WOONWAGENBEWONERS VOELEN ZICH UITGESTOTEN ft- 5 ra ÉÉAéJ ,We worden overal weggejaagd, er is nergens een plek voor ons' ZE HEBBEN DE SCHURFT AAN JE, ALS ZE MERKEN DAT JE UIT EEN WOONWAGEN KOMT 11 ROELOF ARENDSVEEN Ook in de caravan houdt Gerrit v. Drie zijn ribfluwelen hoed op. Je kunt im mers nooit weten. Als straks de agenten komen, is hij tenminste klaar voor de reis. „Wat hebben de mensen in godsnaam tegen ons?", vraagt hij. „Overal worden we weggejaagd. Nergens is er voor ons een plek, waar we kunnen le ven en een beetje slopen. Ik lag met een schip in Voorschoten. Ik had goed mijn boterham, maar ik moest toch weg. Vier bekeuringen achter elkaar. Ze pesten je net zo lang, totdat je van armoe de benen neemt. „Ga maar naar de stad", schreeuwen ze, „daar is plaats voor je". Maar dat liegen ze, want de kampen zijn vol. Alle goeie kam pen hebben wachtlijsten en de rest is vulles. Je kan in Zoetermeer gaan staan, maar daar zak je tot aan je middel in de modder. Ik hoef toch niet op een vuilnisbelt te gaan staan? Ik ben toch ook een fatsoenlijk mens". rrót is vanmorgen achter een nieuwe autoband -eest, waait hij heeft er één aan flarden reden. toen hij met een koperen iddruk uit Woubrugge was weggejaagd. „De rgeneester gaf ons 250 gulden, maar dan nesten we wel opdonderen. „Een man een man, woord een woord", zei-ie. Wat doe je dan? je niet kunt slopen en zonder werk zit? Je kt die centen aan en je rijdt weg. De mensen idden geklaagd over onze wagens. We zouden behoeften in hun vuilnisbak hebben gedaan, lemaal leugens. Weet u, dat mijn vrouw wachi^ :dat het donker is en het dan achter de uiken doet? Bij ons ligt dat even makkelijker, vinden altijd wel een muurtje of een stille ik, maar een vrouw kan toch niet midden op aan zitten- Je kunt één keer naar een nzinestation gaan, maar als je een paar uur er komt, kom je er niet meer in. Dat is :h godgeklaagd, nietwaar? Wij moeten 'dertig aflopen, voordat we eindelijk een unertje water krijgen. Kunt u zich voorstellen, je dan op het laatst kwaad wordt, dat je k onredelijk gaat doen. Ze schepen je overal jagen je van de ene gemeente naar de dere. Wij zijn nog minder dan de joden in de rlog". at mag je niet zeggen, Gerriit", roept zijn vrouw verschrikt, „de joden zijn in de oorlog allemaal vergast". Gerrit kijkt haar aan, haalt zijn schouders op. „Als ze hun zin zouden krijgen, gingen we er ook aan", schreeuwt hij „Allemaal! Weet je, wat het is? We zijn te lastig voor de regering, we zijn anders dan de rest. Het hele probleem zou in één keer zijn opgelost, als elk dorp weer een klein kamp maakte voor drie, vier wagens. Met een wateraansluiting, een metertje voor het licht en een beetje behoorlijk toilet- Meer va-agen we niet. Maar wat doen ze? Ze maken een wet, waarin staat, dat alle mensen zoals wij in grote regionale kampen moeten gaan wonen. En daarmee begint de ellende. Ze hebben de kleine kampies opgedoekt en niet gezorgd voor voldoende ander plek. Ze maken een kamp voor tachtig wagens en daar mogen dan zestien mensen een auto slopen. Wat krijg je dus? Ze zitten op elkaar te loeren en als je even niet uitkijkt, schieten ze je kapot. Wij houden er niet van om met zoveel families bij elkaar te zitten, want we weten toch, dat we eikaar niet verdragen. Als er narigheid is met woonwagenbewoners, dan gebeurt het altijd op de grote kampen. Vraag het maar aan Arie. Die heeft zes jaar in Den Haag gestaan. Zijn kinderen gingen gewoon naar school, maar hij kon er toch niet blijven- Op een gegeven moment hebben ze hem in zijn been geschoten. Toen moest hij wel. Van pure armoe". Arie Versluys knikt en pulkt aandachtig de taaie rubber lijm van zijn vingers. Hij heeft de hele morgen geprobeerd om zijn gloednieuwe caravan waterdicht te maken, maar hij vreest het ergste „Ik heb de dealer gebeld, maar hij zei: „We komen volgende maand wel eens kijken. We hebben nou geen tijd". Ik heb er duizenden guldens voor betaald. Ik heb er al mijn kinderbijslag ingestopt. Dat mag je rustig weten. Ik kon niet anders- We zaten met acht mensen in één kleine ruimte. Je had als vader en moeder geen eigen leven meer. Daarom heb ik deze wagen gekocht met een aparte slaapruimte. Ik dacht: „Nou wordt het allemaal beter, maar na een paar dagen kwam het water af door