KERSTMIS 1969 Ik kóm liqht makenM mompelde ze op zich verontschuldigende toon. „Wij zaten over de jongen te pratenzei meneer Davidson. „Het is een goede, lieve jongen", voegde ik er i toe. Zij keek mij dankbaar met haar roodgeschreide bijbelse ogen aan. Iedereen in de buurt kende de jonge Josuë, zoals ik hem maar zal noemen. Leven en laten leven is hier het parool. Allen waren erg vrien delijk vcor hem en als iemand hem nu en dan eens als Sammetje aansprak, betekende dat veel als: wij weten, dat je een joodje bent, aar wat kan het ons verdommen? Slechts door zijn doofstomheid was het, dat het niet tot een echt vertrouwelijke omgang kwam. Inmiddels stopte (jnen hem bij de kruidenier of in de groentewinkel wel eens iets lekker toe en zelfs de droge meneer Fierlafijn, de apotheker, liet er zich toe bewegen een greep in zijn bokaal met perperlnunt of drop te doen. Wat hij kreeg gaf hij echter vaak weg aan kinderen, waarvan er altijd wel een paar op de drempel zaten. En op regenachtige dag zonder kinderen, heb ik hem eens een hele reep chocolade aan een druip natte hond zien voeren. Men nam het hem niet kwalijk. Instinctief scheen men een vage eerbied voor de achterlijke jonge profeet te koesteren en men behandelde hem nooit met neerbuigende joligheid als de idioot uit de armeluisbuurt. is op het einde van september geweest, dat ik bezoek kreeg van de wijkagent, een grote, brave lobbes, die duidelijk met zijn opdracht in de kr.oop zat. „Het is geen onderzoek, meneer de kapelaan", hij al dadelijk in de gang. De commissaris gaf ons de raad eerst maar een goed rond te kijken, en bij een paar serieuze mensen te in formeren". Een echt onderzoek loopt anders van stapel". I „Voor de dag ermee, agent, van welke boeven- ij streek verdenk je mij?" „Hebt u me horen zeggen, dat het om u gaat, meneer de kapelaan? Het gaat om die jongen, die blonde joodse jongen van bij Davidson „Is er iets mis met hem?", vroeg ik, plots door I onrust overmand, of ik mij persoonlijk voor Josuë verantwoordelijk achtte. „Ach, zo'n vaart zal het wel niet lopen, meneer de kapelaanHet zou iets te maken hebben met het onwettig uitoefenen van de genees kunde. Enfin, als ik het goed begrepen heb", i Opgelucht stond ik er bij te grinniken. „Zeg, het is toch niet de eerste april? Alle gek heid op een stokje, de sukkel is doofstom en I daarenboven niet zo best bij zijn~verstand". „Daar zegt u het nu zélf, meneer de kapelaan Het schijnt echter iets met handopleggen te maken te hebben. Je hebt ergens pijn en de dokter weet het ook niet. TériSlotte' wordt er iemand bijgehaald, zo iemand, die zijn hand ge woon op de zere plek legt en', hop, meteen is de pijn verdwenen". I „Is dat dan. verboden?" „Zolang er geen geld gevraagd wordt, is alles j dik in orde. Wordt er echter wel geld voor ge- vraagd, dan is het kwakzalverij. En kwakzal- verij is bij de wet verboden Het kostte mij geen moeite om er de agent van te overtuigen, dat ik van de zaak niets af wist, maar dat het hele verhaal niet anders dan laster kon zijn. Een bedenksel van een of andere stomme jodenhater of zo.' Het leek mij volstrekt overbodig vidson met het verhaal lastig te vallen. Nochtans ging ik de doofstomme voortaan aandachtiger observeren, ofschoon ik het mij zelf bitter ver weet, telkens als ik er mij op betrapte. Inmiddels helpt er geen lievemoederen aan. Van daag, vroeg in de kerstavond ben ik getuige geweest van een wonderlijk gebeuren, waarvan ik alsnog de beschrijving van bladzijde tot blad zijde heb uitgesteld. Het hield geen verband met mijn onwillekeurige oplettendheid als de jongen in de buurt was. Eenmaal aan het stomme toeval overgeleverd kon ik onmogelijk nog tussenbeide komen stomverbaasd door wat mijn begripsvermogen te buiten ging? Ver lamd door het ontzaglijke verschijnsel dat zich voor mij, haast binnen het bereik van mijn han den voltrok? De ganse namiddag was ik in de kerk aan het werk geweest. Met de grotere jongens van de padvindersclub had ik de laatste hand gelegd