeltenniscen-
trum van De Treffers in Roelofarends-
veen een zeer nuttige trainingswedstrijd
gespeeld tegen het Hongaarse kam-
pïoensteam Vasutas Budapesti. De Ti-
german-pupillen kregen geen been aan
de grond. Dat was ook niet te verwach
ten. Wel werden regelmatig games in
winst omgezet. De totaal uitslag was
tenslotte 17-0.
Toch was „Dusco" Tigerman na de een
zijdige ontmoeting beslist geen teleur
gesteld man. „Ik had", glimlachte de
Joegoslaaf, „dit wel verwacht. Voor ons
was dit alleen maar belangrijk als com
pletering van ons trainingsprogramma
voor de Europese kampioenschappen in
Moskou."
Die ontmoeting met de Hongaarse top
toonde overigens duidelijk het grootste
gebrek van de Nederlandse top aan:
simpelweg onvoldoende vastheid. Vooral
aan het einde van alle games misten
de Nederlanders de beheersing om een
partij in hun voordeel te beslissen,
waartoe alle Hongaren gehard door
gemiddeld vier uur training per dag
wel in staat bleken. Constateerde Ha-
rangi, nummer drie op de nationale
ranglijst, later terecht: „Het is mij wel
duidelijk geworden dat de Nederlanders
sinds 19C: een stuk vooruit gegaan
zijn. Vooral aanvallend. Maar toch ge
loof ik niet dat ze met dit trainings
schema ooit eens de eerste categorie
kunnen bereiken. Daarvoor moet er een
voudig veel meer worden geoefend. Met
de zes a zeven uur per week, die men
hier in Nederland voor training uit
trekt, zal men er nooit komen."
Wat bondscoach Tigerman beaamde:
„Op de uitbreiding van de trainings-
tijd hamerde ik al jaren. Maar in Ne
derland liggen de omstandigheden nu
eenmaal ook anders. Een topspeler in
Nederland werkt of zit op school."
De kansloze nederlaag van de Neder
landse top tegen de Hongaarse „groot
meesters" was dus voor niemand in het
sfeervolle Treffers-home een verrassing
Ook niet de verliespartQen, die Bert van
der Helm moest incasseren. Opvallend
was wel. dat de Scylla-man met zijn ge
vreesde fore-hand nog de nodige pun
ten scoorde, maar opnieuw kwam dui
delijk de zwakte van zijn backhand
het licht. Tigerman later: „De huidige
vorm van Van der Helm baart my wel
zorgen. Ik heb er echter vertrouwen in
dat hy in de trainingsweek vóór de
Europese kampioenschappen in Moskou
weer naar zijn oude vorm zal toe^
groeien."
Bert van der Helm speelde met de ge
broeders Frans en Bert Schoofs ei
german-protégé Nico van Slobbe tegen
de befaamde Peter Rozsas, Sandor Ha-
rangi en Ferenc Kovacs. Er werd
redelijk partij gegeven en vooral Van
Slobbe verraste tegen Kovacs. Met
slechts 19-21 in de derde game moest
hij buigen voor de met de penhouder-
greep spelende Hongaar.
Ook Bert en Frans Schoofs kwamen
vlagen voortreffelijk voor de dag. Ver
der dan game-winst konden ook zij niel
komen.
Anton-Will van Zoelen en het grote,
aankomende talent Hans van der Broek
van het Schiedamse TSF speelden
men een wedstrijd volgens het Davis
Cup-systeem tegen de nummers vier en
vijf van de Hongaarse landskampioen,
Gabor Gergerly (17) en Jozef Juhos.
Ook zij moesten vijf nederlagen incas
seren, maar het unieke was dat alle vijf
de duels eerst in de slotfase van de der
de game werden beslist.
Soske en Wiske: De ch armatite koffiepot
,0eijoei]oa Snih.Utnbik-)
ik MViirbenje?.. j
jA J I
kV
ss?
5cr-'fo
Matt Marriott; Het Drama van Catbayou
LUCKY LUKE; DE SPOOKSTAD
Tante Anna was 79 jaar. Zij leed
reeds jaren aan een hartkwaal die ge
leidelijk in ernst toenam. Zij voerde
met haar man. oud 72 jaar. een eigen
huishouding in een aan hen toebehoren-
rend woonhuis. De dokter adviseerde
haar op grond van de hartklachten de
zelfstandige huishouding op te geven en
met haar man haar intrek te nemen
in een bejaardentehuis. Aldus geschied
de. In 't bejaardentehuis moest 'n pen-
siongeld betaald worden van ca. f 7.600.
