WOONWAGENBEWONERS
VOELEN ZICH UITGESTOTEN
ft- 5
ra
ÉÉAéJ
,We worden overal weggejaagd, er is nergens een plek voor ons'
ZE HEBBEN DE
SCHURFT
AAN JE, ALS ZE
MERKEN
DAT JE UIT EEN
WOONWAGEN
KOMT
11
ROELOF ARENDSVEEN Ook in
de caravan houdt Gerrit v. Drie zijn
ribfluwelen hoed op. Je kunt im
mers nooit weten. Als straks de
agenten komen, is hij tenminste
klaar voor de reis. „Wat hebben
de mensen in godsnaam tegen
ons?", vraagt hij. „Overal worden
we weggejaagd. Nergens is er voor
ons een plek, waar we kunnen le
ven en een beetje slopen. Ik lag
met een schip in Voorschoten. Ik
had goed mijn boterham, maar ik
moest toch weg. Vier bekeuringen
achter elkaar. Ze pesten je net zo
lang, totdat je van armoe de benen
neemt. „Ga maar naar de stad",
schreeuwen ze, „daar is plaats voor
je". Maar dat liegen ze, want de
kampen zijn vol. Alle goeie kam
pen hebben wachtlijsten en de rest
is vulles. Je kan in Zoetermeer
gaan staan, maar daar zak je tot
aan je middel in de modder. Ik
hoef toch niet op een vuilnisbelt
te gaan staan? Ik ben toch ook een
fatsoenlijk mens".
rrót is vanmorgen achter een nieuwe autoband
-eest, waait hij heeft er één aan flarden
reden. toen hij met een koperen
iddruk uit Woubrugge was weggejaagd. „De
rgeneester gaf ons 250 gulden, maar dan
nesten we wel opdonderen. „Een man een man,
woord een woord", zei-ie. Wat doe je dan?
je niet kunt slopen en zonder werk zit? Je
kt die centen aan en je rijdt weg. De mensen
idden geklaagd over onze wagens. We zouden
behoeften in hun vuilnisbak hebben gedaan,
lemaal leugens. Weet u, dat mijn vrouw wachi^
:dat het donker is en het dan achter de
uiken doet? Bij ons ligt dat even makkelijker,
vinden altijd wel een muurtje of een stille
ik, maar een vrouw kan toch niet midden op
aan zitten- Je kunt één keer naar een
nzinestation gaan, maar als je een paar uur
er komt, kom je er niet meer in. Dat is
:h godgeklaagd, nietwaar? Wij moeten 'dertig
aflopen, voordat we eindelijk een
unertje water krijgen. Kunt u zich voorstellen,
je dan op het laatst kwaad wordt, dat je
k onredelijk gaat doen. Ze schepen je overal
jagen je van de ene gemeente naar de
dere. Wij zijn nog minder dan de joden in de
rlog".
at mag je niet zeggen, Gerriit", roept zijn
vrouw verschrikt, „de joden zijn in de oorlog
allemaal vergast".
Gerrit kijkt haar aan, haalt zijn schouders op.
„Als ze hun zin zouden krijgen, gingen we er
ook aan", schreeuwt hij „Allemaal! Weet je,
wat het is? We zijn te lastig voor de regering,
we zijn anders dan de rest. Het hele probleem
zou in één keer zijn opgelost, als elk dorp weer
een klein kamp maakte voor drie, vier wagens.
