Werkgever
Willem
Bruynzeel:
JOS
HAMANN
WIJ ZIJN
NIET OPGEVOED OM
MET MENSEN OM
TE GAAN
ZAANDAM Als men het terrein van
Bruynzeels fabrieken in Zaandam be
treedt, wordt men onmiddellijk gecon
fronteerd met die vertrouwelijkheid die
eigen is aan bijna elk uitgegroeid familie
bedrijf. Bij de portier vraag ik naar de
heer Bruynzeel. „Welke Bruynzeel moet
u hebben? Willem?" Op mijn bevestigend
antwoord word ik naar het hoofdgebouw
venvezen. Willem Bruynzeel blijkt een
vrij kleine man te zijn, met een vriendelijk
gezicht en twinkelende helderbruine ogen.
Via Joannes XXIII, voor wie de zelf on
godsdienstig opgevoede Willem Bruynzeel
een diepe bewondering heeft, komen we
terecht bij de mentaliteitsverandering die
met name bij de jeugd aan de dag treedt.
De jeugd is, naar het schijnt, niet zo ge
steld op „welvaart" als ouderen die de cri
sis hebben meegemaakt en het met hun eigen
handen hebben moeten opbouwen. Bij de
jeugd is er nu meer een hang naar het nlet-
materiële, het creatieve, het speelse. Denkt
u dat dit op den duur schadelijk zal zijn
voor het industrieel klimaat in Nederland?
„Het verschijnsel dat u noemt, is inderdaad
aanwezig. Ik heb dat met name in Ame
rika kunnen constateren. Je merkt het ook
aan een geringere belangstelling voor de tech
nische eft exacte vakken.
Ik vind die ontwikkelingen die je bij de
jeugd ziet, een belangrijke stimulans om aan
dat geestelijke eens meer aandacht te schen
ken. Vroeger ontbrak het daar nogal eens
„Er zit trouwens ook iets scheef mei de
opvoeding, met de aansluiting van school en
bedrijfsleven", vervolgt de heer Bruynzeel.
.„Een econoom die is afgestudeerd, krijgt in
een bedrijf met mensen te maken, maar daar
heeft hij nooit iets over gehoord. Er bestaat
geen enkele opleiding waar je bijvoorbeeld
psychologie krijgt, terwijl, juist voor die men
selijke aspecten steeds meer interesse groeit.
We zijn niet- opgevoed om open met men
sen om te gaan, en ik kan me voorstellen
dat de jeugd het verdomt om in een bedrijf
alleen maar achter een machine te staan.
Maar dat het verzet tegen zo'n zakelijke be
nadering Ineerts naai- het andere uiterste zal
overslaan, nee dat geloof ik echt niet", her
haalt hij met nadruk.
Samen met een nieuwe opvatting over de
arbeid en over de waarde van het materiële
gaat een groeiend verlangen naar inspraak
en medezeggenschap. Hoe staat u daar tegen
weer positief. In de dertiger jaren waren
de mensen al gelukkig door het simpele feit
dat ze werk hadden. De angst om werkloos
te worden beheerste toen het hele leven.
Nu, na jaren van welvaart, is die angst
voor een groot gedeelte verdwenen. Het ge
volg daarvan is dat men meer van het werk
gaat verlangen, niet alleen wat de arbeids
voorwaarden betreft. Men wil ook gaan mee
denken over het werk en over de plaats die
men daarbij inneemt.
Dit verlangen is van invloed op de leiding
die je moet geven. In de bedrijven en over
al elders moeten we dit leidinggeven anders
gaan aanpakken. We moeten de mensen in
spraak geven en mee laten denken over onze
eigen leiding, of, wat men in de Verenigde
Staten noemt „mensgericht leiding geven".
Dit betekent overigens niet dat de leiding
verdwijnt, want gezag zal er altijd moeten
zijn. Het betekent wel dat we de mensen in
spraak moeten geven in het eigen werk en
hen daarin een eigen verantwoordelijkheid
moeten overlaten. We moeten de mensen la
ten meepraten in die dingen die voor hen te
„Ik ben voor het onlangs bereikte SER-ali-
koord, dat naar mijn mening nogal ver gaat,
(het ontwerp voor een nieuwe ondernemings
structuur waarin een grotere bevoegdheid
aan de ondernemingsraad is toegekend, (re
dactie). Daarin zitten allerlei elementen die
vroeger in de ondernemingen niet bestonden
erj waarmee we zullen moeten leren werken.