Er was geen medische verzorging. De
ze vond plaats door de ook voor
heen door haar geconsulteerde artsen.
De kosten van de eigen huishou
ding bedroegen circa f3000. De vraag
was nu aan de orde of deze meerkos
ten, zijnde f 4.600,als buitengewone
last in aftrek gebracht konden worden.
De Hoge Raad had reeds eerder ge
oordeeld dat de kosten veroorzaakt door
ouderdomsverschijnselen welke niet het
karakter dragen van ziekte of in
validiteit niet als buitengewone last
in aanmerking konden doen komen. De Hoge Raad oordeelde nu dan ook
In dit geval echter was de ziekte dat indien en zoverre de kosten in het
van de echtgenote de aanleiding geweest bejaardentehuis overtreffen de kosten
om de zelfstandige huishouding op te welke voor een echtpaar van gelijke
geven. Het intrek nemen in een bejaar- leeftijd, dat in gelijke financiële omstan-
dentehuis was in dit geval dus 't recht- digheden verkeert, ook zonder ziekte
streeks gevolg van de ziekte. tot de normale kosten van levenson
derhoud behoren, als kosten kunnen
worden aangemerkt die rechtstreeks uit
de ziekte voortvloeien.
Aftrek wegens buitengewone lasten is
in beginsel dus mogelijk. Geval voor ge
val zal moeten worden nagegaan hoe
veel die kosten bedragen.
Mevrouw Jansen was getroffen door een ernstige
ziekte. Ka ongeveer een jaar trad enig herstel in
doch zij bleef invalide. De doktoren waren van oor
deel dat voorkomen diende te worden dat zij het con
tact met dc buitenwereld zou verliezen. Haar man
kocht daarom een personenauto die voor het vervoer
van zij- echtgenote onontbeerlijk was.
De kosten voor het totale vervoer bedroegen in het
betreffende jaar (1966) circa f2.600. Hij wenste onge
veer 2/5 gedeelte daarvan als buitengewone last in
aanmerking te nemen, immers de auto schafte hij
aan in verband met de toestand van zijn echtgenote.
Het Gerechtshof te Amsterdam oordeelde echter dat
al moge belanghebbende voor het vervoer van zijn
zieke en invalide echtgenote aangewezen zijn op het
bruik van een auto, zulks nog niet meebrengt dat
de daardoor veroorzaakte kosten zijn aan te merken
als buitengewone lasten; dat dit met name niet het
geval is indien en voor zover die kosten niet te boven
gaan de autokosten welke voor een gezin als dat van
de heer Jansen bij diens financiële omstandigheden
normaal zijn.
Nu hem na aftrek van overige ziektekosten en de
verschuldigde inkomstenbelasting, een verteerbaar in
komen ter beschikking stond van circa f 16.500 oor
deelde het Hof: dat voor iemand, die wat maatschap
pelijke positie en gezinssamenstelling betreft, in de
zelfde omstandigheden als belanghebbende verkeert
en die kan beschikken over een verteerbaar inkomen
van rond f 16.300 uitgaven wegens het houden van 'n
personenauto tot een bedrag van circa f 2600 (in 1966)
niet als een abnormale besteding van het inkomen
kunnen worden aangemerkt; dat hieraan niet afdoet
dat velen van de groep waartoe belanghebbende qua
positie, gezinssamenstelling en financiële omstandig
heden behoort, doch die evenals hij 64 jaar en ouder
zijn, geen auto houden; dat deze situatie immers niet
het gevolg is van het feit dat hun inkomen het houden
van een auto niet toelaat, doch voortkomt uit andere,
te dezen niet relevante beweegredenen die meestal 'n
direct verband houden met de gevorderde leeftijd.
De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof
bij zijn Ai-rest van 19 november 1969 onder no. 16.228
Zwager van belanghebben-
missiegebied gelegen in een
tropisch land. alwaar hy
gedurende tal van jaren
werkzaam was voor de
congregatie der paters D.