Met een wateraansluiting, een metertje voor het
licht en een beetje behoorlijk toilet- Meer va-agen
we niet. Maar wat doen ze? Ze maken een wet,
waarin staat, dat alle mensen zoals wij in grote
regionale kampen moeten gaan wonen. En
daarmee begint de ellende. Ze hebben de kleine
kampies opgedoekt en niet gezorgd voor
voldoende ander plek. Ze maken een kamp voor
tachtig wagens en daar mogen dan zestien
mensen een auto slopen. Wat krijg je dus? Ze
zitten op elkaar te loeren en als je even niet
uitkijkt, schieten ze je kapot. Wij houden er niet
van om met zoveel families bij elkaar te zitten,
want we weten toch, dat we eikaar niet
verdragen. Als er narigheid is met
woonwagenbewoners, dan gebeurt het altijd op
de grote kampen. Vraag het maar aan Arie. Die
heeft zes jaar in Den Haag gestaan. Zijn kinderen
gingen gewoon naar school, maar hij kon er toch
niet blijven- Op een gegeven moment hebben ze
hem in zijn been geschoten. Toen moest hij wel.
Van pure armoe".
Arie Versluys knikt en pulkt aandachtig de
taaie rubber lijm van zijn vingers. Hij heeft de
hele morgen geprobeerd om zijn gloednieuwe
caravan waterdicht te maken, maar hij vreest
het ergste „Ik heb de dealer gebeld, maar hij
zei: „We komen volgende maand wel eens kijken.
We hebben nou geen tijd". Ik heb er duizenden
guldens voor betaald. Ik heb er al mijn
kinderbijslag ingestopt. Dat mag je rustig weten.
Ik kon niet anders- We zaten met acht mensen in
één kleine ruimte. Je had als vader en moeder
geen eigen leven meer. Daarom heb ik deze
wagen gekocht met een aparte slaapruimte. Ik
dacht: „Nou wordt het allemaal beter, maar na
een paar dagen kwam het water af door het dak.
Ik weet het nou ook niet meer- Ik zou best een
huis willen hebben, maar ik kan geen
tweehonderd gulden in de maand betalen. En
ze willen me trouwens niet. Ze hebben de schurft
aan je, als ze merken, dat Je uit een woonwagen
komt. Ik heb in Zoetermeer geprobeerd om mijn
kinderen op school te krijgen. Ik vind het
verschrikkelijk,'dat ze straks als stomme idioten
worden nagewezen Weet je, wat het hoofd van
die school zei? „U kunt uw kinderen wel sturen,
maar dan pas na de grote vakantie" Toen hij
het zei, was het februari. Is het mijn schuld.
Arie Versluys heeft voor zijn vrouw en
zijn kinderen een nieuwe caravan gekocht,
die na een paar dagen al begon te lekken.
„Ik zou best een huis willen hebben",
droomt hij hardop, „want op deze manier
verarmoe je steeds meer."
als mijn kinderen straks niet kunnen lezen en
schrijven? In Zoetermeer speelden de ratten
soldaatje met onze wagen- Als je één stap buiten
de deur deed. zat dé modder in je nek. Vindt u
dat een fijne omgeving voor een kind? In
Den Haag heb ik tenminste nog twee kinderen
naar de lagere school kunnen sturen- Mijn
oudste dochter leest de kranfheel aardig en ze
kan ook een brief schrijven Mijn oudste zoon
heeft de school niet afgemaakt, maar hij kan
tenminste een boek lezen. De rest kan niks. Is
dat niet verschrikkelijk? Ik zou ze een goeie
opvoeding willen geven, maar vertel mij dan
eerst hoe ik dat moet doen. In Alkemade kreeg
ik een dwangbevel Ik moest binnen een uur uil
de gemeente verdwenen zijn. Ik lieg niet. Hier
heb ik dat papier. Dan ga je weer- Je zet je auto
voor de caravan en laadt de kinderen in. Je
gaat naar Woubrugge en zet je boeltje neer. En
dan begint de ellende van voren af aan. Om een
emmertje water bedelen, vragen, of je effe naar
het toilet mag. Je kunt toch ook niet steeds naar
een café gaan. als je moet Ik houd trouwens
niet van bier".
Arie Versluys klimt weer op het dak van zijn
caravan en vraagt aan één van zijn kinderen of
hij de bus met rubberlijm kan krijgen. Het is
inmiddels zacht gaan regenen. „Ik zou best een
huis willen hebben", roept hij naar beneden. „Ik
zou ook best vast werk willen hebben, want op
de je manier verarmoe je steeds harder. Maar
als ik ergens aanklop voor werk, dan kan ik
alleen het smerigste baantje krijgen, dat te
vergeven is. Alleen het werk. dat niemand wil, is
goed voor ons".