Maar van een arbeider die commissaris van
een bedrijf is, kan ik alleen maar zeggen:
als die dat aankan, had-ie al lang tnoeten
uitgroeien naar boven.-
Er wordt trouwens toch veel te weinig moei
te gedaan om de arbeiders te laten uitgroei
en naar boven en dat geldt voor beide kanten
Er zijn te v-einig arbeiders, die het geld cn
de moeite er voor over hébben om door stu
die hogerop te komen. Maar ook de on
dernemers zelf doen er veel te weinig aan"
Omhoog
„Een ondernemersbeleid moet erop gericht
zijn de bekwame arbeiders omhoog te bren
gen", zegt Willem Bruynzeel. „Ik heb dat
zelf in mijn bedrijf zóveel mogelijk proberen
toe te passen, al moet ik zeggen, dat het in
een groot bedrijf wel eens moeilijk te ver
wezenlijken is. Wij moeten er in ieder geval
voor zorgen dat er voldoende gelegenheid
voor vorming en studie is. Zo'n actie, als pas
is gevoerd door de werkende jongeren, daar
sta ik volledig achter. Ik vind dat die jon
geren recht hebben op vorming".
„Waar ik op tegen ben is, dat de onderne
mers dat allemaal alleen zouden moeten be
talen. Men vergeet te "aak, dat alle onder
nemers moeite hebben hun bedrijf rendabel
te houden, zodat je niet ongelimiteerd door
kan gaan hun lasten te
dien is die zaak van de werkende jongeren
en van de hele vorming niet iets dat van
één kant moet komen".
Ik vindt het fascinerend werk, dat ik altijd
graag heb gedaan. Het is uitermate boeiend
de mening van de mensen over het bedrijf
te horen. Maar die vergaderingen zijn ook
vaak heel moeilijk te leiden. En dat is niet
zo verwonderlijk. Meestal zitten er mensen in.
die in het algemeen niet gewend zijn in het
openbaar te praten en dan valt het ze wel
eens moeilijk precies onder woorden te bren
gen wat ze willen zeggen".
Is bij Stork bijvoorbeeld niet gebleken dat
die veelgeroemde ondernemingsraad eigen
lijk maar weinig voorstelt?
Willem Bruynzeel
Aan Willem Bruynzeel (68) is sinds
kort de ondankbare taak toebedeeld een
man op te volgen die „de rode werkge
ver" werd genoemd: ir. J. Bosma uit
Borne. Met ingang van dit jaar zal de
heer Bruynzeel nl. het voorzitterschap
bekleden van het Verbond van Neder
landse,Ondernemingen (VNO) en in die
functie tevens de werkgeversbelangen
vertegenwoordigen in de Stichting van
dc Arbeid en in de Sociaal Economische
Raad.
De man die tegenover NVV-voorzitter
Kloos aan de onderhandelingstafel komt
tc zitten, is echter geen groentje in het
vak. Als ondernemer heeft hij het Bruyn-
zeclconcern vanuit Zaandam opgebouwd:
in totaal 12.000 mensen zijn daar direct
of indirect bij betrokken. Omzet in 1968:
330 miljoen gulden.
In 1967 volgde hij De Koster op als
voorzitter van het Verbond van Neder
landse Werkgevers, totdat dit een fusie
aanging met het Centraal Sociaal Werk
geversverbond. Als vice-voorzitter van
het nieuw gevormde VNO behandelde hij
voornamelijk de economische aangele
genheden cn „buitenlandse zaken" terwijl
voorzitter Bosma dc sociale sector voor
zijn rekening nam.
Nu de overgangsperiode voorbij is zal
de heer Bruynzeel als voorzitter het ge
hele terrein bestrijken, daarbij geholpen
door minstens twee vice-voorzitters.
Daarnaast is de heer Bruynzeel o.a.
lid van de 5-koppige raad van beheer van
de Bruynzeclfabrieken (begin 1967 heeft
hij zich uit de dagelijkse leiding van het
bedrijf teruggetrokken) en voorzitter van
dc stichting ter bevordering van investe
ringen in Suriname.
toe dat de ondernemingsraad in alle geval
len, ook de moeilijke, geraadpleegd wordt.
Er zijn nu nog problemen mee. In de eer
ste plaats blijkt het vaak moeilijk de ge
heimhouding te bewaren, ook al is daarom
gevraagd. En ach, dat kun je je ook wel
voorstellen. Je bent bijvoorbeeld gauw ge
neigd iets aan je eigen vrouw te vertellen,
zeker als het om dingen gaat waar je ar-
beidspositie in het geding is".