Bedoelde missionaris kwam
voor 8 maanden met verlof
hier te lande en verbleef
gedurende die tijd ten huize
van belanghebbende die
hem kost, inwoning en zak
geld verstrekte ten bedrage
van in totaal circa ƒ1900/'
Belanghebbende stelde dat
hij en zijn echtgenote de
enige aangewezen familie
leden waren om de missio
naris tijdens zijn verlof hier
te lande te onderhouden. Hij
en zijn echtgenote voelden
zich genoodzaakt deze finan
ciële verplichting voor hun
rekening te nemen. Op deze
grond meende belangheb
bende dat de gedane uit-
gaven ad 1900 is aan te
merken als een uitgave tot
voorziening van het levens
onderhoud van zijn zwager
waardoor het bedrag als een
uitgave wegens buitenge
wone last in aftrek zou kun
nen komen.
De inspecteur betoogde
echter dat het bedrag alleen
dan voor aftrek in aanmer
king kon komen indien be
langhebbende redelijkerwijs
genoodzaakt was zijn zwa
ger te onderhouden. Dit zou
eerst het geval zijn wanneer
zou komen ,vast te staan dat
de orde waartoe zijn zwa
ger behoorde, niet verplicht
hem tijdens zijn
levensonderhoud
schaffen Daar uit een over
gelegde verklaring bleek,
dat de congregatie in be
ginsel zorg draagt voor het
levensonderhoud van haar
missionarissen tijdens hun
verlofperiode en daartoe
staat
haar kloosters, stond de in
specteur geen aftrek toe.
Het Hof te Arnhem stélde
bij zijn uitspraak van
31 oktober 1968 de inspec
teur in het gelijk. De om
standigheid dat hier te lan
de de gewoonte bestaat dat
op verlof zijnde missionaris
sen door hun familie worden
onderhouden, achtte het Hof
voor belanghebbende geen
voldoende argument op
grond waarvan hij rede
lijkerwijs genoopt zou zijn
lot het verstrekken van het
levensonderhoud van de
missionaris waardoor het
bedrag van I 1900 niet on
der de aftrekbare buitenge
wone lasten gerangschikt
kon worden.
Bijdrage
schilderwerk soms
buitengewone
last
De zuster van belanghebbende
was weduwe. Zij had 6 kinderen
te haren laste en moest daartoe
rondkomen van een zeer gering
inkomen. Zy bewoonde een liuis
dat behoorde tot de onverdeelde
nalatenschap van haar man.
Behalve de maandelijkse toelage
die haar vader haar voor de kos
ten van het levensonderhoud
gaf, ontving zij van haar broer
een bedrag van 2200 ineens
waarmee zij de kosten van het
schilderen van het huis betaal
de. De vraag was nu of de broer
deze kosten als kosten van le
vensonderhoud in mindering
van Zijn inkomen kon brengen
zijnde buitengewone lasten
De Hoge Raad oordeelde bij
arrest van 19 november 1969 dat
dit het geval was overwegende
dat onder het begrip uitgaven
tot voorziening in het levens
onderhoud moeten worden ge
rangschikt alle uitkeringen wel
ke ertoe bijdragen degene die de
uitkering ontvangt in staat te
stellen tot het voeren van een
redelijk bestaan overeenkomstig
zijn plaats in de samenleving, en
een redelijk bestaan voor. iemand
die een eigen huis bewoont
medebrengt dat in het noodzake
lijk onderhoud ervan kan wor
den voorzien zonder dat hierdoor
kosten van de huishouding,
een tekort ontstaat in de midde
len ter bestrijding van de overige
Uiteraard moet het aantasten van
het eigen vermogen dat van
de zuster dus zeer bezwaarlijk
Belanghebbende, medicus, werkzaam
zijnde in een ziekenhuis, maakte be
halve de ritten die hy tussen zijn wo
ning en 't ziekenhuis diende tc maken
voor de vervulling van zijn dagtaak in
de voor hem geldende vaste werktijd,
ook nog vele extra-ritten naar dat zie
kenhuis waarvan de totale afstand op
circa 1200 km is te stellen.