Aan de overkant van de weg deelt de
pct-tcommandanrt van de rijkspolitie even later
glimlachend mee, dat hij er niet over
peinst om maatregelen te nemen tegen
de woonwagenbewoners, die tussen twee
sneeuwstormen door zijn neergestreken op de
parkeerplaats van de plaatselijke voetbal
vereniging. „De KNVB heeft voor zondag toch
alle wedstrijden afgelast", stelt hij vast, „en wat
mij betreft mogen ze dus blijven staan Ze
moeten dat natuurlijk niet te lang volhouden,
want dat is ook weer de bedoeling niet. Ik
denk ook wel. dat ze over een paar dagen weer
verbrokken zijn, want het trekken zit ze immers
in het bloed".
De postcommandant heeft ook al wat klusjes
achter de hand, voor het geval, dat de kersverse
ingezetenen van de gemeente bij sociale zaken
aankloppen voor bijstand. „Als er sneeuw ligt,
kunnen ze die mooi opruimen. We komen altijd
handen te kort. Daai' zullen ze heus niet aan
dood gaan We moeten toch allemaal werken
voor de loost". Hij is er zichtbaar van over
tuigd, dat zelfs Gerrit en Arie tussen zijn rede
nering geen speld kunnen wringen. Daarvoor
liggen de zaken te simpel -
..Woonwagens horen in onze moderne samen
leving niet meer thuis", stelt hij vaderlijk vast
Het tegelpad, dat van de weg naar zijn kneuterige
politiepost loopt, is spiegelglad. Het wordt tijd
dot die lud van de woonwagens om hun bijsband
kamen.
LEO TOURING
DEN HAAG. Er rijden
9000 woonwagens in ons
land. Twee- tot drie
honderd daarvan, een
heel kleine minderheid
dus, zijn de beroeps
trekkers. Ze trekken
van de ene kleine ge
meente naar de andere,
stallen midden in ge
hucht of dorp hun hele
hebben en houen uit,
en dreigen vervolgens
met bonje als de ge
meente niet gauw met
zo- of zoveel geld op
tafel komt.
De gemeente is op
grond vam de
bijstandswet verplicht
bijstaind te geven aan
elke ingezetene, die
buiten eigen schuld niet
in staat is in eigen
levensonderhoud te
voorzien. Dat weten deze
woonwagenbewoners
ook. Zij weten
bovendien, dat kleine
gemeenten geen
werkverschaffing voor
hen hebben. Een
gemeente kan immers
eisen, dat tegenover de
bijstand geschikt werk
staat, wanneer de
ondersteunde in staat is
te werken- De
burgemeesters van deze
kleine gemeenten staan
voor het blok. Ze
beschikken vaak over
niet meer dan één of
twee politieagenten om
de lastige nieuwe
ingezetenen over de
gemeentegrens te zetten.
Ten einde raad geven ze
maar het gevraagde
geld, opdat deiindringers
maar zo gauw mogelijk
zullen vertrekken. Als
dit succes geboekt is,
gaan de beroepstrekkers
met hun hele gevolg
naar het volgende dorp
en proberen hetzelfde
opnieuw.
Het ministerie van
-C.R.M., belast met
bijstandszaken, volgt
deze malafide
woonwagenbewoner»
nauwkeurig. Er is eeü
centrale registratie
aangelegd, waarin staat
gemeente hoeveel
bijstand is ontvangen.
