JO MOERMAN: WIM BOUWENS: en nu ga ik mijn atletiekbibliotheek een beetje bijwerken" NA 35 JAAR KNAU-FUNCTIE: ,lk had er na Tokio al uit willen stappen' Over oudste ereklasser wordt scheiding van tafel en bat spoedig uitgesproken Drie vliegen in één klap slaan „Tigerman faalt niet als trainer, wei als coach" Nieuwe opzet competitie bepleit ZATERDAG 17 JANUARI 1970 AMSTERDAM „Jazeker", zegt Jo Moerman, „lk heb soms een zaterdagavond vrij en in de wintermaanden zijn de zondagavonden meestal voor mezelf". Er plooit zich een intens tevreden glimlach om zijn lippen. Jo Moerman heeft geleerd zich te verheugen over een paar uur voor zichzelf. Als hij aan het eind van weer een atletiekjaar terugkijkt en hij zou de uren optellen die hij aan zijn sport heeft besteed, zou hij komen aan „een half jaar atletiek per jaar". In zijn vrije uren sleutelt Jo Moerman aan prestatielijsten, voert hij besprekingen, vergadert hij, dwaalt hij over atletiekbanen, trekt hij met ploegen naar het buitenland, incasseert hU meer kritiek dan lof. Dat laatste doet Jo Moerman nuchter af met: „Iedereen maakt, ik noem dat zo, percentueel fouten. Wie veel doet, maakt meer fouten dan iemand die niets uitvoert. Bovendien: ik ben nooit een diplomaat geweest en dat zal ik wel nooit worden". Waarmee Jo Moerman te kennen wil geven dat hij sommige situaties had kunnen vermijden als hij meer diplomatiek te werk was gegaan. „Die gave heb ik nu eenmaal niet. Als er iets is, gooi ik het eruit. Ik moet toegeven dat ik op zulke momenten zeer impulsief ben maar ze kunnen niet van me zeggen dat ik niet eerlijk ben. En ik heb altijd een functie bekleed, die kritiek als direct gevolg moest hebben. Bijvoorbeeld: moest iemand ja of nee in een ploeg worden gekozen. Ik doe dat dan wel niet alleen, maar je hebt een flinke vinger in de pap. Als het nee was geworden, kreeg je kritiek te verwerken. Maar ik heb het altijd op goede gronden gedaan. Daarom stel ik ook zo graag die ranglijsten samen- Ik heb alle gegevens in mijn hoofd en er kan dus niemand naar voren worden geschoven wiens prestaties dat niet rechtvaardigen". Elk jaar. sinds 1943, stelt Moerman het boekje samen waarin de beste Nederlandse atletiekprestaties zijn op genomen. Elk jaar werd het boekje uitgebreider. Het was slechts een vrijwel te verwaarlozen onderdeel van zijn werk voor de Kon. Ned. Atletiek Unie, 'waar hij straks, op 13 februari, vijfendertig jaar secretaris van de nationaal technische commissie is en op 21 maart met een afscheidsreceptie wordt uitgeluid. Want Jo Moerman staakt zijn activiteiten. „Ik weet het. De pijn in de Nederlandse sportwereld is dat iedereen te lang blijft zitten. Het was mijn vaste voornemen om na de Spelen van Tokio af te treden. Er zijn nog vijf jaar bijgekomen, buiten mijn wil. Maar nu is liet definitief afgelopen". Jo Moerman die begin 1934 de eerste technische vergadering bijwoonde in zijn functie van secretaris van de district9technische commissie afdeling Amsterdam woont straks zijn laatste in de nieuwe structuur van de KNAU wellicht dè laatste technische vergadering bij. En op dal moment kijkt hij terug op een lange weg, ten bate van de Nederlandse atletiek afgelegd. „Het gekke is dat ik met korfballen "ben begonnen. Bij DDV, waar ook wat aan atletiek werd gedaan. Later heb ik nog basketball gespeeld, ook competitie. Op 2 augustus 1928 maakte ik voor het eerst kennis met atletiek. Ik weet die datum nog zo goed omdat het de verjaardag van koningin Emma was. Ik zag atletiek wedstrijden op de Olympische Spelen in Amsterdam. Na de oorlog, toen ik op de hbs zat, heb ik zelf wat aan atletiek gedaan. Laat ik nou de eerste scholieren kampioen van Amsterdam op de 100 meter worden. In twaalf seconden rond". Vrij lakoniek JO MOERMAN met korfballen begonnen Jo Moerman is altijd gewend geweest alles zo goed mogelijk te doen. ZuLke mensen vallen op en men heeft ze nodig. Daarom werd hij, toen hij 2% jaar was, opvolger van Jan v. d. Putten als secretaris van de