Belanghebbërtde meende dat deze ex
tra-ritten niét onder het zgn. reiskos
tenforfait dienden te worden begrepen
en wenste de daarvoor gemaakte kos
ten boven het reiskostenforfait in af
trek te brengen. De inspecteur verzet
te zich tegen dat standpunt stellen
de dat onder het reiskostenfor
fait ajle reizen vallen tussen de wo
ning en de vaste plaats der werkzaam
heden, onverschillig of zij overdag dan
wel 's avonds, veelvuldig of in beperk
te mate, worden gemaakt. Aan het
„in de regel dagelijks reizen" doen
volgens de stelling van de inspec
teur aan de ene zijde ziekte en va
kantie, maar aan de andere kant ook
rittten 's avonds of 's nachts niets af.
Het Hof te 's-Gravenhage, tot oorde-
len geroepen over deze rechtsvraag,
stelde bij zijn uitspraak d.d. 15 augus
tus 1968, no. 12/ 1968 E I de inspecteur
in het gelijk o.m. overwegende.
dat de kosten verbonden aan de
buiten belanghebbendes normale werk
tijden vallende ritten tussen zijn wo
ning in het ziekenhuis, niet boven dc
reeds verleende aftrek van f 120,in
mindering kunnen worden gebracht op
de inkomsten uit dienstbetrekking,
maar geacht moeten worden mede
door die aftrek te zijn vergolden".
Het Hof verwees nog naar demogelijk
heid van een verzoek aan de minister
van Financiën om toepassing van dc
zgn. hardheidsclausule welk verzoek
ingevolge de toezegging van de minis
ter in welwillende overweging wordt
genomen in geval toepassing van
forfaitaire regeling tot éen te grote on
billijkheid zou kunnen leiden. Zulk een
onbillijkheid zou zich in een bepaald
geval inderdaad kunnen voordoen bij
personen die ter wille van hun beroep
gedwongen zijn om vele malen per dag
(zoals bij do adn een ziekenhuis ver
bonden specialist het geval kan zijn)
of op onregelmatige tijdstippen in de
nachtelijke uren (zoals zich bij vlie
gend personeel kan voordoen) van hun
woning naar de plaats van hun werk
zaamheden te rijden.
Een dertienjarige dochter van belanghebbende werd
verpleegd in een verpleeginrichting. De kosten van de
verpleging bedroegen in 1965 10.860 gulden. Deze kosten
kwamen op grond van de Algemene Bijstandswet vöor
rekening van de gemeente en werden met machtiging van
belanghebbende rechtstreeks aan het bestuur van de
inrichting overgemaakt. De gemeente verhaalde eveneens
op grond van de Algemene Bijstandswet 600 gulden op
belanghebbende. Belanghebbende stelde nu dat de uitkering
van 10.860 gulden tot zijn inkomen behoorde. Hij wenste
dit bedrag, vermeerderd met 138 gulden wegens
verblijfkosten bij bezoek aan het kind, alsmede voor
meegebracht snoep en fruit, verminderd met 1.040 gulden
wegens besparing levensonderhoud van het kind nu dit niel
te zijnen huize verblijft, als buitengewone last aan te
merken. Daarnaast wenste hij voor dat kind aanspraak op
dubbele kinderaftrek wegens het voorzien m volledig
levensonderhoud (1.040 gulden).
Het Hof t
ongelijk en
1968 aldus.
dat bij verblijf van een persoon ter verpleging of
verzorging in een daartoe bestemde inrichting de bijstand
niet aan het gezin wordt verleend, doch aan de betrokkene
zelf, zijnde in het onderhavige geval het minderjarige kind;
dat dit kind dus in het genot is gesteld van een
periodieke uitkering welke inkomsten ingevolge de wet op
de inkomstenbelasting niet worden toegerekend aan de
dat belanghebbende mitsdien de verleende bijstand ad
10.860 gulden t«>n onrechte tot zijn inkomen heeft gerekend
en vervolgens weer onder de buitengewone lasten heeft
begrepen;
dat het op belanghebbende toegepaste verhaal van
KU0 gulden weliswaar voor hem een uitgave tot
levensonderhoud van zijn kind vormt, doch aftrek daarvan
als buitengewone last niet in aanmerking komt nu hij voor
dit kind kinderaftrek geniet;
dat deze kinderaftrek terecht is beperkt tot één kind nu
belanghebbende met een bijdrage van 600 gulden en een
uitgave van 138 gulden wegens bezoekkostcn en dergelijke,
niet „grotendeels" doch „in belangrijke mate" het
levensonderhoud van het kind bekostigt.