het dak. Ik weet het nou ook niet meer- Ik zou best een huis willen hebben, maar ik kan geen tweehonderd gulden in de maand betalen. En ze willen me trouwens niet. Ze hebben de schurft aan je, als ze merken, dat Je uit een woonwagen komt. Ik heb in Zoetermeer geprobeerd om mijn kinderen op school te krijgen. Ik vind het verschrikkelijk,'dat ze straks als stomme idioten worden nagewezen Weet je, wat het hoofd van die school zei? „U kunt uw kinderen wel sturen, maar dan pas na de grote vakantie" Toen hij het zei, was het februari. Is het mijn schuld. Arie Versluys heeft voor zijn vrouw en zijn kinderen een nieuwe caravan gekocht, die na een paar dagen al begon te lekken. „Ik zou best een huis willen hebben", droomt hij hardop, „want op deze manier verarmoe je steeds meer." als mijn kinderen straks niet kunnen lezen en schrijven? In Zoetermeer speelden de ratten soldaatje met onze wagen- Als je één stap buiten de deur deed. zat dé modder in je nek. Vindt u dat een fijne omgeving voor een kind? In Den Haag heb ik tenminste nog twee kinderen naar de lagere school kunnen sturen- Mijn oudste dochter leest de kranfheel aardig en ze kan ook een brief schrijven Mijn oudste zoon heeft de school niet afgemaakt, maar hij kan tenminste een boek lezen. De rest kan niks. Is dat niet verschrikkelijk? Ik zou ze een goeie opvoeding willen geven, maar vertel mij dan eerst hoe ik dat moet doen. In Alkemade kreeg ik een dwangbevel Ik moest binnen een uur uil de gemeente verdwenen zijn. Ik lieg niet. Hier heb ik dat papier. Dan ga je weer- Je zet je auto voor de caravan en laadt de kinderen in. Je gaat naar Woubrugge en zet je boeltje neer. En dan begint de ellende van voren af aan. Om een emmertje water bedelen, vragen, of je effe naar het toilet mag. Je kunt toch ook niet steeds naar een café gaan. als je moet Ik houd trouwens niet van bier". Arie Versluys klimt weer op het dak van zijn caravan en vraagt aan één van zijn kinderen of hij de bus met rubberlijm kan krijgen. Het is inmiddels zacht gaan regenen. „Ik zou best een huis willen hebben", roept hij naar beneden. „Ik zou ook best vast werk willen hebben, want op de je manier verarmoe je steeds harder. Maar als ik ergens aanklop voor werk, dan kan ik alleen het smerigste baantje krijgen, dat te vergeven is. Alleen het werk. dat niemand wil, is goed voor ons". Aan de overkant van de weg deelt de pct-tcommandanrt van de rijkspolitie even later glimlachend mee, dat hij er niet over peinst om maatregelen te nemen tegen de woonwagenbewoners, die tussen twee sneeuwstormen door zijn neergestreken op de parkeerplaats van de plaatselijke voetbal vereniging. „De KNVB heeft voor zondag toch alle wedstrijden afgelast", stelt hij vast, „en wat mij betreft mogen ze dus blijven staan Ze moeten dat natuurlijk niet te lang volhouden, want dat is ook weer de bedoeling niet. Ik denk ook wel. dat ze over een paar dagen weer verbrokken zijn, want het trekken zit ze immers in het bloed". De postcommandant heeft ook al wat klusjes achter de hand, voor het geval, dat de kersverse ingezetenen van de gemeente bij sociale zaken aankloppen voor bijstand. „Als er sneeuw ligt, kunnen ze die mooi opruimen. We komen altijd handen te kort. Daai' zullen ze heus niet aan dood gaan We moeten toch allemaal werken voor de loost". Hij is er zichtbaar van over tuigd, dat zelfs Gerrit en Arie tussen zijn rede nering geen speld kunnen wringen. Daarvoor liggen de zaken te simpel - ..Woonwagens horen in onze moderne samen leving niet meer thuis", stelt hij vaderlijk vast Het tegelpad, dat van de weg naar zijn kneuterige politiepost loopt, is spiegelglad. Het wordt tijd dot die lud van de woonwagens om hun bijsband kamen. LEO TOURING DEN HAAG. Er rijden 9000 woonwagens in ons land. Twee- tot drie honderd daarvan, een heel kleine minderheid dus, zijn de beroeps trekkers. Ze trekken van de ene kleine ge meente naar de andere, stallen midden in ge hucht of dorp hun hele hebben en houen uit, en dreigen vervolgens met bonje als de ge meente niet gauw met zo- of zoveel geld op tafel komt. De gemeente is op grond vam de bijstandswet verplicht bijstaind te geven aan elke ingezetene, die buiten eigen schuld niet in staat is in eigen levensonderhoud te voorzien. Dat weten deze woonwagenbewoners