„Daarnaast is gebleken dat, als iets naar bui
ten komt, er gauw een heleboel kan veran
deren, vooral in een klein bedrijf. Bij de gro
tere heb je daar niet zo'n last mee, Maar als
je in een klein bedrijf ook maar iets los
laat, is de situatie voor de concurrentie he
lemaal duidelijk en dan heb je niks meer
te vertellen. Ik ben er overigens van over
tuigd, dat we over vijf jaar in de onderne
mingsraad over alles zullen kletsen. Nu zijn
de mensen er nog niet helemaal rijp voor".
Ziet u. behalve in de zorg voor het behouden
van, de welvaart, ook een taak voor dc onderne
mer t.a.v. de welzijnsbevordering?
„Zeer zeker. Dat heeft te maken met dé pun
ten die ik straks al even heb aangesneden. Het
scheppen van ruimte voor de werknemers om
hogerop te komen en aanpak van dat nieuw soort
leidinggeven, waarbij er meer samen wordt ge
dacht en gedaan. Dan is er ook nog de lucht
verontreiniging en dat soort zaken, waar de on
dernemers veel aan kunnen doen. Een grote
en naar mijn mening zeer belangrijke afdeling
van het Verbond van Nederlandse Ondernemin
gen is voortdurend' bezig met die problemen van
„lucht en water".
„Maar ook hierbij is het weer zo: dat mag niet
allemaal ten laste komen van de ondernemingen.
Als ze hier zeggen dat de fabrieken de lucht
verontreinigen, moeten ze ook bedenken dat er
riolen zijn en dat de auto's de lucht nou ook niet
direct schoon houden. Nee, die problemen moe
ten gezamenlijk worden aangepakt".
De regering gaat er steeds meer toe over om
investeringspremies toe te kennen, steun te ver
lenen aan onrendabele bedrijven (vooral als er
met veel arbeiders wordt gewerkt) of steun te
verlenen in herstructureringsgebieden. Blijft er
op die manier nog wel iets over van het onder
nemerschap?
W. Bruynzeel (na een ongebruikelijk, zeer lang
stilzwijgen): „Ik vind dat een moeilijke vraag.
Daar zou je een heel boek over kunnen schrij
ven. Als de leiding van 'n bedrijf te kort schiet
kan je je afvragen of er dan nog wel steun moet
worden verleend.
Maar het schrikbeeld van de dertiger jaren, toen
er duizenden mensen werkloos waren, zit er nog
altijd in. Er is veel aandacht voor hef lot van de
werknemers in een bedrijf. Ik geloof dat je dat
niet moet overdrijven. Als er nu bij Verolme
mensen zouden worden ontslagen vinden ze bin
nen 'n half uur ander werk in Rotterdam. De mo
biliteit is veel groter dan vroeger, de werkne
mers zijn minder gebonden. Dat is 'n verschijn
sel <lat nog zal toenemen, zeker als je naai
de Amerikaanse verhoudingen kijkt. Aan de
andere kant bestaat er een geweldige interna
tionale concurrentievervalsing, ondanks alle sa
menwerking en afspraken. Je kunt gerust zeg
gen dat er wat dat betreft nog altijd rottoestan-
den heersen in het internationale verkeer".
„Wat de steun aan herstructureringsgebieden
betreft: ik vind het juist dat achtergebleven
gebieden geholpen worden. Maar als zo'n gebied
weer op peil is, moet je er een streep onder zet
ten en niet om allerlei onduidelijke motieven
die hulp langer voortzetten dan nodig is. In
dit verband moet ik nog zeggen dat ik het jam
mer vind dat De Block altijd in de kritiek zal.
Ik ken hem persoonlijk en ik vind niet dat hij
iet verdient".
Een laatste, fictieve vraag. Wat zou boven op
uw lijstje staan als u minister van Economische
Zaken was? En wat als u minister van Sociale
Zaken was?
„Daar heb ik eerlijk gezegd nog nooit over na
gedacht. Maar ik wil het wel proberen. (Na
enig denkwerk:) Als minister van Economische
Zaken zou ik in de eerste plaats meehelpen de
EEG te laten uitgroeien tot wat ermee bedoeld
is, n.l. de vorming van een sterk, groter Euro
pa".