aan de kerststal, een levensgrote kerststal, omdat wij ons met onhandelbare etalagepoppen uit de slag moesten trekken, die He man uit een op doekende confectiezaak ons had cadeau gedaan. De kale wand van het koor, die met zijn na- maakzandsteen voor achtergrond diende, zat mij door zijn poverheid nogal dwars. Moedeloos stond ik de hele zaak nog eens te bekijken. Wij hadden de geboorteplaats van de Messias veel eer de aanblik van een oude Vlaamse boeren- keuken, dan die van een heuse stal uit Bethle hem gegeven. Opeens dacht ik aan de koperen wandklok uit Auvergne. die bij meneer David son hing. Veel zou zij niet bijdragen tot de ont brekende mystieke sfeer, maar in het licht van de kaarsen zou zij op die kale rotmuur ten minste een prettig glanzende vlek vormen Mijn oude vriend zou ze mij met genoegen tot Maria- Lichtmis lenen. Er was niemand in de zaak. Ik besloot even te wachten en wat rond te kijken. Aan niets heb ik zo'n hekel als in een winkel, waar niemand opdaagt „vol-lek" te staan schreeuwen. Lang zou ik niet alleen worden gelaten. Myriam was vermoedelijk boodschappen gaan doen. het na middagdutje van meneer Davidson viel wat langer uit dan gewoonlijk, terwijl de doof stomme waarschijnlijk op het pleintje de om hem heen fladderende meeuwen zat te voeren. De kick uit Auvergne sloeg vijf uur. Stilaan ongeduldig geworden nam ik plaats bij de empire-secretaire, achteraan in de winkel, waar meneer Davidson vaak in een dik kasregister zat te schrijven. Inmiddels bleef ik mij, de open straatdeur ten spijt, als een indringer voelen en overlegde, of' ik toch maar niet beter wat licht zou maken? Van dat ogenblik af is alles eens klaps heel vlug in zijn werk gegaan, terwijl ik mplaren. i kwamen: Trlptiel het bewUs levercn^dat er onmogelijk de gedachte onder kon houden, dat het eigenlijk buiten elke tijdsmaat om ge beurde. Er stopte een wagen voor de deur. Vraag me niet, wat voor een wagen het was. Ik zie hem weliswaar nog in gedachten stilhouden achter de ruit doch het kan net zo goed een glanzende Roll's als een afgejakkerde Chevrolet van voor de oorlog zijn geweest. Opeens stond nu de nauwe winkel vol angstig zwijgende mensen. bont 'gezelschap. Voor een deel bestond het uit keurig uitgedoste dames en heren, die in de menigte van de stad, hier of elders, hoegenaamd niet zouden opvallen. Toch waren er ook onmiskenbare joodse mamma's, uitgezakt van het baren, moeilijk op de gang en met bonte hoofddoeken of plukharen, pruiken, echte Talmudgrootvaders, voorzien van mo zaïsche baarden en krulletjes om de oren, alsook jongere mannen met lange kaftans, breedge rande pelshoeden en zwarte laarzen. Ongetwij feld had ik mijn schuilhoek horen te verlaten om de bezoekers te waarschuwen dat het even kon dufen, vooraleer er iemand thuiskwam. Ik deed het niet. Mogelijk voelde ik mij als katholiek priester Wat geremd. Ik weet het niet. Trouwens, ik voelde, dat er iets op het punt stond te gebeuren, waarmee ik mij niet mocht bemoeien. Diep greep mij de verschijning aan van een jonge vrouw, die een kind van zowat een jaar in de armen droeg en het middelpunt van de zwijgende groep vormde. De leeftijd van het kind had ik slechts geschat. Het was in een deken gewikkeld, waaronder de blote voetjes tot mijn ontzetting er krachteloos bijhingen. Ik was er eensklaps zeker van, dat het kind dood was. Nooit ben ik zo volstrekt zeker van iets geweest. Niemand uitte alsnog een woord, doch ik hoorde nu de vrouwen snikken o£> zacht-klagende toon, doodsbedroefd, doch vervuld met een geduld dat lijdzaam de eeuwigheid tartte. Opeens even wel kwam er een einde aan de aanblik van vol strekte roerloosheid. Haastig gleed er in het tegenlicht van de straatlantaarns een rijzige schaduw langsheen de etalageruit. De deur werd Ik zag een ontzaglijk, mij alsnog onbekend licht in zijn grijsblauwe kinderogen ont waken. Schuchter legde hij de fraaie witte handen om het in de deken weggedoken hoofdje. ispireerd, altUd DOOR HUBERT LAMPO opengemaakt, het