technische commissie van de KNAU, op 13 febmari 1935". Ze zeiden tegen me: een tc-secretaris moet de schakel tussen de Het ploegleiderschap was een van de allerbe langrijkste functies in de veelvoud van werkzaam heden, die Jo Moerman in de KNAU als secretaris van de technische commissie vervulde. „Mijn groot ste voldoening was als je iets recht had kunnen trekken was scheef was". Op de foto Jo Moerman (geheel links) op een rustig ogenblik met een deel van de atletiekploeg in Mexico. ploeg en de bond zijn. Dat ben ik geweest naar best vermogen. Ik heb altijd hei ploegleiderschap bekleed en ik mag nu zeggen dat men het jammer vindt dat ik niet meer beschikbaar zal zijn. Jawel, ook de atleten van de zogenaamde Westphalgroep". Met het vallen van die naam wordt meteen de grootste teleurstelling in het langdurige atletiekleven van Moerman opgegraven. „Ik heb kritiek altijd vrij lakoniok ervaren. Het was nu een maal het gevolg van mijn taak. Maar die affaix-e-Westphal heeft me verdomde pijn gedaan. De kritiek op de ploeg leiding, waaraan ik altijd de meeste zorg besteedde, deed me enorm veel Het was mijn rotste ervaring in al die jaren. Verschrikkelijk, toen Westphal op Schiphol bleef en de ploeg naar Mexico liet vertrekken. Als je hem naar zijn beroerdste ervaring vraagt, zal hij waar schijnlijk hetzelfde zeggen". Niet weglopen Dat was ook de reden waarom Moerman ook na Mexico niet aftrad. ..Na Tokio heb ik gezegd dat ik me voor de volgende Spelen niet meer beschikbaar stelde. Er werden andere ploegleiders aangezocht maar ze konden niet. Men vroeg me het nog één keer te doen en ik accepteerde. Onder deze voorwaarde: na Mexico onmiddellijk eruit Als ik dat had gedaan, zou dat met die affaire Westphal weglopen zijn geweest. Daarom ben ik nog een jaar gebleven. En nu is het helemaal afgelopen. Je moeit niet de ploegleider worden, van wie ze zeggen: gaat die oudé kerel weer mee. Als er geen contact meer kan zijn tussen atleet en ploegleider, -is het fout. Je moet ook niet wachten op het moment dat er een jongere komt die het beter of ten minste net zo goed doet. Als je dan een verkiezingsstrijd moet verliezen, vind ik dat zeer pijnlijk. Je moet eruit stappen als je nog volop in de running bent. En dat doe ik nu". Als secretaris van de Internationale damesatletiek- eommissie blijft hij actief. „Ik heb ook de grootste atletiekbibliotheek van Nederland. Die ga ik nou eens helemaal bijwerken. Daar krijg ik na München nog meer tijd voor want dan doe ik dat secretariaat ook weg Nooit geschipperd Jo Moerman wat men ook zou kunnen aanmerken, hij hpeft het dan toch maar vijfendertig jaar gedaan beleefde zijn meest trieste ervaring (Westphal) aan het eind van zijn carrière. Zijn mooiste moment lag aan het begin ervan. „Ik zag in begin 1946 Jan Lammers lopen in Sneek en ik dacht: die kan er wat van. In 1948 liep hij in de estafetteploeg 4 x 100 meter op de Olympische Spelen en op de Europese kampioenschappen in Brussel haalde hij brons op de 200 meier. Lammers was mijn persoonlijke ontdekking en daarop ben ik nog trols". Ook hierop: „Ik ben altijd recht door zee geweest. Ik heb nooit geschipperd, wie het ook was. Ik draag bijv. Paulen een goed hart toe maar we hebben veel conflicten gehad. Toen we destijds die ellende met de Spelen in Melbourne hadden, moesten we nadien lopen in Duitsland waai- de Russen zouden komen. Ik zei: we star-ten. Paulen vroeg waarmee ik me bemoeide en zei dat we niet zouden gaan. En toen was ik weer zeer impulsief en gooide eruit: „Wat heeft Paulen er tegen? Hij heeft toch ook een benoeming als scheids rechter in Rusland aangenomen?" Op zo'n moment kan het me niet schelen wie het is maar dan moet het eruit. Enfin, we gingen naar Duitstand. Zo'n conflictje wordt altijd wel weer opgelost maar ik ga er niet voor opzij". Kunststofbaan Jo Moerman mag met récht een turbulente figuur In de atletiek wereld worden genoemd. Hij flapte er wel eens iets uit op een moment dat het minder gelegen kwam. Hij haalt