„Als minister van Sociale Shaken (daar heeft de
heer Bruynzeel kennelijk vaker over nagedacht,
want zijn antwoord komt zeer snel) zou ik ener
zijds proberep de sociale zorg af te maken. Hoe
wel daarin al veel tot stand is gebracht, zijn er
op enkele punten nog tekortkomingen. Ik noem
b.v. de oudedagsvoorziening voor een aantal
mensen in Nederland die nog niet goed geregeld
„Maar anderzijds zou ik er tegelijk voor zorgen
dat de voorzieningen die we hebben niet zo toe
gepast werden dat deze Nederlandse mentali
teit daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Let
„Men gaat meer van het werk
verlangen, niet alleen wat de ar
beidsvoorwaarden betreft. Men wil
ook gaan meedenken over het werk
en over de plaats die men daarbij
inneemt.
wel: Het gaat mij om de toepassing, niet om de
sociale voorzieningen zelf. In die toepassing
moet vanzelfsprekend ruimte zijn, maar mis
bruik haalt de sociale zorg naar beneden"
„Wie ziek ls, moet worden verzorgd. Maar het
misbruik van de ziektewet werkt demoralise
rend op de mensen. De overheid moet daarte
genover durvgp optreden. In Nederland liggen
de ziektecijfershet laagst in Europa en 't klopt
niet met het absentiepeil in de bedrijven".
„Ik geloof da' de Hollander 'n fatsoenlijk mens
is. Maar het zou wel, eens kunnen zijn dat er
van misbruik van de sociale voorzieningen te
véél verleiding voor hem uitgaat en dal zijn
goede mentaliteit daardoor in gevaar wordt ge
bracht"-.
Misbruik
van ziektewet
werkt
demoraliserend
Er zijn in ons land zo'n 22.000 jonge
mannen en vrouwen die „het onder
wijs" in willen. Ze bevolken de 98 peda
gogische academies die ons land telt.
Vroeger, tot voor kort eigenlijk, noem
den we die beroepsopleidinginstituten ge-
Toekomstig onderwijzer
toekomstige onderwijskrachten is volop
in beweging. Er zijn collegestakingen, en
discussie-werkweken, en maar dat is
een uitzondering er is een academie
(Beverwijk) bezet geweest. Zo'n uit
schieter steelt natuurlijk de publiciteits-
show, en verdoezelt eigenlijk voor de
buitenwereld de diepere achtergronden
mann. student aan de Gerardus Majel-
la-Academie in Thorn, weet daar alles
van. Hij was enkele jaren onderwijsse-
cretaris van de USOOP, de „Unie voor
Studerenden aan Opleidingsinstituten
voor Onderwijzend Personeel". Hij is
goed thuis in de gevoelige en roerige
kweefeschoolwercld.
Wij zijn bezorgd omdat we nog geen
kans krijgen goede vaklieden te worden
(Van een onzer verslaggevers)
DONGEN Jos Hamann, rustig en zonder
stemverheffing, slaat met beide benen stevig
op de grond. Hij stelt dat de pedagogische aca
demies structureel zijn vastgelopen. Ze leiden
voor morgen de onderfvijzer op die het eergiste
ren nog goed deed, En dan zijn er nog allerlei
problemen die van academie tot academie ver
schillen. „Natuurlijk, bet verzet van de uni
versitaire studenten speelt ook een rol. Even
als de communicatiestoornis die een enorm
wantrouwen tegen alle autoriteiten heeft ver
oorzaakt".
Hamann idealiseert niets. Hij meent, dat de al
geméne onrust bij de toekomstige onderwijs
krachten voortkomt uit echte zorg, uit het ge
voel van verantwoordelijkheid. „Maar dat zijn
de pioniers. De grote meerderheid trekt zich
geen lor aan van het trieste feit, dat zij een op
leiding krijgt die ze niet voorbereidt op de vor
ming van kinderen uit de zeventiger jarep. Die
meerderheid wil het papiertje halen. Gauw
werken, veel vrij zijn, en ga maar door".
Daarmee raakt Hamann meteen een kernpro
bleem. „Het peil van de mensen, die de peda
gogische academies bezoeken, is laag. Veel te
veel zwakke studenten bevolk® de academies.
Men heeft de normen alsmaar verlaagd, toen
er een onderwijzerstekort was. Daar zitten we
nu mee. Bovendien is de koppeling van de ha-
votop aan de pedagogische academies funest.
De havo is een middelbare schoolopleiding. De
academie moet een beroepsopleiding zijn. Die
koppeling werkt ongunstig voor de academies.