carillon klingelde ijl en in het schemerdonker draaide een hand de elek trische peertjes aan. Wat ik vanuit mijn schuil hoek aanschouwde was zoveel als een authen tieke Rembrandt, gedomineerd door de zopas binnengekomen Josuë, hoe schuchter hij er ook bij stond, gekleed met zijn spannende afgewas sen blue-jeans, die zijn rijzige Apollogestalte nog indrukwekkender maakten en zijn kort, met schaapsvacht gevoerd jasje. Met de rug angstig tegen de deur gedrukt, keek hij verbijsterd in het rond, of hij zich voornam bij het eerste teken van onheil de benen te nemen. Daarna staarde hij als in paniek de vrouw aan met het dode kind, die pathetisch glimlachend naar hem toe kwam, terwijl de tranen over haar wangen stroomden. „Rabbi", zei ze smekend. „Rabbi waarop er iets volgde, dat ik niet begreep. Schichtig keek de jongen om zich heen of er iets onfatsoenlijks van hem gevergd werd. Ik achtte het thans zo goed als zeker dat hij dade lijk zou weglopen. Maar inmiddels zag ik een ontzaglijk, mij alsnog onbekend licht in zijn grijsblauwe kinderogen ontwaken, iets als een eeuwenoude wijsheid die uit haar diepe lethar gie werd gewekt. Dan zag ik, hoe hij nog steeds schuchter, ofschoon door allen met ver ering en een zo goed als met de vingers aan te raken spanning aangekeken de fraaie witte handen om het in de deken weggedoken hoofdje legde. Ik duizelde, toen ik de baby eensklaps als van pret hoorde kraaien. De ganse stam brak in een zo felle explosie van jubelende dank baarheid los, dat ik zonder enige hinder de winkel kon verlaten. Wel besefte ik, dat de jon gen mij gezien had. Even had hij mij vanuit zijn gedwongen stilzwijgen staan aankijken, terwijl de vrouwen zich als klokkende hennen om hem heen verdrongen en de pelsen omslagen van zijn jasje streelden of zijn mooie handen pro beerden beet te pakken. Als Jacob met de engel worstelde ik gedu rende de Kerstmis onafgebroken met een af schuwelijk, mensonwaardig paniekgevoel. De paniek om de gedachte, dat ik het nooit zou begrijpen en nog een half mensenleven lang zou rondscharrelen zonder het antwoord te kennen dat op een niet uit te spreken vraag hoorde te volgen. Ook als ik er mij toe inspan de om mijn geest in te kapselen, voor welke vragen ook, zat het mij tot hier, gewoon tot hier! Laat dergelijke dingen in de Schrift thuis horen. Niet in het leven van een stumperd van een kapelaan, die met een studiebeurs college en seminarie heeft gelopen om tenslotte zowel een sociaal werker als een priester te zijn, dacht ik afschuwelijk gefrustreerd. Het kon niet ver hinderen dat de koster mij na de mis waar schuwde, drie heren in de sacristie te hebben binnengelaten die mij wensten te spreken. Met militaire correctheid stonden zij sis een aa*a de pet in de hand. Het wanen drie aas- lui, die ik gedurende de dienst reeds in de on zekere door de kaarsen aan het huiveren ge brachte schemering meende opgemerkt te heb ben. Maar ik vergiste mij. Geen zeelui waren het, doch lijnvliegers in uniform, zoals bleek uit de badge van de Panamerican Airways op hun „Neemt u ons niet kwalijk, dat wij u uitgere kend op kerstavond komen storen", zei de oudste Amerikaan, een halfbloed met zilvergrijs haar. „Het leek ons billijk, tot na de mis te wachten". „U hoeft zich niet te excuserenstamelde ik. „Wij vliegen alle drie voor dezelfde maatschap pij", zei de tweede met zijn mongools type. „Meestal duurt het jaren, vooraleer wij in de kroeg van een of andere luchthaven weer eens tegen elkaar aanlopen „Eeuwen duurt het soms", voegde de derde er aan toe, de blonde Skandinaaf uit de ethono- logische staalkaart. Veel hebben we echter van de mis niet begrepen. Geen van ons gedrieën is katholiek. Sorry „Heeft geen belang mompelde ik. „Wij dachten zo bij ons zelf, dat wij in de kerk wel iemand zouden aantreffen die weet, waar tegenwoordig de Davidsons wonen „Dat kan ik u zeggen", antwoordde ik zo na drukkelijk, dat het er wel naar leek of ik hen van iets hoorde te overtuigen. „Het is vlakbij, maar moeilijk