er nu de schouders over op. ..Ik ben nu eenmaal geen diplomaat. Maar ik deed het wel altijd ten bate van de sport". Voor zijn sport heeft hij nog enige gedachten in petto." Als we voorlopig maar één kunst stofbaan hadden waarop wedstrijden mogen worden ge houden want dat mag op de baan van het NSF-sporl- centrum „Papendal" niet. Kunststofbanen zijn de toe komst. Ze vergen een bijzonder grote investering maai de onderhoudskosten zijn nihil. Voorts nog een grote wens: een goede overdekte baan. Die heb je nodig om de achterstand op bepaalde nummers, ik noem hoog- en polstokhoogspringen, te kunnen inlopen. Waarschijnlijk komt er zo'n baan in Rotterdam maar voor de rest krij gen we een lawine van sporthalletjes waarin als regel geen plaats is voor atletiek." Over concentratie van verenigingen: „Vóór concen tratie, zonder meer. Helaas is een groot aantal fusies een mislukking gebleken. Dit is de reden. Elke vereniging bestaat uit actieve leden en passieve die hun hart aan de club hebben verpand en ook na hun actieve loopbaan lid blijven. Als je een samengaan krijgt, lopen er altijd wal wat actieve leden weg die juist niet met de andere vereniging overweg kunnen. Voor de passieve geldt dik wijls: nu verdwijnt de naam van mijn vereniging, het hoeft voor mij niet meer. En ze gaan weg. Een fusie be tekent meestal niet een dubbel bestuurskader en dat heb je juist zo haird nodig". Hoeft voor mij niet Over financiële steun aan de atleet. „Dat moet de staat niet doen. Dat is tegen het karakter van onze sport. Dan wijzen ze op landen achter het IJzeren Gordijn. Daar krijgen topsporters trainingsgelegenheid maar ze moe ten ook een cursus volgen om latei- als trainer te kun nen optreden. Ze schreeuwen hier wel om geldelijke tegemoetkoming maar ze willen niet zo ver gaan dat ze een opleiding als sportinstructeur volgen om later verplicht zoals in die landen hun aandeel te kunnen leveren. Ik ben niet zo wild enthousiast voor financiële steun door de overheid. Dan gaat het karakter van ama teursport helemaal weg en mag je geen onderscheid meer maken tussen profs en amateurs. Kijk eens naar het wielrennen. Daar hebben ze steun. Ze kunnen niet eens meer een zuivere uitslag maken. Toen Benoni Be- heyt zich niet aan de afspraak hield, werd hij wereld kampioen. Ze hebben hem in het jaar daarop helemaal gekraakt. Ik zie niets in beroepasport. In de atletiek >s het een fiasco geworden. Alleen in Australië loopt hel een beetje. Daar zijn korte baanwedslrijden met han dicap. Op de sprint kun je de zaak niet vemaggelen. Nee, voor mij hoeft het niet." „En nu zullen ze me wel voor conservatief uitma ken." HERMAN VAN BERGEM. DEN HAAG Hij kan en de kniesoor zij bij voor baat vergiffenis gevraagd de Rinus Terlouw uit de tafeltenniszaal worden genoemd. Een wilskrachtig sportbeoefenaar die uiteraard over het nodige (en noodzakelijke) talent beschikt om zich aan de top in zijn sport te plaatsen maar wiens ongecompliceerde manier van spelen nochtans menigeen tegenstander èn toeschouwer met vele vraagtekens heeft ver vuld. Tafeltennisser Wiro Bouwens (zelf niet het minst afkerig het woord ping-pong in de mond te nemen, hetwelk vele anderen als een vloek in de oren klinkt) van de Haagse ereklasser WIBATS hoopt in juni a.s. dc voor een topsporter eerzame leeftijd van 39 jaar te bereiken. Niettemin is hem het twijfelachtige genoe gen beschoren zich reeds sinds enige jaren als de oud ste actieve speler in dc hoogste afdeling van de Ne derlandse lafeltcnniscompetitie te mogen beschouwen. Wim Bouwens is realist genoeg te beseffen en te erkennen dat het hoogtepunt in zijn tafeltennis-i loopbaan reeds enige jaren ver leden tijd is. Slechts de omstan digheid dat zijn vereniging met beide benen in degradatiewateren moet waden, heeft hem ertoe doen besluiten zijn teamgenoten in ieder geval in het huidige seizoen in hun hoogste nood terzijde te blijven staan. Afhankelijk van het feit of Wibats zich in de ereklasse zal handhaven („in dat geval