Te veel docenten van de academie zijn daar
door sterk op de havo gericht en zien didac
tisch hun werk voor de academie als een bij
komstigheid".
Een groot deel van de onrust is gevolg van de
Ouderwetse, en helaas nog niet overleefde,
manier van doceren". De docent is de praten
de man, De student moet luisteren. De docent
heeft de macht je te nekken. Er zijn heel wat
studenten die. het is jonge mensen eigen, on
bezonnen hun opgekropte frustatiegevoelens lo
zen. Er zijn leraren die 80 procent van de stuJ
denten laten bakken. Er zijn leraren die geen
les goed voorbereiden. Die jarenlang alsmaar
als routiniers werken. Die niets willen zien
van veranderende eisen".
Hij lacht, zonder bitterheid; gééft een voor
beeld. „Zo'n leraar vertelt nog rustig over
het eekhoorntje in het fijne vrije bos. Maar als
je hem vraagt over luchtverontreiniging, die
kanker kan veroorzaken, is hij niet thuis. Maar
dat is de werkelijkheid, Waarmee je straks
voor de klas te maken krijgt. Wij worden
niet goed voorbereid op het vak dat we gaan
uitoefenen. Dat is de kritiek van alle leer
krachten, die zeggen dat de jonge onderwij
zers niet goed zijn".
Hamann vertelt zelf nog nooit in de oplei
ding eens een gedegen behandeling te hebben
meegemaakt van de eerste en tweede wereld
oorlog. „Maar de kinderen die ik straks moet
vormen zitten middenin de maatschappelijke
gevolgen van dat alles. Dat is toch te gek om
los te lopen".
H\j stelt, dat de doorsnee pedagogische aca
demie faalt dc studenten didactisch te scholen.
Men zit gewoon in de maag met het nieuwe
vak „wereldoriëntatie". Een vak dat poogt on
derlinge samenhang te doceren. Komt als re
gel niets van terecht. De leerkrachten zijn Im
mers voor de totaliteit niet opgeleid. Het eigen
vak is primair. Het onderwerp is ondergeschikt.
Maar kinderen, en die moeten wij gaan vor
men, zien geen vakken. Zij ervaren de huidi
ge realiteit, het geheel. Van daaruit moet je
ze benaderen".
Het vreemde is, dat vrijwel iedereen ervan
overtuigd is dat de opleiding van onderwijzers
slecht is. Ook de meeste leerkrachten. Maar
er zijn maar enkele mensen, die er iets aan
willen doen. „Ook de meeste studenten zijn
daarvoor huiverig. Ja, vrijblijvend alsmaar
theoretiseren is veel gemakkelijker. Dat wordt
veel te veel gedaan, ook in onze kringen".
Hamann ziet wel oplossingen, maar die eisen
visie, doorzettingsvermogen en geld. veel geld.
Hij zegt dat een aanzienlijke vermindering van
het aantal pedadogische academies nodig is.
Ze moeten duidelijk gaan samenwerken met de
zeven universiteiten in ons land. Vooral op pe
dagogisch en psychologisch gebied. „Ideaal zou
daarom zijn, dat er zeven academies voor de
De grote
meerderheid
wil alleen maar
het papiertje
halen
onderwijzers oveiblijven. Als dat gebeurt tan
de opleiding wetenschappelijk worden. Dan ook
kunnen de apparatuur en hulpmiddelen van de
academie verbeterd worden. Het onderwijzers-
beroep kan weer inhoud krijgen"
Toekomstdroom
Hij realiseert zich dat dit een toekomstdroom
is, die nog lang op verwezenlijking zal moe
ten wachten. „Kijk, de toekomstige onderwij
zers zijn ongei'ust, maken zich zorgen om 't vak
fdat ze gekozen hebben. Maar de maatschappij
interesseert het allemaal niets. Daarom is het
zo moeilijk, daarom ook willen we inspraak.
We willen veel meer. We willen goed ons vak
leren, omdat we met kinderen werken, die
straks als volwassenen de maatschappelijke ver
antwoordelijkheid moeten dragen. Dat eist
van de onderwijzers een aanpak, een toekomst
gerichtheid, die stoelt op inzicht in processen
en wetenschappelijke kennis. Dat is de positie
ve kant van de onrust, dat we bezorgd zijn
omdat we nog geen kans krijgen goede vak
lieden te worden
De toekomstige onderwijzers zijn ongerust; zij maken zich zorgen
hebben. Maar de maatschappij interesseert het allemaal niets
k dat ze gekozen