De gemeente bij wie
woonwagenbewoners
aankloppen, informeert
eerst bij C.R M. Uit de
centrale registratie
blijkt, dat het gaat om
hooguit driehonderd
woonwagens, dat
bij stand-stropen hun
enige middel van
beslaan lijkt, dat ze
steeds aan het trekken
blijven zonder duidelijk
doel, dat het steeds
dezelfde categorie
gemeenten is waar ze
„uitwijkpremies" weten
los te krijgen. In
Apeldoorn bijvoorbeeld
komen ze niet meer.
want dan kunnen ze
dezelfde dag nog aam
het werk in de bosbouw.
Ook de vraag van de
gemeenteambtenaar of
de bijstandvrager bereid
is zich te laiten
inschrijven bij het
arbeidsbureau, kan soras
de behoefte aan bijstand
plotseling geheel doen
verdwijnen. Maar het is
ook mogelijk dat de
ateunvrager een
onderzoek naar zijn
financieel draagvermogen
weigert, en dreigt met
moeilijkheden. De
overheid erkent het
recht om in woonwagens
te trekken- Maar
intensief gebruik va
het recht vermindert de
mogelijkheden om de
kost te verdienen. En
klein groepje
bedérft het voor de
rest. Ten onrechte
worden de meer dan
8500 bonafide
trekkersgezinnen door
de bevooroordeelde
Nederlandse bevolking
één kam geschoren
met de twee-
driehonderd „moeilijke
gevallen", zoals ze op
C.R-M. heten. Voor de
ergrote meerderheid
bederven ze de kansen
en vaste werkkring
te krijgen, om
geaccepteerd te worden
door collega's in een
vaste baan, om hun
kinderen op een gewone
lagere school te krijgen,
Minder
heid
bederft
het
voor
meerder
heid
compleet met vriendjes
en vriendinnen, om niet
ovéral weggestuurd te
worden of met de nek
te worden aangekeken.
Binnenkort, mogelijk
met terugwerkende
kracht tot 1 januari,
wordt de nieuwe
woo nwage nwet van
kracht. Elke gemeente
is dan verplicht een
verhard kampje te
hebben, voorzien van
water en sanitair. De
bedoeling is echter, dat
meerdere gemeenten
samen een groot,
regionaal kamp opzetten.
Tweeënvijftig van zulke
kampen zijn er gepland-
Ei' zijn er al
zesentwintig, met samen
2080 goede of redelijk
goede staanplaatsen
voor woonwagens. Waar
de bijna zevenduizend
overige wagens staan,
C.R.M. niet bekend,
maar waarschijnlijk is
het op een weinig goede
plaat». Het probleem is
de werkverschaffing.
De meesten verdienen
zelf de kost, meestal
met verkopen van
dekens en dei-gelijke,
maar het zou ideaal zijn
wanneer bij elk kamp
een aantal werkplaatsen
beschikbaar was, waar
de werkloze trekkers
zoveel en zolang zij
willen hun brood
kunnen verdienen. De
rerionale kampen
krijgen daarom in de
toekomst behalve allerlei
voorzieningen zoals
winkel, school,
speelruimte,
maatschappelijk werker,
enz. ook een eigen
a rbeidsb ureaut je,
mogelijk verbonden
aan een gewestelijk
bureau. De gedachte is,
dat de bijstandgevende
gemeente, die van de
ondersteunde verlangt
dat hij arbéid verricht
als tegenprestatie, ook
moet zorgen dat er
geschikte arbeid
voorhanden is. En
geschikt wil dan vooral
zeggen: afgestemd op de
trekkersnatuur van de
woonwagenbewoner.
Eigenlijk zou elke
trekkende
woonwagenbewoner een
bewust doel voor ogen
moeten hebben, vindt
op C.R.M. De
trekker, die bijvoorbeeld
naar Utrecht gaat, zou
zichzelf moeten afvragen:
daar iets te doen
mij? En is het
kamp daar niet vol? Op
C.R-M. werkt men eraan
n de toekomst de
trekker gezegd kan
worden waar er nog
plaats in de kampen en
vat voor werk er
.'oorhanden is, zodat de
trekker met enige
zekerheid de toekomst
tegemoet rijdt.
JOHAN VAN WORKUM