wellicht één seizoen opdat men de ge legenheid heeft te trachten in mijn vervanging te voorzien") of naai de hoofdklasse zal worden terug gewezen („want dan is dit seizoen mijn laatste en moet men maar meteen met een schone lei be ginnen") zal hij het moment be palen het bat op te nemen- en uit sluitend nog als onbezorgd plezier- speler door de tafeltenniscentra te wandelen. Het leven begint dan, ook voor hem, bij veertig. Wim Bouwens maakt, mede door zijn niet onaanzienlijke lengte, oen enigszins slungelachtige in druk. Hij is niet een speler die met katachtige, spectaculaire bewe gingen achter de tafel springt. „Ik beweeg me een beetje houterig, altijd al het geval geweest", laat hij minzaam weten. Een verrader lijke stijl echter voor zijn tegen standers, voor wie hij ogenschijn lijk „een makkie" betekent. Maar alle topspelers die de Nederlandse tafeltenniswereld de laatste tien, vijftien jaar heeft voortgebracht. van de oude generatie Du Buy, Pelser, Stoop en Van Zoelen tot huidige cracks als (nog steeds) Onnes en Schoofs en Van der Helm en Bakker toe hebben hun mis vatting niet weinig keren met een nederlaag zien afgestraft. BouWens over zichzelf: „Ik heb iets in mijn spel althans laat ik zeggen dat ik het had dat voor mijn tegen stander vrij moeilijk was. Aanval lend ging het zeker niet voor de wind en ik verdedigde helemaal niet goed. Maar ik gebruikte een zware kapslag kon ik ook niet- aan doen. zo speelde ik nu een maal en die pakte bij de tegen stander nogal eens verkeerd uit Wat later ben ik doelbewust omdat ik er een soort natuurlijke aanleg voor bleek te hebben mijn backhand gaan ontwikkelen. Die was. heb ik begrepen, gevaar lijk omdat je 'm moeilijk zag aan komen". Afgang Ofschoon de aanval niet zijn sterkste zijde is geweest, heeft Bouwens zich nimmer ongenegen getoond zijn tegenstander op on verwachte momenten ook met een smash te verrassen. Keihard soms. En niet alleen in de zaal maar ook Bouwens: „Als Wibats degradeert, is dit mijn laatste seizoen". erbuiten. Zoals nu, want de ont wikkeling van de tafeltennissport in Nederland ligt Wim Bouwens na aan het hart. Een wat pijnlijke ontwikkeling, een ontwikkeling zelfs die niet plaatsvindt. „In zekere opzichten zitten we op dit moment met de tafeltennis sport in Néderland in het slop. We zijn er in verhouding tot de laat ste tien, vijftien jaar althans niet op vooruitgegaan. We zijn blijven steken en dat betekent dus eigen lijk achteruitgang. Zonder recht streeks kritiek op de heer Tiger man te willen leveren, moet ik constateren dat voor zijn komst naar Nederland met dezelfde spe lers destijds betere resultaten wer den bereikt dan nu het geval is. Van Zwitserland en van België Schoolvoorbeeld Een mening die nadere toelichting behoeft: „België, een mooie maat staf want dat is óók zwak. Tot voor vrij korte tijd wonnen we er steeds van, zelfs onze B-ploegen. Ik meen zelfs te hebben begrepen dal overwogen werd tegen België geen A-team meer op te stellen. Maar een oudgediende als de Belg Van der Walle ziet nu toch weer kans vrij regelmatig onze spelers te verslaan. Dat kan doodeenvou dig niet. Met alle respect voor Tigerman, maar neem die wed strijd tegen Zwitserland. Iedereen wist dat Frans Schoofs wat privé- moeilijkheden had. dat hij ziek was geweest. Toch werd hij opgesteld. Alle begrip voor de moeilijke po sitie waarin Tigerman zich be vindt, maar de opstelling van Schoofs getuigt niet van inzicht. Tigerman is een fantastische tech nische trainer,, die ervaring heb ik inmiddels wel opgedaan. Maar dat heeft niets te maken met de vraag: hoe win ik. Zijn voorganger. Bela Simon, had een geheel andere be nadering. Hij ging ervan uit: hoe exploiteer ik de mogelijkheden van een speler het beste, hoe buit ik ze het best uit. Bela Simons was het schoolvoorbeeld van een trainer die vertrouwen had en dat ook wist in te boezemen. De over tuigingskracht waarmee hij zijn ideeën op de spelers wist over te brengen, was enorm, fascinerend bijna. Mijn