uit te leggen. Ik kleed me om en loop even met u mee De auto's voor de kroegen leken bedauwd, doch naderhand merkte ik, dat ze met een ijsvlies overtrokken waren, dat er in het licht van de lantaarns als tafzijde uitzag. Op het pleintje stonden zij wat te treuzelen om naar het van sterren huiverende uitspansel te kijken. Voor mensen, die hun leven tussen hemel en aarde doorbrengen, vond ik het vrij ongerijmd. „Een hemel, net als die nachtzei de Mon gool. „Nou ja, het was tenslotte ook Kerstmis, helemaal op het einde van de oorlog. Er hing al minutenlang een magnesiumtoorts boven het kamp te stralen. Net een ster. Weten jullie nog wel, hoe de gevangenen ons alsmaardoor vroe gen, of er bommen zouden vallen?" „Of wij er een barst van afwistengrin nikte de blonde Amerikaan. „We waren zelf daags tevoren neergeschoten en door een ver sleten vrachtwagen hier afgeleverd. Het was eigenlijk geen stalag, maar een kamp voor joden, kom, een uitroeiingskamp, zoals men het latei- noemde. Bij de Duitsers scheen omstreeks die tijd alles voorgoed in het honderd te gaan lopen, tenzij wij het te danken hadden aan een of andere Felfdwebel, die vond, dat wij er als crew van een vernietigde bommenwerper op raskundig gebied nogal dubieus uitzagen Waar trouwens wel wat voor te zeggen viel, of niet?" „Gelukkig kwamen we net op tijrl „Waarvoor kwam u net op tijd?", vroeg ik achuchtaa. „Om het joodse meisje te helpen bevallen. Vlie gers hoorden toen van alle markten thuis te zijn. Om haar en het kind de melk uit onze noodrantsoenen op te voeren „En de bek van een bewaker, die het ons wilde verhinderen tot puin te slaan", grijnsde de half bloed of hij zijn napret nog steeds niet op kon. Het leek wel, of ik fysiek gewoon iets in mij voelde losklikken. „U hebt het dus over Myriam. En over haar jongen? „Ja, zo heette zij het arme kind. Ze was nog zo bitter jong. Gelukkig heeft de brave Davidson zich over haar en de baby ontfermd. Gemakkelijk was het niet om uit te vinden, waar zij naderhand met hun drieën zijn terechtge komen!". Wij hepen verder. Achter de rose verlichte rui ten van kroegen en kaveten werd druk feest gevierd. Het Lastte de wijding nauwelijks aan, die opeens de nacht weer vervulde. Ik ver langde ernaar, dat het zou gaan sneeuwen. „Nog een hoek om en we zijn er", riep ik vrolijk. Was het mijn bedoeling, mij zelf van iets heel broos te overtuigen? Het mocht niet baten. De werkelijkheid bleek zo gewoon en hierdoor op averechtse manier meteen ook zo geruststel lend. dal ik geen reden kon bedenken, die er tegen opgewassen leek. Het Chinees eethuisje was er. Het scheen er zelfs nog druk aan toe te gaan. Ofschoon er geen licht meer brandde achter de zwartglanzende ruiten zag ik duidelijk, dat ook de oude apo theek van Fierlafijn er was, maar het boeken- winkeltje van meneer Davidson dat tussen beide in hoorde te liggen, ontbrak op het vreem de appel. Iedereen zou er trouwens een eed op gezworen hebben, dat het er nooit geweest kon zijn. Met duizelingwekkende scherpte viel het mij op, dat het grotendeels verweerde reklame- opschrift voor een of andere borstsiroop halver wege de gevel van het eethuisje begon en voort liep over die van de apotheek. Ik wist meteen ook, dat het steeds zo geweest was. „Het is niet mogelijk schreeuwde ik met versleten stem. Ongetwijfeld heb ik het als een zeurende litanit staan herhalen. „Trek het u niet aan, father hoorde ik in de verte een van de Amerikanen zeggen, of hij hoopte mij te troosten. „Ook ons is het op al die jaren slechts èèn keer gelukt hen weer te vinden Vermoedelijk hebben zij wel afscheid van me genomen, maar ik herinner het mij niet. Ver lamd vergewiste ik er mij van, dat hun martiale schreden uitstierven in de stille straat. Mijn hoofd was volkomen leeg. Hoe lang heeft het geduurd, vooraleer mijn uitgeholde geest zich zelf weer een vraag kon stellen? De vraag, be doel ik, waarvan dit alles wel het begin of het einde mag zijn?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 17