ook. Zij weten bovendien, dat kleine gemeenten geen werkverschaffing voor hen hebben. Een gemeente kan immers eisen, dat tegenover de bijstand geschikt werk staat, wanneer de ondersteunde in staat is te werken- De burgemeesters van deze kleine gemeenten staan voor het blok. Ze beschikken vaak over niet meer dan één of twee politieagenten om de lastige nieuwe ingezetenen over de gemeentegrens te zetten. Ten einde raad geven ze maar het gevraagde geld, opdat deiindringers maar zo gauw mogelijk zullen vertrekken. Als dit succes geboekt is, gaan de beroepstrekkers met hun hele gevolg naar het volgende dorp en proberen hetzelfde opnieuw. Het ministerie van -C.R.M., belast met bijstandszaken, volgt deze malafide woonwagenbewoner» nauwkeurig. Er is eeü centrale registratie aangelegd, waarin staat gemeente hoeveel bijstand is ontvangen. De gemeente bij wie woonwagenbewoners aankloppen, informeert eerst bij C.R M. Uit de centrale registratie blijkt, dat het gaat om hooguit driehonderd woonwagens, dat bij stand-stropen hun enige middel van beslaan lijkt, dat ze steeds aan het trekken blijven zonder duidelijk doel, dat het steeds dezelfde categorie gemeenten is waar ze „uitwijkpremies" weten los te krijgen. In Apeldoorn bijvoorbeeld komen ze niet meer. want dan kunnen ze dezelfde dag nog aam het werk in de bosbouw. Ook de vraag van de gemeenteambtenaar of de bijstandvrager bereid is zich te laiten inschrijven bij het arbeidsbureau, kan soras de behoefte aan bijstand plotseling geheel doen verdwijnen. Maar het is ook mogelijk dat de ateunvrager een onderzoek naar zijn financieel draagvermogen weigert, en dreigt met moeilijkheden. De overheid erkent het recht om in woonwagens te trekken- Maar intensief gebruik va het recht vermindert de mogelijkheden om de kost te verdienen. En klein groepje bedérft het voor de rest. Ten onrechte worden de meer dan 8500 bonafide trekkersgezinnen door de bevooroordeelde Nederlandse bevolking één kam geschoren met de twee- driehonderd „moeilijke gevallen", zoals ze op C.R-M. heten. Voor de ergrote meerderheid bederven ze de kansen en vaste werkkring te krijgen, om geaccepteerd te worden door collega's in een vaste baan, om hun kinderen op een gewone lagere school te krijgen, Minder heid bederft het voor meerder heid compleet met vriendjes en vriendinnen, om niet ovéral weggestuurd te worden of met de nek te worden aangekeken. Binnenkort, mogelijk met terugwerkende kracht tot 1 januari, wordt de nieuwe woo nwage nwet van kracht. Elke gemeente is dan verplicht een verhard kampje te hebben, voorzien van water en sanitair. De bedoeling is echter, dat meerdere gemeenten samen een groot, regionaal kamp opzetten. Tweeënvijftig van zulke kampen zijn er gepland- Ei' zijn er al zesentwintig, met samen 2080 goede of redelijk goede staanplaatsen voor woonwagens. Waar de bijna zevenduizend overige wagens staan, C.R.M. niet bekend, maar waarschijnlijk is het op een weinig goede plaat». Het probleem is de werkverschaffing. De meesten verdienen zelf de kost, meestal met verkopen van dekens en dei-gelijke, maar het zou ideaal zijn wanneer bij elk kamp een aantal werkplaatsen beschikbaar was, waar de werkloze trekkers zoveel en zolang zij willen hun brood kunnen verdienen. De rerionale kampen krijgen daarom in de toekomst behalve allerlei voorzieningen zoals winkel, school, speelruimte, maatschappelijk werker, enz. ook een eigen a rbeidsb ureaut je, mogelijk verbonden aan een gewestelijk bureau. De gedachte is, dat de bijstandgevende gemeente, die van de ondersteunde verlangt dat hij arbéid verricht als tegenprestatie, ook moet zorgen dat er geschikte arbeid voorhanden is. En geschikt wil dan vooral zeggen: afgestemd op de trekkersnatuur van de woonwagenbewoner. Eigenlijk zou elke trekkende woonwagenbewoner een bewust doel voor ogen moeten hebben, vindt op C.R.M. De trekker, die bijvoorbeeld naar Utrecht gaat, zou zichzelf moeten afvragen: daar iets te doen mij? En is het kamp daar niet vol? Op C.R-M. werkt men eraan n de toekomst de trekker gezegd kan worden waar er nog plaats in de kampen en vat voor werk er .'oorhanden is, zodat de trekker met enige zekerheid de toekomst tegemoet rijdt. JOHAN VAN WORKUM

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 9