overtuiging is dat Tigerman dat niet kan Hij faalt zeker niet als trainer, wel als Concluderend zegt Bouwens: „De NTTB dient naarstig op zoek te gaan naar iemand die deze moge lijkheden wel heeft. Er moet een coach komen met veel gevoel voor psychologie. Dat kan een trainer- coach zijn, verenigd in één per soon, of men moest iemand met dergelijke kwaliteiten aanstellen naast Tigerman. Zolang nog niet alles is geprobeerd, vrees ik dat we in internationaal opzicht aan de staart zullen blijven bengelen". Bouwens is zich ervan bewust dat zijn woorden niet overal even vriendelijk zullen worden ontvan- geh. Hij wenst evenwel niet uit sluitend lief te doen, daar is nie mand mee gebaat, en hij heeft slechts het belang van de tafel tennissport voor ogen. Daarom nipt alleen kritische uitlatingen- zonder-meer, maar ook suggesties om de ontwikkeling van de tafel tennissport weer op gang te hel- pen. Suggesties met betrekking tot de opzet van de competitie die volgens hem niet meer aan de (strenge en moderne) eisen des tijds voldoet, suggesties eveneens om tot intensiever wedstrijdpro gramma's te komen („iedere maand een achtkamp, degene die als laatste eindigt eruit"). „Suggesties om de jeugd daadwerkelijk bij hel topniveau te betrekken. Welke mogelijkheden zijn daar toe aanwezig? Bouwens: „De krachtsverhoudingen in Neder land zijn gedeeltelijk ongelijk, zeker in individueel opzicht. Er zijn een stuk of vijf, zes spelers die boven de rest uitsteken. De clubs die over die spelers beschikken, maken 'm. Scylla met Van dei- Helm en Bakker. Nedlloyd met Frans Schoofs (ofschoon hij op z'n retour is) en Carel Deken (hoewel hij het druk heeft met z'n studie) en Steeds Hoger/TSB met een Bart Onnes, die overigens een conditietekort heeft en Piet Lu- feijn. Hunter 25 wellicht nog, met Nico van Slobbe. Aan die teams valt praktisch niet te komen, en dal zal wellicht altijd het geval blijven Mede daardoor zou ik de competitieopzet verkeerd willen noemen". Kans geven „Een team behoeft slechts over één goede, één middelmatige en één slechte speler te beschikken om zich toch in de ereklasse te handhaven. Ze zullen er een on verwacht gelijkspel kunnen uit halen en enige malen met 64 winnen en dat is voldoende. Maar naar mijn smaak is dat wel de dood van tafeltennis als teamsport. De huidige opzet van de competitie, twee ereklassen van ieder zes teams, acht ik onjuist. Ik ben voorstander van één groep van acht tien clubs. Bovendien zou ik de teams tot vier man willen uitbreiden. Een tweemaal twee formule twee sterke, twee zwakkere werkt naar mijn idee beter, werkt nivellerend. Ik zou dan echter wel de verplich ting willen stellen een jeugdspeler op te stellen. Aan de leeftijd kan een grens worden gesteld, zeven tien of achttien jaar. Zuiver met de bedoeling om nieuw, jeugdig talent een kans te geven. En dan opstellen bij de zwakkere teams. Als hij bij de sterke twee zou uit komen, zou hij tegen de topspelers toch weer de mist ingaan". Drie-in-een Wim Bouwens meent niet het ei van Columbus te hebben gevon den. Hij is echter wel van mening dat zijn ideeën waard zijn in de praktijk te worden getoetst. Zoals de zaken zich momenteel (niet) ontwikkelen zal nimmer de voor uitgang worden bereikt die nood zakelijk is om de tafeltennissport nieuw leven in te blazen. Bouwens beoogt met zijn opzet drie vliegen in één klap te slaan: de competi tie als teamcompetitie aantrekke lijker te maken („pingpong kan een buitengewoon spectaculaire sport zijn maar de toeschouwers kennen het resultaat meestal al als gezien"), 2. het jeugdige talent te ontwikkelen en daardoor („het klinkt wei gek maar het is juist"), 3. het niveau in de breedte te ver hogen. Wim Bouwens zelf evenwel zal In de korte tijd die hem nog als ac tief speler rest zijn ideeën niet meer in de praktijk ervaren. HU wacht op het moment waarop Wibats over hem de scheiding van tafel en bat zal uitspreken. WIM SCHTT"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1970 | | pagina 13